Een huis voor de ziel

Gedachten over de kerk voor binnen en buiten
Henk de Roest


Uitgave Meinema, Zoetermeer, 2010, 350 pag, ISBN 978 90 211 4212 8, € 21,50.

Er is veel aan de hand met de kerk en er wordt driftig gezocht naar wegen tot vernieuwing en revitalisering. Hoe kan de gemeente een levende geloofsgemeenschap zijn en iets uitstralen naar buiten? In het aprilnummer van Wapenveld (60-2) trof ik een bespreking aan van vijf recente studies over de rol van de kerk in een geseculariseerde samenleving. Daar kunnen we nu de uitvoerige paperback van de Leidse praktische theoloog Henk de Roest aan toevoegen. Enkele jaren geleden verraste hij ons met een mooie studie over missionair gemeente-zijn (En de wind stak op. Kleine ecclesiologische studie van de hoop). Was dat boek sterk gefocust op de missionaire communicatie, dit nieuwe boek is meer naar binnen gericht. De auteur zelf typeert het als een addendum, een aanvulling: wat nog gezegd moest worden.
Het is een pleidooi voor vormen van kerk-zijn – door de schrijver kerkplekken genoemd – die een pastorale gemeenschap vormen waarin de zorg voor de ziel aandacht krijgt en mensen spiritueel op verhaal kunnen komen. In die zin past het helemaal in het klimaat van onze tijd waarin spiritualiteit in allerlei vormen een hot item is.
Het kan verkeren. In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw was er een fel verzet tegen alles wat zweemde naar bevinding, persoonlijke omgang met God, aandacht voor de ziel en de gewone kerkdienst. Niet zelden werd er smalend gesproken over geestelijke binnenvetterij en introvertie, want de kerk moest zich binnenste buiten keren en vooral politiek en maatschappelijk relevant zijn. Theologen als Van Niftrik en Aalders keerden zich daartegen. Dat riep naast adhesie ook fel verzet op. Vooral Van Niftrik kreeg er van de critici van langs. Overigens wilde hij pastoraat en apostolaat niet tegen elkaar uitspelen!
De Roest wil dat evenmin. Zijn vraag is: hoe kan de kerk op verschillende plekken en in verschillende vormen een huis voor de ziel vormen en zo de samenleving dienen? Moe geworden van activistische beleidsrapporten en structuurnota’s zijn velen in de hectiek van het leven op zoek naar mensen die gelijk de Dienaar van de heer, met hun woorden de vermoeiden ondersteunen (vgl. Jesaja 50:4). Alleen een kerk die de beweging naar binnen maakt, kan een beweging naar buiten maken. Juist ter wille van haar getuigenis en dienst in de samenleving is innerlijke concentratie nodig, lees ik op bladzijde 17. Bij die woorden moest ik denken aan een opmerking van de vroegere voorman van de Gereformeerde Bond, professor J. Severijn. De exacte bewoordingen weet ik niet meer, maar het kwam hierop neer dat juist de echte bevinding van de trouw en de liefde van God missionaire werfkracht heeft en geeft.
Ik geef een kort overzicht van de inhoud. Na de inleiding volgt een uitvoerige verkenning van de Bijbelse metafoor huis als een plek van ruimte, geborgenheid en gemeenschap in een onherbergzame samenleving. Spreken over een huis voor de ziel kan ook het gevoel geven van iets afgeslotens: de binnenwereld tegenover de boze buitenwereld. De Roest heeft daar oog voor, maar meent dat zich thuis voelen en er tegelijk zijn voor anderen elkaar niet uitsluiten. Maar kunnen we nog spreken van een huis voor de ziel? Wat verstaan we daaronder? Ziel en lichaam hangen Bijbels gesproken nauw samen. De Roest wijst het dualisme af, maar wil wel met twee woorden blijven spreken. Wie over de ziel spreekt heeft het over de kern, de binnenkant. Van wie is dit huis voor de ziel? De identiteit van dit huis is een identiteit in beweging, maar het vaste punt is de concentratie op Christus. Oorsprong van de kerk, toekomst en heden zijn met zijn Naam verbonden. Overigens betekent dat geen eenvormigheid, maar veeleer een pleidooi voor een variëteit aan kerkvormen of kerkplekken. Dat typeert de vorm van het huis. Ik moest denken aan Hoekendijks verzet tegen morfologisch fundamentalisme. Veranderende bindingspatronen maken het noodzakelijk dat kerken daarop inspelen door een gevarieerd aanbod. De Roest wil het institutaire en het dynamische met elkaar verbinden. Gaan we het huis in, dan worden we in aanraking gebracht met het geheim. De disciplina arcani kan niet gemist worden. Naar een kerkplek gaan is even apart gaan zitten en dat kan op vele manieren. Is dit alles niet te idealistisch? Ga je dan niet voorbij aan de negatieve ervaringen? Dat is niet de bedoeling van de auteur. Hij heeft een open oor voor al die stemmen van mensen die afgeknapt zijn op het instituut vanwege negatieve ervaringen, kritiek hebben of de kerk betekenisloos vinden. Dat het huis voor de ziel geen afgesloten ruimte is, laten de laatste twee hoofdstukken zien. Wat kan een kerkplek voor de buren en de buurt betekenen? Daarbij gaat het niet om eenrichtingsverkeer. We gaan ook het huis uit en zijn aangewezen op de gastvrijheid van buiten. Hier wordt een aantal elementen uit het boek over missionair-gemeente zijn vanuit een andere optiek nog eens extra onderstreept.
