Vorm een heilige priesterschap om geestelijke offers te brengen

Over het offer (4)

In de vierde meditatie over het offer neemt Arjan Plaisier 1 Petrus 2:5 als uitgangspunt. Bij het leven van een christen hoort de taal van het offer. Daar zit sterven en opstaan aan.

De priesters brachten offers in de tempel. Dagelijks steeg de rook op van het altaar. Het was een regeling om het wilde offeren op de hoogte de pas af te snijden. Aan de aanvang van de tijden kon Abel zonder priesterlijke dienst een offer brengen en God zag zijn offer aan. Maar Abel werd doodgeslagen en daarmee begint de lange weg van God op deze aarde. Er is een volk uitgekozen, er is een tent gemaakt, later een tempel, er zijn instituten gekomen, priesters die offeren, een centraal altaar waarop geofferd wordt. Nostalgisch terugverlangen naar de eerste spontane offeraar leidt tot niets.

De weg van God spoedt zich naar voren. Het instituut is goed en de priesterlijke dienst is kennelijk noodzakelijk. Maar niet voor altijd. Het loopt tot de tijd dat het grote offer wordt gebracht door het Lam Gods. Dan is de tijd van bemiddeling voorbij. De enige bemiddeling is die door de Zoon.

Het offer dat is gebracht, maakt het weer mogelijk om zelf offers te brengen, zonder de bemiddeling van de priesters. Petrus wijst erop in zijn brief. Ook de schrijver van de brief aan de Hebreeën gaat er diep op in. Niet als herhaling van het offer van Abel. Nu alles door het grote offer van de Zoon Gods wordt bemiddeld, wordt de offerhandeling ‘persoonlijker’. Geen dieren, geen veldgewas, maar een geestelijk offer.
Het is duidelijk waar Petrus heen wil. Hij ziet het offer van de gemeente van God en van haar leden als een weerspiegeling van het offer dat Christus heeft gebracht (zie 1:18,19).

Offer is een woord dat wat ongemakkelijk in ons spraakgebruik hangt. Helemaal weg is het niet. We brengen offers, om hogerop te kunnen. Dat heeft iets van een ‘do ut des’, ik geef om terug te ontvangen. Zulke offers zijn natuurlijk prima, maar ze hebben geen echte werking naar buiten.
Er zijn mensen die zich opofferen voor een goede zaak. Dat lijkt al meer op Petrus’ uitspraak. Een beetje wantrouwig zijn we wel geworden. Er zijn veel offers gebracht op onheilige altaren. De revolutie heeft haar eigen kinderen opgegeten, en bleek een moloch. Is het een ideaal of een idool, waar mensen zich voor opofferen?
Toch is het iets geheimzinnigs, die drang van een totale inzet. Het gaat in tegen het verstand van de calculerende burger en de op safe spelende verzekeraar. Het kan als een furie over mensen heen komen waar geen wijze praat tegen bestand is. Wie er helemaal vreemd aan is, heeft weinig verbeeldingskracht.
Het is er ook als een bewuste keuze. De kruizen bij Margrathen vertellen ons van jonge en oudere mannen, die zich hebben opgeofferd voor de vrijheid en de waarheid. Het vaderland kán het offer van je leven vragen. Culturele vooroordelen maken het moeilijk hier nog een plaats aan te geven. Als er een soldaat in Afghanistan sterft, wordt meteen gedacht aan terugtrekken; als empathie voor het persoonlijk leed dat families treft volkomen te begrijpen, maar het begrip voor wat lijfsbehoud te boven gaat verbleekt.

Een offer heeft alleen betekenis als er iets is wat of Iemand is die groter is dan mijn ik. Een offer is gericht op wat de kring van dagelijkse belangen overstijgt. Een offer dringt door het dak van een in zichzelf gesloten leven. Een offer geschiedt in vlees en bloed dat zich overgeeft tot in de dood. Met offers valt niet te spotten.

Petrus meent dat het offer van Christus een ruimte heeft gecreëerd voor geestelijke offers. Ongetwijfeld denkt hij daarbij ook aan de martelaar. Ver weg is de mogelijkheid om martelaar te worden niet. Hier en daar schemert deze figuur al tussen de regels van deze brief door. Er zit in de offertaal deze riskante zijde. Riskant ook, omdat deze ultieme daad ook kan verworden tot het ergste misbruik. De terrorist offert zichzelf op, maar hij maakt daarbij slachtoffers. Dat kan nooit een waar offer zijn.
Maar ook aan deze zijde van de grens van de martelaar is het offer sterke taal voor een sterke daad. Het gaat om meer dan met een schaaltje rond te lopen en de gebeden van de mensen op te zenden. Er wordt soms wat obligaat over de priesterlijke dienst van de christelijke gemeente gesproken. Volgens mij bedoelt Petrus het wat agressiever.

Offeren is een toewijding aan wat het gewone te boven gaat. Toewijding aan wat het gewone te boven gaatDe offerdaad zelf is een bereidheid door een vreemd vuur te gaan. Het is het vuur van de Geest, die het oude bestaan verbrandt om een nieuw leven geboren te doen worden. Er zit sterven en opstaan aan. Het is wat anders dan zelfontplooiing. Het is ook wat anders dan een humane levenswandel. In die categorieën valt de christelijke levenswijze niet te persen. ‘Je kunt zonder te geloven toch een goed mens zijn’, zo wordt nogal eens gezegd. Dat kan zeker. Maar een goed mens is wat anders dan een christen. Bij het leven van een christen hoort de taal van het offer. Het is leven dat zich uitstrekt voorbij de einder van het leven in het hier en nu. Niet dat het een vlucht is uit de wereld, maar het is wel een grensovergang: voorbij de wetten die deze wereld regeren. Het is liefde tot God en een hart dat zich laat breken, om zo voor deze liefde open te komen te staan. Het is liefde voor de naaste. De naaste is niet de goede vriend, de gelijkgezinde, maar de weerbarstige mens met wie je opgescheept zit, waar je liever van af zou zijn, maar die je maar niet kwijt kunt raken. Dat breekt een leven open, en dat kan alleen door de Geest van God.

Het gaat daarbij niet om een morele prestatie. Voor Petrus hoort dit bij de gemeente, het lichaam van Christus, het huis van de Geest. Daarin krijg je deel aan het offer van Christus. In het Avondmaal gebeurt dit sacramenteel. Jezus heeft zich gegeven voor het leven van mensen. In het lichaam van Jezus zet zich dit door. Je leert jezelf los te laten en vrij te raken voor de kracht van het Koninkrijk van God. De gemeente leert wat het is om het benauwde leven van behoud van zekerheden voorbij te komen.
Wanneer het offer van Jezus alleen verstaan wordt als betaalmiddel om behouden te worden, dreigt het leven gesloten te blijven. Dan kan er sprake zijn van heilsegoïsme. Wanneer het offer van Jezus gezien wordt in het licht van het zaad dat in de akker valt, en veel vrucht draagt, dan zet het zich voort in de gelovige, die wordt ingewijd in dit geheim van Christus’ offer.

Een geestelijk offer is allerminst ‘bloedeloos’. Het is iets wat mensen van vlees en bloed brengen. Het laat zich niet op een rituele noemer brengen, al is het helemaal niet verkeerd als er regels zijn en bindingen aan gewoonten en riten. Ze kunnen helpen om de bereidheid te houden en te krijgen, het offer te brengen van toewijding, liefde en trouw aan God en zijn Gezalfde.

Dr. A.J. Plaisier is scriba van de Protestantse Kerk in Nederland en redacteur van Wapenveld.