Het feest gaat door

Een plaatsbepaling van kerk en christelijk geloof naar aanleiding van Taylors A Secular Age

Vreemde feesten vieren de christenen. Het zijn religieuze mensen die God vereren, maar hun feesten draaien om de geschiedenis van een mens. Om de geboorte van een mens, om zijn dood en om zijn opstanding. Het gaat in de feesten om God, maar het draait om een kribbe, een kruis en een open graf. Christenen vereren de Vader die in de hemel is, maar ze vertellen van een aards gebeuren en een menselijk lot. De feesten worden gevierd omdat ze ons aangaan. Hier wordt iets over de mens in het algemeen en elk mens in het bijzonder verteld. Het verhaal van Jezus is een verhaal dat ons mensen ten diepste aangaat, het is in zekere zin ons verhaal.

Kom je een stap dichterbij, dan verdiept zich het beeld. ‘God is mens geworden’, zo zegt een apostel. Gaat het dus over een mens of over God? Als God mens is geworden, dan vertellen de feesten de geschiedenis van God. Wanneer deze mens wordt geboren, en deze mens sterft en opstaat raakt dat aan God. God is door een diepte heengegaan, de diepte die reikt tot de verlatenheid van de dood en een eenzaam graf. Deze feesten vertellen iets over God, ze vertellen het verhaal van God. Ze vertellen dat Hij niet alleen een lachende God in de hemel is, maar ook een wenende God op aarde.

Je kunt het dus van twee kanten bekijken, en dat is nu precies waar deze feesten op neerkomen. Wonderlijke feesten vieren de christenen, want ze vertellen in één de geschiedenis van God en die van de mens. Twee geschiedenissen worden aan elkaar geknoopt. Dat is godsdiensthistorisch revolutionair. Gods geschiedenis wordt aan die van de mens geknoopt. Om over God te spreken moet je verwijzen naar een aardse geschiedenis. God is een gebonden God, Hij heeft zich verbonden aan de geschiedenis van de mensen. Hij kan niet meer alle kanten op. Hij heeft zich vastgelegd. Weliswaar in vrijheid, maar niet minder radicaal. En de geschiedenis van de mens wordt aan God geknoopt. Om over de mens te spreken moet je verwijzen naar God en zijn geschiedenis. De mens ligt nu niet meer als een kiezelsteentje op de weg, maar is opgenomen in een groot verband, het verband van God. Ook hier zal het om vrijwilligheid gaan, niemand wordt gedwongen, maar wie zich er niet voor opent, blijft een kiezelsteentje op de weg.

Moeten die feesten wel gevierd blijven worden?

De christenen vieren vreemde feesten, feesten die dan ook tijd nodig hebben gehad om door te breken. Daar is Pinksteren voor nodig geweest. Aanvankelijk zal niemand hier een geschiedenis van God vermoed hebben, integendeel, nergens leek God meer afwezig. En wie zal beseft hebben hoezeer het menselijk leven hier radicaal op een ander spoor is gezet? De feesten hebben tijd nodig gehad om door te breken. En eenmaal doorgebroken, kunnen ze ook weer worden uitgebannen. Naar het rijk der fabelen bijvoorbeeld. Pinksteren gaat dan over in de feestloze tijd. Het feest kan weer voorbijgaan. Er kunnen volwassenen komen die geen zin hebben om te dansen op deze fluitmuziek en die aan de kant gaan staan. Die het een feest voor kinderen vinden, voor het mensengeslacht in de kinderlijke fase, maar niet voor volwassen mensen en volwassen tijden. Dat het een feest is dat licht scandaleuze trekken heeft. Neem nu een God in de tijd: dat is een te onzuivere, te vermengde God, die rijp is om gezuiverd te worden. Het is een God die riekt naar mythologie en dat vraagt om godsdienstkritiek. Een godsdienstkritiek die nodig is om God vrij te maken van deze al te menselijke geschiedenis en voorstelling. Wellicht dat deze kritiek dan verder zal moeten gaan om elke mogelijke neiging van God richting deze vermenging met het vlees teniet te doen. Niet alleen Jezus, maar ook de eeuwige Zoon is dan al een potentieel gevaar in God. Elke beweging die God van zijn transcendentie berooft moet eraan geloven. Eerst moet God worden losgekoppeld van Jezus, dan van de Zoon om ten slotte of zuiver unitarisch, een zuivere Allah, of wellicht nog zuiverder, een gestalteloos Iets te worden. Tegen die tijd is het feest wel om zeep geholpen.

