‘Laat je het Woord los, sluit de tent dan maar’

Agnes Amelink over geloofsoverdracht in een pretcultuur
'Bij de herdenking van 50 jaar Vrijmaking in 1994 beweerde Gerard Dekker dat de vrijgemaakten het niet zullen redden omdat zij de wereld al lang in huis hebben. Meer hoop had hij voor de bevindelijken. Ik was dat toen met hem eens. Nu weet ik het zo net niet meer. Alweer een aantal jaren geleden bezocht ik op Hemelvaartsdag een bondsdag van de HGJB in de Jaarbeurs. Mij viel op hoe centraal de vorm stond. Alles moet flitsend en eigentijds zijn. Dominee Bas van der Graaf hield een goed reformatorisch verhaal. Maar de hoempapa-sfeer verhoudt zich slecht met de bevinding.

In een dergelijke setting staat de eigen beleving centraal, het je prettig voelen. Jezus als je beste vriend. Als we niet uitkijken maken we met onze praatjes alles plat en gaat ons de taal ontbreken om bijvoorbeeld het kwaad - ook in onszelf - te benoemen. Dan verdwijnt het besef van het heilige en het ontzagwekkende. Kwaad is niet zomaar het pikken van een snoepje, het steekt veel dieper en raakt aan de existentiële lagen van de samenleving én van mijn eigen bestaan. God is niet boos over de zonde, nee daar toornt Hij over. En vanwege dat kwaad moet ik mezelf mishagen. Niet ziekelijk natuurlijk, maar wel echt. Als je niet van zonde weet, wat moet je dan met genade? Genade verwordt dan tot een soort snoepje. In onze belevingscultuur lijken we deze beseffen te verliezen. Al houd ik het voor mogelijk dat de wal het schip zal keren. Maar dan moet de kerk niet sprakeloos geworden zijn. Soms denk ik dat de bewegingen elkaar kruisen. De gereformeerden hebben veel van zich afgeschud en de goeie onder hen beginnen langzamerhand in te zien dat er iets fout is gegaan. Tegelijkertijd zie je echter op het reformatorisch erf een min of meer tegengestelde beweging. Wie niet mee wil in de EO-isering kan zich in zijn eigen kerk weleens eenzaam voelen.’

Langerak

Agnes Amelink (1956) - kerkredacteur bij Trouw - schreef vorig jaar De gereformeerden. Een boek dat al aan de zesde druk toe is. In dit boek beschrijft ze aan de hand van de lotgevallen van gewone mensen de geschiedenis van de gereformeerde kerken in de twintigste eeuw. ‘Ik heb het geschreven omdat de uitgever het vroeg. In Trouw had hij interviews gelezen waarin ik een aantal gereformeerde families portretteerde. Onder andere de familie Biesheuvel, de oude Barend, zijn dochter en kleindochter. Met dat idee had ik al veel langer gelopen. Aan de hand van gesprekken met grootouders, kinderen en kleinkinderen wilde ik een beeld geven van de veranderingen in de gereformeerde wereld. Ik deed dat omdat ik betrokken ben op de wereld van de gereformeerden.’ Wapenveld interviewde Amelink met het oog op het RRQR-congres op 30 november aanstaande over geloofsoverdracht. De gang van de gereformeerden in de twintigste eeuw biedt veel stof tot nadenken rond dit thema.

