Een utopie ontmanteld

Zoeken naar een weg tussen naïef idealisme en bitter realisme


De hoop van vele socialisten, groendenkers, intellectuelen en andere verlichte geesten is dat de financiële crisis zal leiden tot een kritische herbezinning op het neoliberale economische stelsel. Een neoliberalisme dat door Hans Achterhuis als een utopie wordt beschreven en geanalyseerd. De vraag is echter of deze hoop gegrond is. Een utopie ontrafelen is één, maar een kritische zelfreflectie op gang brengen bij de belangrijkste spelers op het financieel-economisch toneel is een opgave die meer vraagt dan een ontmanteling van een utopie.

Verloren krediet

Een zomerweekend in juni 1994. Enkele tientallen jonge veelbelovende bankiers van JP Morgan komen bijeen in een luxueus hotel aan de goudkust van Florida. Feest en drank domineren het weekend, maar tijdens de brainstormsessies ontstaat er een idee dat de aanleiding zal blijken voor de grootste crisis sinds de jaren dertig van de vorige eeuw. Een van de bankiers oppert dat de bank kan proberen om het risico van niet-terugbetaalde leningen af te kopen. ‘In the humid summer heat, amid the palm trees and gracious arches, the group embraced the idea of a new type of derivate that would transform the wider world of twenty-first-century finance and play a decisive role in the worst economic crisis since the Great Depression.’ Gillian Tett, antropoloog en sterverslaggeefster van de Financial Times, beschrijft in haar boek Fool’s Gold hoe een creatief idee – de handel in kredietderivaten - kon uitmonden in een catastrofe. Voor velen van ons is het onbegrijpelijk, maar in principe is de essentie van deze nieuwe kredietderivaten simpel en voor iedereen te vatten. Een bank leent iemand geld om een huis te kopen. Daarna vindt de bank een andere instelling bereid om het risico dat deze persoon het geld niet terugbetaalt, over te nemen in ruil voor een bepaald bedrag. De bank betaalt dus premie om van het risico af te zijn en een ander verdient iets door het risico over te nemen. ‘Het idee is simpel’, schrijft Tett, ‘zulke deals waren voor iedereen interessant’. Het loopt echter uit de hand wanneer deze derivaten worden verkocht, doorverkocht, terugverkocht in andere verpakkingen en met risicogehaltes die gehuld gaan achter namen als super senior of mezzanine. Maar het verdiende als een dolle en niemand stelde al te veel vragen. Tett veroordeelt deze derivaten niet, noch de bankiers. Maar wat ze wel sterk bekritiseert is de afwezigheid van strikte regels. Toezichthouders begrepen zelf soms niet waar de bankiers mee bezig waren! Sommige bankiers, aldus Tett, voelden dat het niet zo door kon gaan, dat het uit de hand zou lopen, maar hun angst voor bemoeizuchtige toezichthouders en hun angst voor alles wat de vrije markt zou beteugelen, was altijd groter. Een heilig geloof in het zelfregulerend vermogen van de vrije markt heeft de ogen verblind voor de bittere realiteit die iedereen kon zien aankomen.