Omgekeerd, ook voor die andere partij van het feest kun je bezwaar aantekenen: de mens. De mens wordt geknoopt aan God en een geschiedenis van God. Een in goddelijk leven gedoopte mens, een gast bij God aan tafel, een in een goddelijk lichaam ingelijfde mens: een humane wetenschap en een kritische antropologie zullen nodig zijn om de mens uit deze verknoping los te maken. Om hem uit dit vreemde avontuur te trekken en van deze belasting te bevrijden. Dit feest is geen feest, het is een werkkamp, en daarom moet het worden afgeschaft. Eventueel moet het vervangen worden door een echt feest, waarin de mens onderdeel is van een echt menselijk ‘lichaam’ zoals de staat dat is. Dan kan er op 1 mei rond een vrijheidsboom gedanst worden of kunnen er andere nationale feesten worden georganiseerd. Daarmee heeft het volk naast brood ook spelen en dat is genoeg. In ieder geval moet de mens weg uit deze dubieuze geschiedenis. Een kritische agenda doemt op die onder het thema van de emancipatie staat: weg van een heterogene bestemming, en levend uit eigen bronnen.

Of deze kritische antropologie God helemaal af moet schaffen, staat nog te bezien. God kan wellicht gesauveerd worden, maar dan als een God die voorwerp of – beter nog – uitdrukking is van de menselijke religieuze potentie. In geen geval mag het een God zijn die iets doet, zeker niet zoiets gevaarlijks als liefhebben. Geen God van een Hooglied, die aan de deur staat te kloppen, want daar komt alleen maar ellende van. Dat kloppen moet worden geïnterpreteerd als de eigen hartklop, en daar hoeft geen deur voor te worden opengedaan.

Wat is het feestelijke aan de feesten?

Ik ben begonnen met het feest. Dat is niet voor niets. Ik geloof niet dat je ver komt met een plaatsbepaling van het christelijk geloof in een seculiere tijd, wanneer je dit er buiten laat. Ik geloof zelfs dat dit feestelijke zijn weerslag heeft gehad op de Europese cultuur, als reflex van de verkondiging van het evangelie en de aanwezigheid van de kerk. Juist in een seculiere tijd is er maar één toekomst voor het christelijk geloof en dat is de toekomst van het Christusfeest en het vieren van dit feest. Ik onderscheid in dit feest vier kenmerken. Deze vier kenmerken zijn beslissend zijn en – zo zal ik later nog duidelijk maken – hebben aan actualiteit niets ingeboet.

Mens in ruimte en tijd

Menselijk leven is, zoals gezegd, aan God verknoopte geschiedenis. De menselijke geschiedenis als deel van de geschiedenis van God: daarmee komt het menselijk leven in een weids perspectief te staan. In een weids sociaal perspectief: het dak gaat van de wereld - het wordt er van bovenaf afgelicht. Waar herders bij nachten de wacht hielden, zoals ze al eeuwen deden, en de schapen telden, steeds weer tot honderd, daar baadt het leven nu in de glans en het licht van God. Rembrand heeft dit onvergetelijk geëtst. Het universum van het menselijk leven heeft een enorme uitbreiding gekregen. Mensen worden nu gezellen van engelen en van de Zoon van God en daarom van elkaar. Maar ook in een weids tijdperspectief. Want het is tijd die aan Gods tijd is verbonden. Het tovert de tijd om tot een enerverend drama, van schepping tot voleinding, van het vóór alle tijden tot het in de eeuwen der eeuwen. In dat drama speelt zich het drama van mijn leven af, als mijn unieke, onherhaalbare geschiedenis.