In haar boek citeert Amelink uit het dagboek van Margreet Zomer. In 1911 schrijft deze Friese vrouw het volgende over haar kinderen: ‘Moge de vreze des Heeren vroeg in je harten wonen waar het kwade reeds van de vroege jeugd in woont en zo spoedig tot openbaring komt. Neen, kinderen zijn geen onschuldige engeltjes, maar verloren en doemwaardig in zichzelve en geneigd tot alle kwaad. De Heere geve, dat wij, hun vader en ik, hen mogen zien opgroeien tot flinke jongemannen wiens lust het is de Heere te vrezen en hem ter ere te leven, en die zich niets schamen iets te horen van hun lieftalligheden, gebreken en onhebbelijkheden.’ Haar achterkleindochter Mian, geboren in 1966, laat haar kinderen niet meer dopen. Ze doet er niet moeilijk over. ‘Ze werd gereformeerd opgevoed, maar ze hoort er niet meer bij. Hooguit onbewust is Mian nog typisch gereformeerd in haar afwijzing van de doop als louter ritueel. Rond haar twintigste heeft ze zich uit de kerk laten uitschrijven. Ze stopte met bidden voor het eten; in de bijbel lezen deed ze eigenlijk al niet meer sinds ze het ouderlijk huis verliet. Van de innige vroomheid van haar overgrootmoeder is zelfs geen vage echo meer over’ [1]. Amelinks boek wil vertellen over de geschiedenis van de gereformeerden. Ze heeft het gevoel er snel bij te moeten zijn. Want nog even, zo lijkt het, en ‘men kent en vindt haar standplaats zelfs niet meer’ [2].

Amelink is opgegroeid in het Zuidhollandse Lekdorpje Langerak, als dochter van een vrijgemaakte predikant. In 1944 was de gereformeerde kerk van Langerak - ontstaan rond 1835 - vrijwel geheel meegegaan met de Vrijmaking. Amelinks vader stond in Langerak van 1947 tot 1974. Haar grootvader H. Amelink (1881-1957) was secretaris en mede oprichter van het CNV en later tevens kamerlid voor de AR. ‘Mijn grootvader kwam uit Twente, was een actief man die christelijk-sociaal dacht, maar niets moest hebben van "de rooien". Met Colijn, die weinig met vakbonden op had, boterde het niet erg.

Mijn vader studeerde tijdens de oorlog in Kampen en heeft de Vrijmakingsvergadering op 11 augustus 1944 in Den Haag meegemaakt. Voor veel mensen - ook voor mijn vader - was de keuze van de bekende Utrechtse predikant C. Veenhof voor Schilder een belangrijke overweging om zelf ook met de Vrijmaking mee te gaan. Veenhof stond bekend als een irenisch man.’ Dezelfde Veenhof preludeerde in een gesprek met Puchinger in 1966 - opgenomen in de bundel Is de gereformeerde wereld veranderd? - al op Amelinks huidige analyses. Veenhof stelde dat de gerichtheid op het Koninkrijk van God onder gereformeerden verflauwde, uitkomend in afnemende Schriftkennis, teruglopende offerbereidheid en minder werkelijke kennis van zonde en genade. ‘Men kende vroeger meer offerbereidheid. Denk eens aan de christelijke onderwijzers die tientallen jaren werkten voor soms het halve salaris van hun collega’s in de openbare scholen. Toen de oude Amelink, het Kamerlid, de christelijke vakvereniging ging dienen, moest hij nog minder gaan verdienen dan hij als slecht betaalde fabrieksarbeider ontving’ [3].

Amelink kijkt niet met bitterheid terug op haar opvoeding. Integendeel, ze is er door gevormd. ‘Het milieu waarin ik ben opgegroeid zou ik willen typeren als piëtistisch en dat heeft alles met Langerak te maken. Gereformeerde afhakers hebben het altijd over de regeltjes en wetjes waar ze tegen aanliepen. Mij is van huis uit echter altijd ingepeperd dat het daar niet om ging. Eigenlijk wel apart, want de vrijgemaakte wereld kon er op het punt van regels ook wat van. Maar mijn vader was dan ook niet typisch vrijgemaakt. Bij verkiezingen hing bij ons een AR-affiche voor zijn raam, we lazen het ND niet en van vrijgemaakte scholen wilde mijn vader niet weten - ik zat zelf op het Christelijk Lyceum in Gouda. Na het conflict van 1967 kwam hij terecht bij de nederlands-gereformeerden. Op de keper beschouwd ging het toen om de vraag of de zaligheid alleen in de vrijgemaakte kerken te verkrijgen is. Dat kon mijn vader niet meemaken.