Soortgelijke conclusies trekt de Tijdelijke commissie onderzoek financieel stelsel, onder het voorzitterschap van Jan de Wit. Afgelopen mei presenteerde de commissie het eerste deel van de onderzoeksopdracht die de Tweede Kamer de commissie gaf. Het rapport ‘Verloren Krediet’ komt met een uitgebreide analyse over hoe het zover heeft kunnen komen. Vanwege de sterk economisch-financiële invalshoek van het onderzoek is het niet opmerkelijk dat het merendeel van de zevenentwintig aanbevelingen zeer ‘technisch’ van aard is. Het varieert van zorg dragen voor naleving Code Banken tot verbetering taak accountants. Adviezen die aangeven dat die vrije markt, dat zelfregulerend vermogen van de markt, ernstig tekort is geschoten. Maar toch, wanneer je die aanbevelingen en analyses leest, bekruipt je het gevoel dat hier aan symptoombestrijding wordt gedaan. Slechts twee aanbevelingen pogen dieper liggende problemen aan te wijzen. Zo wordt er gesproken over een noodzakelijke cultuur- en gedragsverandering in de financiële sector en over verantwoord aandeelhouderschap. Aanbevelingen die aangeven dat het laisser faire kapitalisme binnen de financiële sector te veel op de korte termijn is gericht. Snelle winsten, zonder acht te slaan op langetermijngevolgen, moeten aan banden worden gelegd. Via codes, compliancestructuren en het pogen om een cultuurverandering binnen de financiële sector door te voeren, moet een toekomstige crisis worden vermeden. De commissie zelf is echter sceptisch over de haalbaarheid hiervan. ‘Er ontbreekt een gevoel van urgentie om een nieuwe crisis te voorkomen’, aldus De Wit op de persconferentie. De reden voor deze scepsis is zeer interessant en veelzeggend. In het voorwoord van het rapport wordt namelijk het volgende gesteld:
Het is de commissie bij haar onderzoek opgevallen dat een aanzienlijk deel van degenen, die verantwoordelijkheid droegen binnen het financiële stelsel in de aanloop naar de crisis, in geringe mate blijk geven van een kritische kijk op hun eigen rol in het ontstaan van de problemen en op hun falen in het voorkomen ervan. Dat gebrek aan zelfreflectie verontrust de commissie. Het legt een hypotheek op de verbeteringen die de commissie in haar rapport voorstelt en voedt de vrees dat de actoren weer zullen overgaan tot ‘business as usual’.
Hier legt de commissie misschien wel het meest cruciale probleem bloot. Het probleem van kritische zelfreflectie. Het kwaad – en daarmee de eigen verantwoordelijkheid - wordt buiten het individu geplaatst.