Er is heel veel in dit boek wat me aanspreekt. Het is een pastoraal en spiritueel boek, geschreven vanuit bewogenheid met de mensen om wie het in de kerk en de samenleving gaat. Het is ook een nuchter boek waarbij de zaken niet mooier worden voorgesteld dan ze zijn. De Roest weet dat de kerken krimpen, maar het verleidt hem niet tot defaitisme en evenmin tot een vlucht naar binnen. Christenen hebben een roeping voor de mensen in de buurt waar zij wonen. Die roeping wordt als het ware toegesneden op de maat van wat we kunnen overzien. Mooie dingen worden gezegd over wat mensen in een kerk(plek) mogen verwachten. De concentratie op Jezus Christus als het geheim van de gemeente neemt vele gestalten aan. Waarom gaan we naar een kerk? Ik telde maar liefst vierentwintig redenen en daarmee is de opsomming nog niet eens compleet. Het doet je denken aan Van Rulers befaamde boek Waarom zou ik naar de kerk gaan? Het zou de moeite waard zijn om de twee boeken op dit punt eens naast elkaar te leggen en te bevragen op overeenkomsten en verschillen. Met name de passages en de hoofdstukken waarin De Roest stem geeft aan allen die negatieve ervaringen met de kerk hebben opgedaan, vormen leerzame en ontdekkende lectuur. Ambtsdragers, kerkelijke werkers en gemeenteleden doen er goed aan deze hoofdstukken op zich te laten inwerken. Pastorale zorg en missionaire bevlogenheid beginnen met luisteren en attent zijn op signalen. Als het gaat om de vraag hoe we kerk kunnen zijn in de buurt, geeft de schrijver een aantal mogelijkheden, niet als dwingende voorschriften: zo moet het. Maar zo zou het kunnen. Het is ook een evenwichtig boek dat zeker binnen de Protestantse Kerk in Nederland voor het gesprek over kerk-zijn goede diensten kan bewijzen. Hopelijk kunnen de vleugels rondom dit boek tot een diepgaande ontmoeting komen.
Spannend wordt het als de auteur in onze pluralistische en postmoderne tijd met zijn individualiserende tendensen pleit voor een grote variatie aan kerkplekken: van de traditionele gemeente tot internetcontacten, conferenties, virtuele gemeenschappen en pelgrimstochten. De vraag blijft: wat maakt een kerk tot kerk? De schrijver is daar aan de ene kant heel duidelijk in. Geen kerk zonder Christus. Waar Hij is, is sprake van kerk. Wie zou dat niet beamen? We komen met een rigide eenvormigheid niet meer uit. En toch heb ik aarzelingen. Wordt het geheel niet zo vloeiend dat het zicht op de katholiciteit van de kerk verloren gaat? Hoe moet ik dit pleidooi voor een zo grote diversiteit plaatsen gelet op de dogmatische noties van de eigenschappen en de kenmerken van de kerk?
Is elke groep die zich concentreert op Jezus daarmee kerk? Hoe zit het met de binding aan de apostolische traditie, de ambten en de sacramenten? Hoe houden al die kerkplekken en netwerken zicht op de gemeenschap binnen de ene kerk. Leidt een zo grote pluraliteit niet tot versplintering?
Eenzelfde aarzeling bekruipt me als ik de auteur hoor pleiten voor een verschillende mate van participatie. De binding aan een kerkplek kan variëren van incidentele deelname tot intensieve participatie. Vanuit de zorg voor de schare en de aandacht voor mensen kan ik dit begrijpen en waarderen. De kerk als moeder heeft in navolging van Hem die onze Vader is, een ruim hart en biedt ruimte aan zoekers en passanten. Maar het postmoderne individualisme kan ook leiden tot een grote mate van vrijblijvendheid. Het Nieuwe Testament noemt niet voor niets toetreders discipelen, leerlingen en het is tekenend dat de opdracht de volken tot leerlingen van de Messias te maken, verbonden wordt met de doop en de toewijding aan het onderwijs van de Heer.
In de slothoofdstukken worden goede handreikingen geboden aan allen die zich inzetten om kerk voor de buurt te zijn. In veel opzichten doet het denken aan het recente boek van René van Loon, Kerk in de buurt. Ook Van Loon pleit voor een bescheiden en dienstbare opstelling. Maar hij spreekt wel met twee woorden: duidelijkheid en vrijheid: de kerk is dienstbaar in de wijk en duidelijk over het evangelie. Dat laatste element kom ik bij De Roest wat minder tegen. Waarom die huiver de ander op te roepen: kom ga met ons en doe als wij? Wat iets anders is dan: word als wij! De Roest oriënteert zich voor de beweging naar buiten op Lucas 10: de uitzending van de zeventig. Zijn leeswijze vind ik verrassend, maar ik ontkom tegelijk niet aan het gevoel dat de auteur de perikoop wel erg oprekt. De tegenstelling tussen Koninkrijk Gods en kerk wordt te zeer op de spits gedreven. Hier zou ik de schrijver willen wijzen op de naar mijn mening terechte kritiek van Van Ruler – onverdacht getuige als het gaat om de theologie van het apostolaat – op het concept van de dienstbare kerk zoals dat in de jaren zestig opgeld deed.
Mijn vragen mogen een bewijs zijn met hoeveel aandacht en waardering ik dit boek gelezen heb. Ik hoop dat het niet verdwijnt in de hausse aan publicaties, maar dat het in onze snel veranderende tijd onderwerp van gesprek mag zijn, zeker ook binnen de gereformeerde gezindte die hoe langer hoe meer te maken krijgt met postmoderne invloeden en een afbrokkelende waardering voor de traditie.

Ede, Ab Noordegraaf