Ik herinner mijn opvoeding niet als rigide. In Langerak zwommen wij niet op zondag maar op vakantie in Zeeland wel. We kregen mee dat de zondag de dag van de Here God was en niet een dag waarop je van alles niet zou mogen. De zondag moet geen dag zijn die onder een soort doem ligt. De vroomheid van Langerak heeft indruk op me gemaakt en heeft me gestempeld. Laatst ervoer ik dat weer sterk toen ik de begrafenis van Arie van Middelkoop bijwoonde. Dat was een man die een grote plaats had in de gemeente, ouderling was en in het schoolbestuur zat. Hij kwam veel bij ons thuis over de vloer. Ik zou hem willen typeren met de woorden uit psalm 72: rechtvaardig, wijs en zacht. Hij had bijvoorbeeld nog herinneringen aan de komst van dominee J.O. Mulder in 1937, zo vertelde de predikant die de rouwdienst leidde. Dat moet een geweldige dominee geweest zijn. Maar - en dat vind ik mooi - Van Middelkoop had niet zozeer herinneringen aan de persoon van Mulder doorgegeven, maar aan wat hij leerde aan de gemeente. De gemeente heeft dus ingedronken wat Mulder heeft geleerd en dat was dat het niet aankomt op ons eigen gevoel, of wat wij er zelf van vinden, maar dat wij gericht moeten zijn op de Here God, dat het van Hem komt en dat Hij het geeft.’

Trouw

‘Na het Lyceum wilde ik graag de journalistiek in. Journalistiek stond in die tijd echter bekend als een rode opleiding waar je ook nog weinig leerde. Ik schreef me daarom in voor Nederlands aan de VU. Maar de praktijk trok me meer en toen ik in dezelfde zomer werd aangenomen bij het huis-aan-huis blad De Schakel in Barendrecht, bedacht ik me geen moment. Ik was toen pas achttien. Via de praktijk ben ik dus de schrijverij ingerold. Het werken aan mijn boek was voor mij een beetje het inhalen van mijn misgelopen studietijd.

Tot mijn 21e jaar heb ik bij De Schakel gewerkt. Wilde ik echter meer leren dan moest ik daar weg. Na wat sollicitaties ben ik op de economie-redactie van NRC-Handelsblad terecht gekomen. Ik deed met name sociaal-economisch nieuws, woningbouw en consumentenzaken. Toen ik vervolgens trouwde en kinderen kreeg, ben ik gestopt met werken. Wel heb ik gefreelanced en viel ik nog wel eens in bij de NRC. Tussen 1986 en 1989 woonden wij in het buitenland. Na terugkomst in Nederland wilde ik heel graag parttime werken. Bij de NRC was geen baan voor 3 dagen te krijgen. Bij Trouw gelukkig wel. Ik vind me zelf een goede bureauredacteur. Ik houd van hard werken, knopen doorhakken, koppen verzinnen, krantje maken.

Bij Trouw begon ik bij Podium, de opiniepagina. Ik hield me daar onder meer bezig met de ingezonden brieven. Zo kreeg ik direct goed zicht op het hele lezersbestand van Trouw, dat was achteraf gezien erg aardig. Je kreeg een goed beeld van hoe geschakeerd de achterban van Trouw was. Bijvoorbeeld mijnheer J. Tipker Kzn. uit Eerste Exloërmond ― in zalige nagedachtenis inmiddels ― die echt model stond voor de klassieke Trouw-lezer en die bij wijze van spreken allang bij het RD had moeten zitten. Hij stuurde ons fantastische brieven over de zondagsrust, het kaartspel en alle andere clichés van het gereformeerde leven. Daarover waste hij ons welbespraakt de oren. Aan de andere kant had je de mensen uit het Groen Links milieu. Zij konden eveneens enorm tekeer gaan. Mildheid ontbreekt ook daar meestal.