Welkom in utopia

Een belangrijk kenmerk van de seculiere vooruitgangsreligies, zoals het marxisme en het fascisme, is dat het kwaad buiten de mens wordt geplaatst. Degenen die de vooruitgang tegenhouden zijn de intellectuelen, de bourgeoisie, of zoals binnen het fascisme van nazi-Duitsland: de joden. Zij zijn het kwaad. Wanneer de samenleving zich van dit kwaad ontdoet, zal er een prachtige toekomst in het verschiet liggen. Volgens John Gray ligt de wortel van het verlichte vooruitgangsdenken al bij het apocalyptisch christendom. Er is echter een belangrijk verschil tussen het apocalyptisch christendom en de seculiere vooruitgangsreligies. Binnen het christendom werd de apocalyptische prikkel beteugeld door het inzicht dat de mens onuitwisbaar gebrekkig was. Binnen het christendom was er het sterke besef dat het kwaad niet buiten de mens staat, maar in iedereen aanwezig is. Een idealistische werkelijkheid, een utopie op aarde, zal daarom nooit bereikt kunnen worden door mensenhanden. Uit het parlementaire onderzoek van de commissie-De Wit en de analyses van vele deskundigen, zoals Tett, blijkt dat een heilig geloof in de heilzame werking van de markt een belangrijke oorzaak van de crisis was. Alles wat die markt zou verstoren – toezichthouders of overheid – werd als kwaad beschouwd. Niet de hebzuchtige en soms destructieve neiging van het individu zelf, maar de anonieme ander heeft schuld. De vraag die zich hiermee opdringt is of het neoliberale marktdenken een van die seculiere vooruitgangsreligies is. Wordt binnen het neoliberalisme ook niet een hemel op aarde in het vooruitzicht gesteld, een walhalla dat bereikt kan worden door mensenhanden?
Deze indringende vraag heeft Hans Achterhuis beantwoord in zijn boek De utopie van de vrije markt . Voldoet het neoliberalisme aan de kenmerken van een utopie? Als dat zo is, hoe kan het dan dat die ideologie tot op de dag van vandaag zoveel aanhangers heeft, zelfs als het mede oorzaak is van de huidige dystopische economische crisis.
Om deze vraag te beantwoorden moeten we eerst helder hebben wat we onder het neoliberalisme eigenlijk verstaan. Het neoliberalisme moeten we onderscheiden van het klassieke economische liberalisme, met Adam Smith als founding father. Dit klassieke liberalisme kent volgens Ankersmit een scherp onderscheid tussen publiek en privaat, tussen staat en samenleving. Het neoliberalisme daarentegen, dat met name in de tweede helft van de twintigste eeuw aan een opmars begonnen is, kent alleen maar private belangen. Het ziet de staat als een soort superieure verzekeringsmaatschappij voor deze private belangen. We kunnen onze private risico’s van ziekte en veiligheid het beste uitbesteden aan private verzekeringsmaatschappijen die met elkaar concurreren. De staat is hier niet voor nodig.
Achterhuis, die eerder in De erfenis van de utopie de technische en sociale utopie onder de loep nam, moet nu constateren dat ook het neoliberalisme aan de kenmerken van een utopie voldoet. Formele kenmerken van een utopie zijn volgens Achterhuis: maakbaarheid; samenleving; radicale/totale verandering die leidt tot een nieuw begin; zuiverheid; regulering van seksualiteit en de verdeling van de arbeid. Achterhuis legt het neoliberalisme langs deze meetlat aan de hand van een fictieboek: Atlas Shrugged van Ayn Rand (1957). Hierin schuilt de kracht en zwakte van Achterhuis’ analyse. Hij baseert zijn ontmanteling van het utopisch karakter van het hedendaagse neoliberale denken op het meest invloedrijke boek uit de twintigste eeuw voor Amerikanen. Om die utopische ontmanteling van het neoliberalisme te begrijpen, moeten we dus eerst kennis nemen van dit utopisch manifest van de vrije markt.

