Ons ontbreken heilige namen

Over het offer [5]

Over een intrigerende tekst en een eigenaardig probleem van het protestantisme gaat de laatste meditatie in de reeks over het offer. Bert de Leede doelt daarbij op Mattheüs 19:12c: ‘ … en er zijn gesnedenen, die zichzelf gesneden hebben omwille van het Koninkrijk der Hemelen’. En meent tekenen te bespeuren van verlangen naar en gestalte geven aan nieuwe vormen van toewijding. Als tegenwicht tegen het egalitaire, dat in de protestantse kerk misschien wel eens te sterk de boventoon voert.

De laatste tijd bekruipt mij het gevoel dat het protestantisme een eigenaardig probleem heeft. Ik doel hiermee op het egalitaire, dat eigen is aan het protestantisme. Het besef van de gelijkheid van alle mensen voor God, is een, zo niet de belangrijke ontdekking van de Reformatie. Natuurlijk zien we al eerder de opkomst van de mondige burger. Die was echter een vrucht van de Renaissance en vooral bepaald door de idealen van de klassieke oudheid. Het gaat dan bepaald nog niet om een visie op de gelijkheid van alle mensen voor God, maar meer om het groeiend zelfgevoel van de zelfbewuste humanist. Calvijn was niet voor niets kritisch ten opzichte van dit ideaal van deze autonome burger.
De Verlichting heeft een belangrijke stoot gegeven aan de politieke vertaling van dit ideaal van de mondige zichzelf bepalende burger. Maar het blijft ook dan nog behoorlijk regentesk. De hooggeroemde vrijheid was vooral die van een kleine elite. Pas in de protestantse landen van Noordwest-Europa, en vooral in de Verenigde Staten van Amerika, kreeg de grote ontdekking van de Reformatie voor het eerst haar politieke vertaling. Het ‘one man – one vote’ is echt een vrucht van een door de Puriteinen gestempeld christendom. Het is dat idee en dat ideaal dat de Pilgrimfathers naar Amerika deed gaan. Dat sterke besef dat ieder mens gelijk is voor God, en daarmee gelijk aan de ander, en dat dientengevolge ieder mens recht heeft op persoonlijke vrijheid (van religie, van mening). Natuurlijk kleefde aan dit geloof nog wel een andere ‘smet’: een krachtig besef van uitverkorenheid. Daarmee vormde dit geloof ook een basis voor blank, protestants superioriteitsgevoel. De indianen en de zwarten hebben wel enige tijd moeten wachten op hun gelijke behandeling, om het onderkoeld te zeggen. Maar toch – het heeft een hele samenleving uiteindelijk getransformeerd, en haar politieke vorm gegeven: de Amerikaanse grondwet zet in met die fundamentele zinnen over de gelijkheid van alle mensen voor God. En we horen deze zinnen terug in de rechten van de mens.

Het protestantisme heeft dus echt iets aan de mensheid geschonken dat er zijn mag. Maar – wat eens de kracht was van het protestantisme, blijkt ook een keerzijde te hebben. Deze typisch protestantse grondbeseffen zijn inmiddels immers doorgedrongen tot in de uiterste hoeken van onze westerse samenleving, van ons rechtsbeginsel en van ons culturele bewustzijn. Daarmee is het protestantisme ook een beetje overbodig geworden, zo stellen sommigen, en denken anderen. Soms kan die gedachte ook mij overvallen. Bovengenoemde waarden van het protestantisme zijn algemeen geaccepteerde burgerlijke deugden geworden. Het hoort bij goed burgerschap dat je zo denkt en zo kijkt.

Natuurlijk haast ik mij hierbij direct aan te tekenen dat deze waarden nooit vanzelfsprekend zijn. Zij kunnen bij economisch zwaar weer, of sociaal-maatschappelijke spanningen ineens aan de kant geschoven worden door het ‘eigen volk eerst’ in diverse vormen. Democratische waarden kunnen zozeer algemeen goed zijn geworden, dat ze niet meer op waarde geschat worden. Maar – dit gezegd hebbend – het gaat mij nu om een ander punt. Het gaat mij om de pit, de kracht van het protestantisme. De ervaring dat het ergens voor staat. De ervaring van het verschil. Dat het wat uitmaakt wanneer wij dit evangelie geloven.