De onrust van het Rijk Gods

Tegelijk, deze opening naar God is wel een riskante die ons mensen meeneemt in een vreemd avontuur. Deze verknoping van de mens met God doet hem deel worden van een nieuwe geschiedenis, die niet samenvalt met een oude. Er is voortaan sprake van een dubbelheid: van een rijk van God en dat van de mensen. Het Rijk van God zit als een wig in het harmonische leven van koning, keizer en admiraal. De Messias heeft eeuwige onrust gezaaid. Zijn rijk is wel in deze wereld maar niet van deze wereld, en dat relativeert deze wereld op een beslissende wijze. Er zullen pogingen zijn om dit rijk van God weer op te slokken of geheel werelds te maken, helemaal te seculariseren: helaas doen de kinderen van het Rijk van God daar zelf vaak aan mee. Toch zal steeds blijken dat dit niet lukt en de onrust weer oplaait. Rond dit dualisme zal het stormen en blijven stormen, zolang er kinderen van dit Rijk zijn.

Transformatie

Een derde motief is dat van de transformatie. Menselijk leven is meer dan de trage of snelle natuurlijke gang van wieg naar graf. Wie deel krijgt aan de geschiedenis van God, gaat door de mangel. Er slaat een barst door het leven. Het wordt geënt op een nieuwe levensboom. Transformatie is de grote wet van het koninkrijk van God. Niemand komt aan de overkant behalve wie door het water van doop en dood gaat. De doop is sterven en opstaan. Een oud leven moet afsterven om plaats te maken voor een nieuw leven. Een leven van geloof, hoop en liefde. Transformatie is een moeizaam geboorteproces. We zijn niet zomaar rijp om God te zien, en te leven in en door zijn liefde. Het is echter wel belangrijk deze transformatie te zien als gave van het koninkrijk van God. Het is geen menselijk project, geen beschavingsideaal, het is gave van de Geest. Zodra het menselijk project wordt, gaat de muziek eruit en wordt de sfeer al gauw grimmig. Transformatie is gave van het koninkrijk en muziek van de Geest, hoeveel bastonen er ook in die muziek zitten.

Intimiteit

Over muziek gesproken, het vierde kenmerk is intimiteit. Waar we met God verbonden worden, wordt God met ons verbonden. Het gaat om de opening van ons leven naar God die zich naar ons heeft geopend. God heeft zich gevlijd naar ons leven. Het is geen vreemd avontuur waar de mens in wordt gestort. Het licht van Kerstfeest is daarom ook een ‘huiselijk’ licht. Het Godsrijk is een rijk waarin de tranen van de ogen zullen worden afgewist. Er valt een barmhartig licht rond de mens. Hij is omgeven door een Godsgeschiedenis. Hij is niet alleen, maar er is een God die ‘been is van zijn been, en vlees van zijn vlees’. Het is een intiem leven met God, en daarom is er een sfeer van intimiteit ontstaan in het westen, een menselijke sfeer, een gewijde sfeer, de goddelijke glans ligt op menselijk vlees en het is dit menselijke vlees dat oplicht en in het licht komt. We hebben het op een fabuleuze manier gezien in de zeventiende-eeuwse schilderkunst, want in die eeuw was het doek en verf dat mocht getuigen van dit menselijk lot.