Atlas Shrugged

In Atlas Shrugged wordt een utopische maatschappij beschreven die tot in de ultieme consequentie gebaseerd is op de vrije markt en op het onderliggende principe van eigenbelang. Rand beschrijft een totaal nieuwe utopie die de hedendaagse mensheid zou moeten inspireren: de utopie van de begeerte. Het belangrijkste idee van het boek is het beantwoorden van de volgende vraag: ‘Wat zou er gebeuren met de wereld als de grootste denkers, de atlassen – de wetenschappers, filosofen, schrijvers, artiesten, uitvinders, ondernemers en industriëlen – in staking zouden gaan?’ Het antwoord van Ayn Rand was dat de beschaving ineen zou storten. In het tijdperk dat Rand in haar boek beschrijft, heeft men uiteindelijk het idee van collectief altruïsme aanvaard. In Europa gelooft men al helemaal niet meer in de vrije markt. Vele productiemiddelen overal ter wereld zijn genationaliseerd. Dit leidt tot rampen en ellende, en Amerika als enig overgebleven kapitalistische staat moet de Europeanen ondersteunen. Maar dit laatste kapitalistische bolwerk verdwijnt ook vanwege toenemende socialistische aspiraties in Washington en door de mysterieuze verdwijning van topindustriëlen. Opvolgers van deze atlassen falen hopeloos. Het gevolg is dat de economie instort en er tijden van honger en armoede aanbreken. Op hetzelfde moment wordt in het geheim in een vallei in de bergen van Colorado een nieuwe maatschappij voorbereid die de utopie van de hebzucht zal zijn. Hier zijn de superindustriëlen en de rechter die het eigendomsrecht op absolute wijze wilde handhaven, naartoe verhuisd. In deze Atlantis leven de bewoners de vrijemarkteconomie volledig uit. Iedereen produceert, concurreert en handelt met elkaar. Niets wordt uit vriendschap geschonken, alles moet door eigen arbeid worden verdiend. Wanneer dan de buitenwereld volledig instort, is het moment daar dat de inwoners van Atlantis, onder leiding van John Galt, de wereld gaan redden.
Wanneer dit verhaal langs de meetlat van een utopie gelegd wordt, dan ontkom je er niet aan om Atlas Shrugged als het neoliberale utopisch manifest te zien. De maakbaarheid is overduidelijk. Atlantis komt tot stand wanneer mensen vrij kunnen produceren en concurreren. Daarnaast gaat het in Atlantis om een samenleving en niet om een persoonlijk ideaal. Die nieuwe utopische samenleving (van losse individuen) is alleen mogelijk wanneer het oude definitief voorbij is gegaan. Alleen dan kan er een nieuw begin komen. Zuiverheid is voor Rand vanzelfsprekend voor haar helden die schoon zijn van buiten en rein van binnen. Alle antihelden zijn groezelig, slap en laf. De rationaliteit van de inwoners van Atlantis zorgt ervoor dat er geen jaloezie zal ontstaan binnen relaties en wat betreft het probleem van arbeidsverdeling wordt de onzichtbare hand van Adam Smith van stal gehaald. Als een mens aan de zelfkant van de samenleving belandt, dan is dat simpelweg bad luck zoals de Amerikanen plachten te zeggen.
Waarom beschouwt Achterhuis dit boek van Ayn Rand als het utopisch manifest van het neoklassieke denken? Is het omdat dit boek in de Verenigde Staten in een enquête verkozen is (na de Bijbel) als het belangrijkste boek ooit geschreven? Is het omdat Alan Greenspan, de voormalige president van de Federale Bank van Amerika, aanhanger was van Rand en zelfs heeft meegeschreven aan een cruciale passage in het boek? Is het omdat haar ideologie aansluit bij een mens- en wereldbeeld dat langzaamaan doorsijpelt over de hele wereld als gevolg van ongrijpbare globaliserende processen?
Achterhuis toont aan dat inderdaad een van de machtigste mannen op het economisch toneel in de afgelopen decennia doordrenkt was van dit utopisch neoliberaal denken. Als leerling van Rand toonde Greenspan zich een publieke verdediger van haar zaak. Dat deze utopie zeer kwalijke sociale gevolgen kan hebben blijkt bijvoorbeeld uit Greenspans invloed in de invoering van de vrijemarkteconomie in Rusland. Bij ontmoetingen in Rusland begin jaren negentig verwijst Greenspan naar Rand. ‘Als goed geïnformeerd econoom wist Greenspan welke vreselijke situatie grote delen van de Russische bevolking te wachten zou staan wanneer de vrije markt onmiddellijk zou worden ingevoerd. Zijn verwachtingen kwamen ook uit: miljoenen Russen verloren hun baan, nog meer ouderen hun pensioen en de gemiddelde levensverwachting van de Russen daalde sterk. Toch wordt, in het licht van de te verwachten stralende toekomst, deze ellende in het heden door Greenspan gebagatelliseerd. Ze telt gewoon niet mee met het oog op de utopische beloften. Wat blijkt is dat deze ideeën van Greenspan grote navolging vinden onder economen. Niet alleen bij de Chicago School , maar veel breder. Bij het afscheid van Greenspan van de Fed werd er een groot symposium gewijd aan zijn werk en invloed. Bijna alle sprekers, waaronder de president van de Europese Centrale Bank, Jean-Claude Trichet, hadden de hoogste lof voor Greenspans beleid.

En wij, Europeanen?