In 1993 ben ik samen met Monic Slingerland chef Kerk geworden. Daar ben ik niet altijd even gelukkig geweest al viel ik er inhoudelijk wel op mijn plaats. Ik kwam terecht in een stammenstrijd tussen Kerk en Letter&Geest. En die strijd heb ik verloren. Kern van het conflict was het idee dat kerk en geloof hun tijd gehad hadden en dat er dus veel meer aandacht moest komen voor levensbeschouwing en ethiek. Ik vond dat kortzichtig en zakelijk gezien ook niet zo slim. Alsof de meer kerkelijk georiënteerde lezers van Trouw ― nog steeds de meerderheid ― niet gewoon willen lezen wat er in de kerk gebeurt. Men zei echter altijd dat kerknieuws niemand meer interesseert. Alsof het mij wat interesseert of er een trainer verhuist van Telstar naar Roda JC. Dat zetten wij toch ook allemaal gewoon in de krant en dat vindt niemand raar. In 1996 zijn Kerk en Letter&Geest organisatorisch samengevoegd. Voor mij was dat een breuk.

Deze hele periode heeft me wel gevormd en gescherpt. Ik moest voor ieder bericht dat ik maakte, uitleggen wat de relevantie was, tot op Adam en Eva toe. Maar je leert dan wel zó te schrijven dat het een buitenstaander boeit. Het afzetten tegen de eigen traditie heeft Trouw inmiddels echt wel achter zich gelaten. Hoewel ik inhoudelijk dus tegen de ingezette koers opbotste en knokte voor mijn mening, heb ik in de persoonlijke sfeer nooit problemen gehad. Van iemand als Pieter van der Ven, ooit de eerste rooms-katholieke redacteur bij de kerkredactie heb ik veel geleerd. Onder meer via hem heb ik buiten de grenzen van de gereformeerde traditie leren kijken.’

Kuitert

Amelinks jaren bij Trouw waren ook de jaren van Kuitert en Den Heyer. Voor de eerste heeft ze meer sympathie dan voor de laatste. ‘Als je denkt zoals Den Heyer denkt, dan moet je met de kerk breken. Je laadt een enorme verantwoordelijkheid op je als je als boegbeeld zalen toespreekt en niet weet wat je aanricht. Dat vind ik echt erg. Dat heb ik met Kuitert minder. Bij hem zit nog iets van bevindelijkheid, hoe je verder ook over hem denkt. In mijn persoonlijke vorming heeft de thematiek van zijn boeken wel een rol gespeeld. Een van de eerste dingen die ik gedaan heb toen ik bij Kerk ging werken, was een interview met Kuitert, naar aanleiding van het Algemeen betwijfeld christelijk geloof, uit 1993. Je komt dan bij vragen naar het Schriftgezag, de verhouding openbaring versus menselijke inbreng. Dat zijn discussies die heel erg essentieel zijn en waar jezelf doorheen moet.

Theologen als Kuitert en Den Heyer onderschatten de invloed die zij hebben, wat zij teweeg brengen en realiseren zich niet dat niet iedereen zo stevig in zijn schoenen staat. Er zijn een heleboel ouderen, met name zeventigers, die nog wel willen maar absoluut niet meer weten waar ze het zoeken moeten. Ze zijn iets kwijtgeraakt wat ze niet kwijt hadden gewild. Ik kan me nog goed herinneren dat ik Kuitert de vraag stelde ― naar aanleiding van een opmerking van Runia die zei dat Kuitert de mensen het eenvoudige geloven afnam ― wat er nu tegen eenvoudig geloven was. Er is toch niets mooiers? Kuitert: nee, je moet ook nadenken. Dat zeg ik hem ook na. Het is niet zo dat geloven niet tegen nadenken bestand is, ook tegen rationaliseren. Dat is het wel degelijk. Kuitert is ruw is zijn teksten. Soms maakt hij echter gebruik van de psalmen op een manier waarvoor ik helemaal val. Mensen in mijn eigen kring hebben het mij ook wel kwalijk genomen dat ik met een zekere sympathie schrijf over Kuitert in mijn boek. Dat komt hieruit voort. Ten diepste vind ik hem every inch een gereformeerde, wat hij allemaal ook afgebroken heeft.