Verburgerlijkt ‘protestants’ evangelie
Kierkegaard typeert rond 1800 het geestelijk leven van de Deense lutherse staatskerk van zijn dagen met de woorden ‘burgerlijke rechtschapenheid’. Het evangelie is teruggebracht tot een specerij om de smaak van het leven in deze wereld nog wat te verfijnen [1]. ‘Het is merkbaar’, schrijft Kierkegaard in Oefening in het christendom, ‘dat het 1800 jaar geleden is dat Christus leefde; het teken der ergernis en het voorwerp des geloofs is de avontuurlijkste van alle fabelachtige gestalten geworden: een goddelijke lieve man. Wat het is om zich te ergeren weet men niet meer, nog minder wat aanbidden is.’ Even verderop in deze overdenking van Mattheüs 11 vers 28 neemt hij de dominees van Kopenhagen op de korrel: ‘O, als een man in zijden kleren gedost dat zegt’ – namelijk: Komt allen tot Mij die vermoeid en belast zijt (HdL) – ‘met een aangename welluidende stem, die liefelijk weerklinkt in de hoge gewelven, een man in zijden klederen, naar wien men het een eer vindt te luisteren …. dan betekent het iets?’ Kierkegaard beantwoordt zelf zijn retorische vraag: ‘…. zoveel is zeker, het Christendom is het niet, het is juist het tegenovergestelde, zo lijnrecht aan het Christendom tegenovergestelde als mogelijk…’. Dat gebeurt er wanneer Christus een leer wordt, die wij allen, gematigd orthodox als wij zijn, beamen, aldus Kierkegaard. Dat gebeurt er wanneer het evangelie tot een aantal waarden is omgevormd. Waarden waar geen weldenkend mens toch iets tegen kan hebben?!

Naar mijn inzicht lijden veel van onze preken in de Protestantse Kerk aan dit euvel. Ook in de gematigd orthodoxe hoek van de kerken. Op de een of andere manier is het bevrijdend evangelie van de vreemde vrijspraak, de vrijheid van een christenmens, de rechtvaardiging van de goddeloze, veranderd in een bemoedigende boodschap voor nette mensen: je mag er zijn met al je tekorten. Veel prediking is vooral bevestigend, zowel in de betrekking God-mens, als in de vormgeving van het leven. Zodra de prediker aan dat laatste raakt, het ethos, onze mores, dan wordt hij/zij ook nog eens erg voorzichtig. De eindconclusie bij het horen van de preek is dat het ethos van de Bijbel gematigd progressief is, maar met behoud van het goede van de traditie. Veel prediking is een boodschap van goed burgerschap

Te vaak prediken en horen wij een boodschap van goed burgerschap, maar niet het evangelie.

Op zulke momenten ontgaat het jou als hoorder niet dat er iets mist. Je wilt als hoorder toch gestoord worden, ook al wil je dat natuurlijk tegelijk ook niet. Zo paradoxaal is het. Voor de prediker niet minder. Het Woord Gods is partijdig, schept onderscheid en vraagt om keuzen. Onze prediking kan daarom niet alles in het midden laten, laat staan de Waarheid. En datzelfde geldt van het ethos. Dat weet elke prediker, maar waar haalt hij/zij het vandaan, de moed voor zichzelf en de kracht in het Evangelie? Ik bedoel de moed om het onderscheid te maken. De moed om zich te onderscheiden. En de moed om hen die zich onderscheiden te bemoedigen.