Het alternatief

Het christelijk feest en het christelijk verhaal is een verhaal dat nooit in het isolement wordt gevierd en verteld. Het is altijd het andere verhaal in een bepaalde context. Het voltrekt zich in de context van andere verhalen, die soms duidelijk als tegenverhaal fungeren. Het kan zelf ook een tegenverhaal oproepen, een verhaal tégen dit verhaal, een feest tégen dit feest. In het Westen heeft het christelijk verhaal zijn eigen tegenverhaal opgeroepen. Een van de redenen daarvoor is, dat het christelijk verhaal in toenemende mate verstaan is als het verhaal van de vervreemding. Een verhaal waarin de mens opgesloten wordt in vreemde categorieën, wordt onderdrukt door een autoriteit die hem klein houdt. De westerse verlichting (ruim genomen, niet alleen beperkt tot de Age of Enlightenment) heeft zich doorgezet als bevrijding en verruiming, die de mens tot eigenlijkheid brengen, tot ware zelfontplooiing. Er doemen ruimten op en tijden, die minstens suggereren dat de Bijbelse tijd en ruimte beperkt en bekrompen is. De aarde zweeft als een stuk steen in wellicht oneindige ruimten. De aanvang van de aarde verliest zich in vele miljoenen jaren en stuit slechts op een big bang en de prehistorie van de mens verliest zich in de nevelen waar overgebleven fossielen nog slechts een zwak spoor van vormen. En voor hem … ja, voor hem ligt het terrein waar de vooruitgang haar projecten op kan uitleven. Of is het de uitdoving, de entropie? Hoe dan ook, diep is het leven, en uit diepe diepten komt de mens op. Dat hoeft niet per se een tegenverhaal te zijn tegen het christelijke – een groot aantal elementen laat zich mijns inziens in het christelijk verhaal integreren, maar zo ontpopt het zich wel. In plaats van buurtbewoner van de engelen is de mens nu verbonden met een eindeloze keten van leven, van worm tot aap tot mens. En in plaats van een hemelkoepel is er de wijkende horizon van een uitdijend heelal. Dat zou je verruiming kunnen noemen.

Verruiming is er ook in ander, nog belangrijk opzicht. Met het wegvallen van kwalitatieve ruimtelijke en historische verbanden is de mens ‘uit de kast’ of zo u wilt uit de kijkdoos van God gekomen. Emancipatie is uittreden uit een kader van een verband dat niet bij jou begint en evenmin bij jou eindigt. Het is een bevrijding van heterogene elementen. Het is een bevrijding tot zelfstandig actor. Dit lijkt ook een verruiming. Niet langer in een verband gesteld, kan de mens nu werkelijk zelf uitgangspunt zijn voor verbanden die hij al of niet aan kan gaan. Hij staat eventueel in een immanent verband, maar dat is een verband dat hij zelf ontdekt en bovendien is het een natuurlijk verband, soort van zijn soort om zo te zeggen.

Deze ‘stand’ van de mens, die als een verzet tegen een heteronome bepaling moet worden gezien is, zo is wel duidelijk geworden uit het magistrale boek van Charles Taylor, A Secular Age, respectabel geworden. De mens is een rationeel wezen, dat leeft in een overzichtelijke orde, en hij kan voor een groot deel ook orde op zaken stellen. Hij bevrijdt zich van irrationele krachten en machten en weet met succes een man-made wereld te stichten. Hij heeft met succes een buffer aangelegd tegen hemelse en duivelse invasies. Daarbij is hij niet immoreel. Integendeel. Het lijkt dat het beste van de christelijke moraal is meegegaan. Of beter, dat het kaf van het koren is gescheiden en er nu een echt menselijke moraal is komen bovendrijven: de verlichting als de ware erfgenaam van een christelijke traditie. Het is mogelijk een menselijke orde te creëren, waarin de mens niet voor de mens een wolf is. Er is zelfs sprake van een welwillendheid ten opzichte van de ander, die elke vorm van discriminatie of repressie uit de weg gaat. Er is een brave new World, van menselijke en welwillende mensen. Er is een menselijke orde, een wereld van menselijk fabricaat, die samenleven regelt. Dat heeft wel wat harde ingrepen gekost. Zo gemakkelijk krijg je de mensen nu ook weer niet in één hok. Maar een aantal eeuwen schaven en beschaven heeft ons ver gebracht. Naarmate deze orde voldoende institutionele verankering heeft, kan de persoonlijke disciplinering wel minderen, en kunnen mensen in de privésfeer doen wat ze willen: feesten als beesten desnoods, als ze maandag maar weer op tijd op hun werk zijn en goede collega’s zijn.