Katholiek

Amelink woont in Zeist en is daar Nederlands-Gereformeerd. In de gemeente is ze actief, onder andere als ouderling. De emeritus-predikant van Zeist, H. de Jong, beschouwt ze als een belangrijk leermeester. ‘Toen wij in 1989 terug kwamen in Nederland zijn we in Zeist gaan wonen. In die zelfde periode kwam dominee De Jong hier ook. Ik ben zeer door hem gevormd. Door zijn preken en door gesprekken. Kuiterts vragen zijn vragen waar De Jong zelf ook over heeft nagedacht. Iedereen maakt in zijn leven bepaalde ontwikkelingen door, de belangrijkste meestal nadat je allang belijdenis hebt gedaan. Voor mijn tijd bij de kerkredactie zat ik niet zo met die vragen rond het Schriftgezag.’

Niet alleen door haar werk als kerkredacteur is Amelinks visie verbreed en verdiept. Door haar gemengde huwelijk ― ze trouwde met een rooms-katholieke man ― ontstonden er gesprekken over de kern van het geloof. ‘Het gaat in het geloof om het leven uit genade. Voor een katholiek is dat sterk met de eucharistie verbonden. Wij hadden dan ook gesprekken over de vraag of je geloofde in de vleeswording van Christus in de eucharistie. Nee, natuurlijk. Maar daar gelooft ook geen zinnige katholiek in. Het is een symbool. Mijn vader heeft ons getrouwd en de facto is mijn man Nederlands-Gereformeerd geworden, al heeft hij nooit belijdenis gedaan.

Via collega Pieter van der Ven heb ik meer zicht gekregen op de katholieke wereld. Jaarlijks ga ik een paar dagen naar het klooster in Megen. Je moet nu niet aankomen met de paus of Maria. Dat doet er niet toe. Wel de notie van het leven uit genade en dat je dit door het offer van Christus deelachtig mag zijn. Als je elkaar op dat punt vindt, dan zijn veel kwesties bijzaken. Toen ik voor het eerst in Megen kwam, werd ik ontvangen door zuster Felix. Haar vroeg ik, of ik als protestant aan de eucharistie mocht deelnemen. Officieel mag dit uiteraard niet van de rooms-katholieke kerk. Zij zei toen zo eenvoudig dat als je gelooft wat in de eucharistie gevierd wordt, namelijk dat Christus voor onze zonden gestorven is, het niet aan haar was om mij te weigeren. Maar ze zei er wel bij ― en dat is natuurlijk essentieel ― dat als ik er helemaal geen boodschap aan had, deelname niet geoorloofd was. In een gesprek van 20 minuten op die essentie komen, terwijl je elkaar niet kent, dat vind ik bijzonder. Ik dacht direct: dit is het, hier hoef ik niet aan te twijfelen. Ondanks uiterlijke verschillen is er dan op een dieper niveau herkenning. Toen ik een jaar later weer in Megen kwam, was zuster Felix net tien dagen tevoren overleden. Het gaat altijd om de essentie en die is niet los verkrijgbaar, maar door het Woord gegeven. Aan de eucharistie heb ik overigens pas voor het eerst deelgenomen tijdens de begrafenis van mijn schoonvader, tien jaar geleden. Toen was ik al veertien jaar getrouwd. Het ging dus niet zomaar. Je moet het niet lichtvaardig doen.’

Loes

In de kern is het loslaten van het Schriftgezag voor Amelink de kern van het verval der gereformeerden.Wie de Schrift als tegenover loslaat, houdt alleen zichzelf over. Als de bijbel de neerslag is van menselijke ervaringen met God, dan is de kritische angel uit de Schrift snel weg. De verkondiging wordt dan lauw. Niet voor niets heet het laatste hoofdstuk van haar boek Laodicea.