De vraag doemt op in hoeverre dit utopische gedachtegoed van het neoklassieke denken doorsijpelt naar Rijnlandse streken als de onze. Achterhuis is hier helder over. Het neoliberale Angelsaksische denken wint meer en meer terrein en dat is een grote zorg. Het is volgens Achterhuis zaak dat wij het grote utopische verhaal van de vrije markt onderkennen dat rondwaart over onze rivieren en dat we het kritisch beoordelen.
Voor Achterhuis waren de ideologische veren die Wim Kok van zich afschudde tijdens zijn Den Uyl-lezing in 1995 veelzeggend. Zeker gezien het feit dat de ideoloog Kok zich na zijn politieke carrière als een waar pragmaticus liet meesleuren door zichzelf te verrijken tot driemaal de balkenendenorm door middel van toezichthoudende taken bij grote ondernemingen en de ING. Ook een filosoof als Foucault komt tot de conclusie dat in Frankrijk, net als in Nederland, het neoliberalisme sluipenderwijs met pragmatisch gemotiveerde kleine stapjes zijn opmars maakte. Wanneer je het boek van Achterhuis leest, zou je de indruk kunnen krijgen dat dit proces van neoliberalisering binnen Europa een welbewuste strategie is van de belanghebbenden, lees: vrijemarkteconomen en industriëlen. Sleutelfiguren zouden zelf bewust of onbewust geloven in de utopie van de vrije markt en ons gewone burgers daarin meenemen. Mijns inziens zou dit een onjuiste constatering zijn.Economische systemen zijn veelal gebaseerd op onderliggende waarden in een samenleving. Vanuit de geschiedenis en cultuur van de Verenigde Staten is het te begrijpen dat daar een individualistische cultuur is ontstaan met een sterk ontwikkeld competitief element. Europa – voor zover we kunnen spreken van een Europese cultuur – is lange tijd gericht geweest op een institutionalisering van normen en waarden in de samenleving en het harmoniseren van belangen. Het voert hier te ver om daar nader op in te gaan, maar wat we kunnen constateren is dat er in de afgelopen vier decennia een ware culturele omwenteling heeft plaatsgevonden. Het failliet van een ongelimiteerde verzorgingsstaat begin jaren tachtig; de culturele revolutie in de jaren zestig dat een proces van verdergaande democratisering en individualisering in gang zette, de toenemende secularisatie, de druk van globalisering en vele andere processen hebben bijgedragen tot een veranderend waardepatroon in de Rijnlanden. In het longitudinale Europese waardenonderzoek blijkt uit de jongste gegevens dat er een duidelijke verandering in waarden is opgetreden, met name op het gebied van individualisering. ‘The major dimension of the trajectory of value change is a general modernization process of which individualization is a key characteristic. This refers to the growing emphasis on personal autonomy and individual freedom, the de-unification of collective standards and the fragmentation of private pursuits. This has eroded people’s interest and participation in public life. Een logisch gevolg van deze waardenverschuiving betreft een veranderend denken over economische stelsels. Een verschuiving naar een meer Angelsaksische manier van denken waarin de individuele verantwoordelijkheid en zelfontplooiing centraal staan. Waarden die voor velen het beste gestimuleerd worden in een vrijemarkteconomie. We kunnen hier kritisch over zijn, of nostalgisch terugverlangen naar vroeger tijden, maar deze processen zijn niet of nauwelijks te beheersen. Ivan Illich, die in 2002 overleed, trok aan het eind van zijn leven voor zichzelf de conclusie dat de afhankelijkheid van de markt totaal en onontkoombaar was geworden. Het idee dat we hier nog invloed op zouden kunnen hebben, beschouwde hij als valse romantiek en sentimentalisme . Als we deze cultuurpessimistische houding delen, dan is het zaak om met de commissie-De Wit de uitwassen van een neoliberaal denken zoveel mogelijk te bestrijden via codes en gedragsregels. Dan is het de taak aan de overheid om onze economie zodanig in te richten dat de misstanden van een meer neoliberaal economisch stelsel zoveel mogelijk worden voorkomen.

Oikos, of ...?