Varianten op het alternatief

Dit mensbeeld is ‘ingezakt’: het was te bleek, te klein. Al vanaf de dagen van de Verlichting zelf en zeker met de Romantiek wordt de mens gesitueerd in een vitaler verband: dat van de natuur of dat van het volk. De afgeschermde mens van de Verlichting die de voeten uit de modder van de traditie heeft gehaald, is wel een erg steriele verschijning geworden. Hij moet niet terug naar de modder van de traditie, maar moet wel op zoek naar vruchtbare bodem, moet wel openstaan voor invloeden en impressies, stemmen en stemmingen. De mens wordt aangesproken en laat zich aanspreken door de schoonheid, hij laat zich ‘auffordern zum Tanz’, hij is de spelende mens. Later verdiept een en ander zich verder: de mens is met Freud een driftenhuishouding, en het gaat erom deze driften te onderkennen, en door beheersing dienstbaar te maken aan het leven. Anders weer is de weg van Marx, die de mens plaatst in de samenleving en in het krachtenveld van economische en materiële verhoudingen; alleen een zo in de benedenbouw geplaatste mens kan uit de vervreemding geraken van een irreële bovenbouw en tot waarlijk menselijk leven komen. Nietzsche zoekt de mens te pluggen op de levensstroom van de wil tot macht, die zelfoverstijgend is. Steeds wordt gezocht naar nog niet aangeboorde bronnen van een ware natuur, in de laag van het onderbewuste, het lichaam, de samenleving, het volk, die de mens in een groter verband stelt. Het vermeende grote verband van de Verlichting wordt daarbij als vlak en eendimensionaal gezien.

Dat deze varianten op het Verlichtingsalternatief, die zich vaak als tegenverhaal hebben gepresenteerd, zich hebben opgedrongen is niet toevallig. Er is nu eenmaal een oneindige diepte van het zijn, en een oneindig mysterie van menselijk zijn. De Schepper heeft zijn print op de schepping gezet. Daarom komt de queeste van de menselijke identiteit nooit tot rust. Nooit zal de mens in een enkelvoudig discours geplaatst kunnen worden. Steeds weer werpt zich uit donkere diepten een spanning op tussen zijn en wezen, tussen actualiteit en idealiteit, elke keer spant het leven zich weer tot een levensproject. Voortdurend zal er ook een verlangen naar ruimte en bevrijding zijn. Een verlangen dat maar niet tot rust komt. Op de zon van elk bevrijdingsproject worden weer zwarte vlekken zichtbaar van slavernij, onderdrukking en discriminatie. De zelfontplooiing moet steeds weer een laatste bergketen nemen maar eenmaal daarover doemen er weer nieuwe bergen op. De raciale bevrijding, bevrijding van vrouwen, van kinderen, van homoseksuelen, van travestieten zal doorgaan, maar kennelijk blijven er steeds weer resten van nog niet bevrijd leven over en steeds weer borrelen nieuwe idealen van zelfontplooiing op. De queeste is eindeloos, ook al vertoont deze zich maar al te vaak in de zwakstroom van een goede carrière en een goed pensioen.