Er zijn gesnedenen omwille van het Koninkrijk der Hemelen
Bovenstaande overpeinzingen kwamen bij mij op naar aanleiding van deze intrigerende tekst uit Mattheüs 19 vers 12. Volgens de historisch-kritische exegeten zonder meer een ‘authentiek woord van Jezus Zelf’. Wat willen we nog meer! Er is ook veel rumoer om de uitleg van deze woorden van Jezus. Dat laat zich raden. Ze dienden voor velen in de vroege kerk als bewijsplaats voor de hogere staat van de ongehuwde ten opzichte van de gehuwde. Origenes nam het woord zelfs letterlijk. Daar had hij later spijt van. De tekst was alle eeuwen door, tot en met paus Johannes Paulus II, een sleuteltekst voor het verplichte celibaat.
Navenant onderbelicht is dit woord van Jezus in de protestantse uitlegtraditie. Dat is geen wonder. Voor de reformatoren mocht het huwelijk als gave van God op geen enkele manier opnieuw in diskrediet worden gebracht. Wie de uitleg van deze teksten bij Calvijn leest, proeft dit. Aan het slot van deze passage wordt de reformator zelfs heftig. Hoe is het mogelijk dat men in vroeger tijden – hij doelt duidelijk op de kerkvaders – zo verkeerd geluisterd heeft, ‘zodat, tegen het verzet der natuur in, en als in weerwil van de instelling Gods, dezulken zich de strik van het voortdurend ongehuwde leven lieten aandoen, die door God tot het huwelijk geroepen waren’. De gehuwde staat is de normale, is een roeping zelfs; het celibaat is tegen de natuur, tegen de ordening van God en een strik die je je zelf omdoet. Na deze stellingname geeft Calvijn vervolgens op grond van dit woord van Jezus wel enige ruimte aan de vrijwillige keuze ongehuwd te blijven wanneer het gaat om een bijzondere roeping in de dienst van God. Er zijn er die zichzelf gesneden hebben omwille van een roeping tot een hoger doel, omwille van het Koninkrijk der Hemelen. Maar – Calvijn moedigt dit bepaald niet aan.

Het lijkt mij dat wij deze tekst wat ruimhartiger moeten lezen. Misschien is hier ook voor de protestant nog wel wat geestelijke en kerkelijke winst te halen.

Onderscheid mag er zijn
De tekst is de afsluiting van een niet mis te verstane pericoop over de onontbindbaarheid van het huwelijk. Daar kunnen wij nieuwtestamentisch niet overheen lezen [2]. Echtscheiding is verboden. Wat God samengevoegd heeft, scheide de mens niet. De mogelijkheid van een scheidbrief, door Mozes (aan de man welteverstaan) gegeven, is een concessie vanwege de zonde (de hardigheid van de harten). De praktijk in het contemporaine jodendom – om over de Grieks-Romeinse zeden in dezen maar te zwijgen – om je vrouw om soms zeer futiele motieven weg te zenden, deugt eveneens van geen kant. Er is voor Jezus maar één reden voor echtscheiding: hoererij, overspel [3]. Daarom moet je de verlatene niet trouwen. Ook dat is overspel. Dus de wijdverbreide joodse gewoonte om een nieuw huwelijk mogelijk te maken door een gemakkelijke echtscheiding, snijdt Jezus overduidelijk de pas af.
De discipelen van Jezus reageren met een wel zeer curieuze opmerking, zachtjes uitgedrukt. Als het zo gesteld is tussen man en vrouw, kun je maar beter helemaal niet aan een huwelijk beginnen. Gesteld dat je een kat in de zak hebt gekocht, dan kom je er nooit meer van af. Dat is zo ongeveer wat de discipelen zeggen. Meer kunnen we er niet van maken [4].

De exclamatie van de discipelen is wel aanleiding tot wat Jezus vervolgens zegt: ‘Niet allen vatten dit woord, maar aan wie het gegeven is’. Jezus doelt duidelijk op wat Hij zojuist gezegd heeft over de onontbindbaarheid van het huwelijk en zijn verbod om een om hoererij verlatene te trouwen. Niet iedereen heeft daar ruimte voor, zo kun je vertalen. Het gaat bij dat woordje ‘vatten’ om meer dan begrijpen, om meer dan het met je verstand ‘vatten’. Het gaat om er innerlijk de ruimte voor geven. Dat moet je gegeven worden. Die gave der onthouding, nodig voor het afzien van een (tweede) huwelijk, daar is een goddelijke roeping voor nodig, en daarmee een innerlijke motivatie. Maar zulke mensen zijn er, vervolgt Jezus: mensen die ‘zichzelf gesneden hebben omwille van het Koninkrijk der Hemelen’. Die zijn er. Jezus zelf bijvoorbeeld. Zijn voorloper, Johannes de Doper. Zij zijn er, die zich onderscheiden. Met een onderscheid dat er mag wezen! Zij die zich onderscheiden door hun bijzondere toewijding, door hun volstrekte trouw, door hun hele leven in dienst te stellen in een bijzondere roeping. Die daarvoor de gave der onthouding, bijvoorbeeld van het huwelijk, ontvangen hebben. Hun leven is een levend dankoffer, een offer van dankbaarheid: vrijwillig en bereidwillig gebracht.