‘Als het primaat van de verkondiging weg is, als dat een slap verhaal wordt, als het zwaartepunt in het zingen verschuift bij de psalmen vandaan, dan ben je naar mijn smaak op het hellend vlak. Ik vind het Liedboek prachtig, maar de psalmen moeten de eerste plaats blijven innemen. Het gaat om de Bijbel, de Bijbel en nog eens de Bijbel. Als je het primaat van het Woord uit handen geeft, sluit de tent dan maar.

Ik kan goed begrijpen dat de gereformeerden een hekel hebben gekregen aan alle regeltjes. Ik houd zelf ook niet zo van al die ethische discussies. Als je door genade door mag dringen tot de zaken waar het om gaat, komt het met de ethiek ook wel goed. Naäman tobde hoe hij in Syrië weer moest deelnemen aan heidense rituelen. Elisa zei toen: ga in vrede. Ik zeg niet dat alles mag en kan, maar ik heb ook weinig zin om te zeggen: dit wel en dat niet.

Mijn vader is een Kohlbruggiaan. Ik denk wel eens: ik moet me meer in Kohlbrugge gaan verdiepen. Het gaat om de echte gerichtheid op het Koninkrijk van God waar wij naar verlangen en waarom wij onszelf mishagen ― om het met de woorden van het oude Avondmaalsformulier te zeggen. Het woord “mishagen” brengt mij op Loes. Terwijl ik met het schrijven van het boek bezig was, kwam zij onze kerk binnen lopen. Ze had van God noch gebod gehoord en ze wist bij wijze van spreken niet eens waarvoor een collectezak diende. Zij wilde wel wat weten over de Bijbel. Met haar ben ik de Bijbel gaan lezen, gewoon begonnen bij Genesis 1. Na verloop van tijd heeft een Nederlands-gereformeerde predikant van elders die gesprekken met haar voortgezet. Uiteindelijk is zij na twee jaar gedoopt. Ik las met haar de Nieuwe Vertaling, dus niet Groot Nieuws of Het Boek. Tijdens een gesprek over de doop gaf de predikant het formulier wat in eigen woorden weer. We moeten gedoopt worden omdat God boos is op ons vanwege onze zonden. Loes vond dat geen goede uitspraak. "Hij vertoornt zich over de zonde, boos ben je op een kind", zo zei ze. Ik vind dat zo goed, dat iemand die van buiten komt als het ware de oude taal afstoft en de ogen opent voor de existentiële lagen in de formuleringen. Als je gedoopt wilt worden en naar de essentie kijkt, komt dit er dus uit: het mishagen van jezelf. En zoals de gereformeerden de kern kwijtraakten door het loslaten van de Schrift, kan onder invloed van de EO-isering hetzelfde gebeuren doordat de existentiële lagen niet meer werkelijk aan bod komen.’

Overdracht

‘Maar hoe je dat dan vervolgens doet, hoe je dat dan mensen inprent? De overdracht van de bevinding is over de volle breedte in een crisis, door de dominantie van een cultuur die gericht is op consumeren en genieten. Misschien denken wij echter wel teveel dat wij het moeten doen en zouden we meer à la dominee A.A. Spijkerboer op het plekje waar we gesteld zijn de dingen moeten doen die gedaan moeten worden, in het besef van afhankelijkheid. Kijk bijvoorbeeld eens naar de protestanten in Frankrijk. Ik bezocht tijdens onze vakantie een Eglise Reformée. Je ziet dan dat in een gemeente van 700 zielen er op een zondagmorgen 11 in de kerk zitten. De dominee hield een door en door gereformeerde preek. Nuchter doorgaan en het niet al te zeer verwachten van allerlei initiatieven. Geen plan-de-campagne en "wij gaan het zus en zo aanpakken". Wij gaan helemaal niets aanpakken.