Het christelijk geloof

En het christelijk geloof? Doet dat nog mee? Heeft het niet afgedaan, als een belemmering voor een leven in de ruimte? Er is een voortdurend protest tegen de afplatting van het leven in onze westerse beschaving. Maar het christelijk geloof lijkt juist zelf als afplatting te worden gezien. Als een vervreemding. Als een onderwerping. Als een opsluiting. Het emancipatiegevoel leeft voor een groot deel juist in het vermogen het christendom te boven te zijn gekomen. Dan is men nog eerder geneigd sympathiek tegen de islam aan te kijken, al is het alleen maar omdat dit mogelijk ook slachtoffer is van christelijke onverdraagzaamheid. Het christelijk geloof wordt nog opgenomen als donker folie waartegen het heden licht afsteekt, als een restverschijnsel waarvan je maar nooit weet of het weer de kop opsteekt en dat daarom van tijd tot tijd weer weggezet moet worden als het domein van repressieve geesten. Is het niet de triomf van de mensheid geweest op een kinderlijk stadium, waarin geleefd is met autoriteiten, met een wet die de mens dienstbaar heeft gemaakt?

De toekomst van het christelijk geloof

Wanneer wij nadenken over de toekomst van het christelijk geloof, zullen we het wel over een zogenaamde ‘sterke’ vorm moeten hebben, een vorm met een duidelijk begrip van transcendentie en transformatie. Een christendom met de vier kenmerken zoals ik die eerder aangaf. Een christendom daarentegen dat ‘bij de tijd’ is, maar dan wel beroofd van God, van de doorgang van de Messias door dood en opstanding, van de doop, is wat mij betreft de verkeerde oplossingsrichting. Ik kan het me voorstellen dat sommigen deze elementen nu juist als het struikelblok beschouwen om het christelijk geloof een nieuw leven te geven in onze cultuur, maar noem dit dan geen christelijk geloof. Noem het hedendaagse spiritualiteit, die zich eventueel laat inspireren door diverse bronnen, waaronder de christelijke. Ik zal daar kennis van nemen, maar ik vind niet dat de kerk aan dit project kan beginnen. En wel om de eenvoudige reden dat de kerk lichaam is van Christus. Dat ligt niet in de onderhandeling. In het hart van het christelijk geloof ontwaren we de knoop, waarin menselijke en goddelijke geschiedenis samen zijn geknoopt. Het verstaan van die knoop is niet eenvoudig, dat kan ook niet, het is een knoop die alle verstand te boven gaat en steeds weer uitdaagt tot nieuwe reflectie. Het is echter in geen geval de bedoeling de knoop door te hakken, om zo het nieuwe land van de (post)moderniteit te kunnen binnentrekken. Wie deze knoop doorhakt, laat God en mens weer uiteenvallen in twee delen en treft het christelijke feest in het hart. Het zal sterven. De slingers zullen nog wel worden opgehangen en we zullen elkaar nog wel cadeaus geven, maar Hij is verdwenen, die het hart in gloed zet en de vreugde schept. Ik geloof dus dat de vier elementen die ik eerder noemde springlevend zijn en dat ze het verdienen het zoveelste leven in Europa te krijgen.

Andere tijden, andere vormen

Dat wil niet zeggen dat er alleen zetten te herhalen vallen. Het is overtuigend aangetoond door Taylor dat kerk en christelijk geloof flexibele vormen kennen en zich verhouden tot steeds weer nieuwe en andere sociale ‘beelden’ en mentaliteiten. De kerk kent steeds nieuwe gestalten, waarbij elke gestalte zijn kracht en zwakte heeft. Steeds ontspringt aan dezelfde levende kern weer een nieuwe gestalte. Er is dus geen enkele reden uitsluitend negatief naar vroegere gestaltevormingen te kijken. Er is evenmin reden naar een ideale oorspronkelijk gestalte te kijken – zelfs niet naar die van het Nieuwe Testament – of aan een vorige gestalte vast te houden.

We leven in het tijdperk van de authenticiteit en dat van de individuele queeste. Dat heeft implicaties voor vormen van christelijk geloof. Het christelijk geloof komt van de mobiliteitsfase, na de daaraan voorafgaande fase waarin het christelijk geloof zich loom had neergevlijd in de diverse landen van Europa en bijna was versmolten met de politieke en sociale condities. In zekere zin leven we in de nadagen van die fasen, maar sommige dingen zijn echt voorbij. De meeste zuilen zijn voorbij. Op de een of andere manier komt er betonrot in de christelijke ‘stichtingen’ en zo moeten er gestalten worden afgebroken om plaats te maken voor nieuwe. In ontzuilde tijden waarin het landschap open ligt, zal de dynamiek van het christelijk geloof weer andere gestalten aannemen.