Onderscheid moet er zijn – Ons ontbreken heilige namen
Met de laatste diaconessen verdwijnen ze uit het protestantisme: de ‘gesnedenen omwille van het Koninkrijk der Hemelen’. Met de kloosters in het rooms-katholicisme verdwijnt die hele gestalte van kerk-zijn in de wereld: die andere kerk naast en temidden van de volkskerk. Kunnen wij zonder? Kan de kerk zonder die eenlingen, die bijzondere groepen, die bijzonder toegewijden? Ik ben zeker van niet. Anders nivelleert de kerk. Oude vormen komen niet terug. Dat te denken en daarop aan te sturen, is de tragiek van de huidige kerkleiding van Rome. Het verplichte celibaat is in dit gedeelte trouwens totaal niet aan de orde. Zeker kan dat Jezus’ bedoeling niet zijn, Hij die uitgerekend in deze pericoop het huwelijk eert.
Wat wij moeten zoeken zijn nieuwe vormen van deze toewijding. Mensen die zich gedurende een lange tijd, en mensen die zich voor een leven lang toewijden, verbinden aan een roeping.

Voorbeeldfiguren om je aan te spiegelen. Mensen die het onderscheid niet alleen maken, maar dat ook leven. Dwazen Gods, non-conformisten. Onderscheid moet er zijn. Dwazen Gods om je aan te spiegelen

Ons ontbreken heilige namen. De Reformatie had haar redenen in het duidelijke neen tegen alle mogelijke vormen van tweedeling: natuur – boven-natuur, geestelijkheid – leken, etc. De Reformatie heeft daarom tegelijk altijd moeite gehad met de plaats van de Bergrede in de ethiek van het gewone leven. Deze rede van Jezus is toch niet uit te voeren in deze wereld? Is zij niet een blauwdruk voor het komende Rijk, maar op deze aarde onverwezenlijkbaar? Er moet toch ook geleefd worden, geregeerd, gestuurd in een wereld van religieus en politiek pluralisme?

Meer en meer denk ik: is het niet heilzaam voor de kerk in de wereld en voor de wereld rond de kerk, dat sommigen zich onderscheiden vanwege roeping en toewijding. Een gebedsgemeenschap, een leefgemeenschap, een voorpost van het Koninkrijk: als signalen dat het ook hier en nu anders kan!?

Nieuwe vormen van geregelde toewijding
Vergis ik mij, of hangt dit ook al wat in de lucht: dat verlangen naar en dat gestalte geven aan nieuwe vormen van toewijding. Soms voor het leven, soms voor een tijd. Kloosters kennen hun oblaten, mensen in de samenleving die zich verbinden, voor het leven, aan een gemeenschap. Jongeren doen een diaconaal jaar. Taizé- en Iona-gemeenschappen zijn niet meer weg te denken op het – ook protestantse – kerkelijk erf.
Ruimten, gemeenschappen, mogelijk ook individuen, ‘dwazen Gods’, die de eschatologische spanning er goed in houden. Opdat het evangelie en wij niet verburgerlijken.

Onderscheid moet er soms wezen, om scherp te blijven.

  1. Einübung im Christentum, p. 106.
  2. Vgl. G.G. de Kruijf, Ethiek onderweg. Acht adviezen, Zoetermeer 2008, p. 112: ‘De belofte bij de ander te blijven tot de dood is een gelijkenis van de liefde van God, die tot het einde gaat’. Bij het huwelijk gaat het dan ook niet om een contract, maar om een verbond (p. 113).
  3. Volgens sommige exegeten zou dit zelfs een latere toevoeging door Mattheüs zijn, om tenminste nog enige aansluiting te houden bij de bestaande praktijk. Oorspronkelijk zou Jezus nog radicaler geweest zijn.
  4. De hele setting is door het patriarchaat gekleurd. Wat overspel door de man voor de vrouw vanuit haar perspectief impliceert, en hoe zij dan kan en mag handelen, is niet in beeld.