Achterhuis zelf echter deelt dit cultuurpessimistisch denken niet en probeert aan te sluiten bij de econoom Arjo Klamer, die vanuit het klassieke oikos-begrip pogingen onderneemt om de economie nieuw te bezien . Voor Achterhuis ligt hierin een mogelijke oplossing voor de grote problemen die het utopisch vrijemarktdenken met zich meebrengt. Krachtig wijst Achterhuis in zijn boek vanuit de geschiedenis op ernstige tekortkomingen van het vrijemarktdenken, uitmondend in een fundamentele kritiek. Vanuit diezelfde economische geschiedenis laat Achterhuis zien dat het goede leven zich juist buiten de markt en ook buiten de staat afspeelt: namelijk in de wederkerigheidsrelaties, in de oikos met de mensen die ons het naaste staan. Voor Achterhuis is het dan ook zaak om vanuit de gemeenschappen van werk, gezin, vereniging, etc., vanuit de oikos, de burgermaatschappij nieuw leven in te blazen waaraan de markt en de staat ondergeschikt moeten zijn.
Een van de aanbevelingen van commissie-De Wit is om een cultuurverandering in de financiële sector te bewerkstelligen. Achterhuis zou hierin van dienst kunnen zijn met zijn aanbeveling om de mens vanuit zijn leven in verschillende gemeenschappen – oikos – tot een ethische reflectie te laten komen op het eigen handelen. Die hernieuwde reflectie binnen de civil society zal moeten leiden tot persoonlijke initiatieven. Wanneer de mensen zelf hun verantwoordelijkheid nemen, versterkt door institutionele platforms, dan kunnen de marktpartijen en overheidsdienaren aangesproken worden om zodoende de markt en de staat aan te passen aan de waarden van de civil society. De waarden van de civil society moeten weer prevaleren boven de macht van de begeerte.
De ruimte is te beperkt om hier verdere kritische kanttekeningen bij te zetten. Wel rijst de vraag hoe dit burgerschap gestimuleerd kan worden in tijden van toenemende individualisering en fragmentarisering van de samenleving. De oikos-gedachte is mooi en geeft hoop, maar is zij waar te maken in een turbulente en complexe samenleving als de onze? Is zij waar te maken wanneer ook binnen gemeenschappen van werk en gezin er geen overeenstemming bestaat over de waarde van bepaalde deugden?
De commissie-De Wit heeft weinig vertrouwen in het zelfreflecterend vermogen van de sleutelfiguren in ons economisch stelsel. Dat gebrek aan vertrouwen is misschien reëel wanneer we de les van Reinhold Niebuhr indachtig zijn die in zijn boek Moral man and immoral society (1932) stelde dat de individuele mens nog wel door morele motieven kan worden gedreven, maar zo niet de samenleving waartoe hij behoort. Daarom sluit ik af met Obama’s vertolking van deze zijn favoriete filosoof toen hij in 2007 – midden in de presidentscampagne – werd geïnterviewd door David Brooks van The New York Times. Het interview ging over buitenlandse hulp aan Afrika. Obama’s stem klonk vermoeid, tot Brooks hem plotseling vroeg of hij Reinhold Niebuhr kende. Barack Obama’s reactie was: ‘I love him. He’s one of my favourite philosophers.’ Vervolgens gaf Obama een korte samenvatting van Niebuhrs denken. ‘Wat ik van hem heb overgenomen is het overtuigende idee dat er een serieus kwaad is in de wereld, tegenspoed en pijn. We moeten nederig en bescheiden zijn in ons geloof dat we dit kunnen elimineren. Maar we mogen dat niet gebruiken als een excuus voor cynisme en laksheid. Ik neem van hem [Niebuhr] het idee over dat we pogingen moeten ondernemen, in de wetenschap dat ze lastig zijn. En dat we niet heen en weer moeten slingeren tussen naïef idealisme en bitter realisme.’

Cv

Drs. H.R. van Maanen studeerde internationale geografie en theologie aan de Universiteit Utrecht en is docent cultuur en economie aan de Christelijke Hogeschool Ede.