Misschien moeten wij gewoon accepteren dat het in Nederland een tijd minder zal gaan. Misschien is de rooms-katholieke kerk ― ondanks alle gebreken van de macht ― beter in staat het mysterie, het geheimenis van het geloof te bewaren. Een figuur als de broze paus die op Petrus’ stoel zit, maakt indruk. Als je elke dag de mis opdraagt in het diepe besef dat het hart hiervan is dat de zonde van de wereld zijn weggenomen: dat houdt iets levend waar al het andere bij in het niet valt.

Zondagavond keek ik naar een VPRO-programma over psychiatrie. Het ging over drop-outs, mensen die niet meer te helpen zijn, waar wij met z’n allen geen raad mee weten. Wij zijn eraan gewend dat alles te regelen is en maakbaar is. De gereformeerden waren een meester in het organiseren. De reformatorischen kunnen het ook uitstekend. Ik zeg niet dat dat niet goed is, maar het heeft wel het gevaar in zich dat het mystieke aspect van het geloof verloren gaat. Misschien is het wel het beste dat wij ons vreemdelingen voelen. De geloofsoverdracht is niet iets wat je leert uit boekjes. Het gaat veel dieper en heeft te maken met hoe mensen zijn en wat ze doen en of het bij de existentie komt.

Met betrekking tot het afnemen van de Schriftkennis maak ik mij echter wel grote zorgen. Hiervoor kan ik in ons eigen gezin blijven. Mijn kinderen vinden mij al overdreven in de aandacht die ik voor Schriftkennis vraag. Daarom maak ik mij ook voor de SOW-kerken grote zorgen. In de reformatorische kerken zie je het grote gevaar van de veruiterlijking, die in belangrijke mate in de hand wordt gewerkt door de reformatorische zuil. Deze veruiterlijking zal het zeker niet redden. Je zult het van de bevinding moeten hebben. Dat is wat de gereformeerden uiteindelijk hebben verloren.’

Den Ham

Amelink laat in haar boek haar eigen opvattingen bewust op de achtergrond. ‘Een van de besprekers signaleerde wat dit betreft bij mij zelfs een spagaat. Toch heb ik dat bewust gedaan. Voor het boek wilde ik een zo breed mogelijk publiek krijgen, zonder mijn eigen erfgoed te verkwanselen. Ik moest op een smal randje lopen om de geschiedenis echt recht te doen. Als je naar een kant uithaalt, timmer je de zaak dicht en houd je het gesprek niet open.’ In wat voor haar het slothoofdstuk had mogen zijn, schemert haar eigen visie echter door. Ze beschrijft daarin hoe in het Overijsselse dorp Den Ham er weliswaar een teruggang is in kerkbezoek, maar dat de bijbelse tonen van zonde en genade er nog klinken. ‘Hier in Den Ham kun je elke zondag horen dat Jezus Christus voor onze zonden gestorven is’, tekent ze op uit de mond van mensen die van Den Haag naar Den Ham verhuisd zijn. Die mensen zijn naar eigen zeggen in Den Ham ‘weer echt gereformeerd geworden’ en denken wel eens ‘dat de kerken hier iets bewaren dat in een volgende eeuw geweldig van pas kan komen. Als er in de 21ste eeuw een Abraham Kuyper opstaat, zal hij in Den Ham zijn Pietje Baltus vinden’ [4]. In Den Ham waait nog de geest van de Afscheiding en lijkt het drammerige kuyperianisme nooit echt voet aan de grond te hebben gekregen schrijft Amelink.

‘Den Ham vond ik geweldig. De bevinding was hier echt en niet opgelegd. Daar waar die bevindelijkheid wordt overgedragen ― dat is echt meer dan allerlei uiterlijkheden en trouw de Bijbel lezen, ik kan niet goed omschrijven wat het nu precies is ― daar zie je dat het gereformeerde leven vitaal is. Daar waar het echter een kwestie is van uiterlijkheden, ben je het zo kwijt.’

  1. De gereformeerden, p. 15.
  2. De gereformeerden, p. 8.
  3. Drs. G. Puchinger, Is de gereformeerde wereld veranderd?, Meinema Delft, 1966, p. 223.
  4. De gereformeerden, p. 231.