Ik ga geen blauwdrukken tekenen van die nieuwe gestalten. Ze zullen zich vanzelf wel aandienen. Ze zijn niet achter de tekentafel te ontwerpen. Ik denk wel dat de lichtende kern van het feest weer duidelijker tot zijn recht moet komen. Het feest is soms te veel ingekapseld geraakt. Het gaat om een liefdesverhaal. De kerk is dat deel van de mensheid dat het feest viert van God met de mensen. Maar soms zijn we zo druk met het vele, dat het feest zelf verbleekt. En soms zijn we verstard. Het gaat er dus om het feest opnieuw te ontdekken en te vieren.

De actualiteit van de vier kenmerken

Ik ben van mening dat daarbij juist de vier kenmerken die ik eerder noemde, van belang zijn. Allereerst de verruiming die geloven met zich meebrengt. Want het moet gezegd: het Verlichtingsverhaal heeft niet echt verruiming gebracht. Hoe authentiek de zoektocht en hoe gepassioneerd de poging het gordijn te doen wijken, achter ons valt het weer toe. Het dak sluit hermetisch op de wereld, zelfs in postmoderne tijden. Dit dak wordt het meest radicaal doorbroken door de betekenis van de incarnatie van God in de tijd opnieuw te spellen. Voor christelijk leven nu betekent dat een leven in de ruimte. Christelijk leven is geen afweer, geen nee zeggen, maar een ja. Het is een leven in de ruimte, het is een leven uit de overvloed van de Messias, die gekomen is opdat wij ‘leven en overvloed hebben’ (Johannes 10:10). Hierin ligt de verdienste van Wells’ ethiek.

In de tweede plaats zal het erom gaan de onrust opnieuw te benadrukken: de kerk is kerk in de marge, die niet samenvalt met wat voor civil of minder civil-religion dan ook. De permanente revolutie is tot stilstand gekomen en de onrust van het Westen dreigt te verstarren in het debat over het pensioen. Vanuit de marge komt de onrust. Daar zie ik de rol van de kerk in het oude Europa. Als een gemeenschap in de marge, die leeft in de verwachting van het koninkrijk van God, die niet samenvalt met welke ordening dan ook en juist daarom profetische gaven heeft iets over de bestaande ordening te zeggen.

In de derde plaats zal het erom gaan de relevantie van transformatie weer te spellen. In een tijd waarin we moe zijn van alle maakbaarheidsprojecten en vooruitgangsideologen, maar wel verlangen naar ‘nieuw leven’, is er het fascinerende verhaal van de transformatie. Dan moeten we als feestgangers niet voorbij het doopvont moeten lopen. Het leven is meer dan hijgend naar de streep lopen. Het is meer dan het uitrekken van de dingen als een taai elastiek. Het is door de spiegel van het water gaan, om in Gods wereld te komen. Transformatie is gave, genade, maar het voltrekt zich aan ons. We zijn in deze wereld gekomen om in te groeien in het rijk van de Messias. Het vraagt om inwijding, om toewijding, om offer en overgave, om dood en ondergang. Dat alles staat in het kader van het huiveringwekkend schone woord: ‘Wie in Christus is, is een nieuwe schepping, het oude is voorbij, het nieuwe is gekomen’ (2 Korintiërs 5:17).

En ten slotte: waar de glans van de dingen af gaat en waar alles koopwaar dreigt te worden, krijgt door de incarnatie het gewone sterfelijke bestaan de glans van de genade en van de gratie. Er is een ja van God, dat meer waard is dan alle reclameteksten van de wereld. Achter die teksten gaapt de leegte en verwelken de dingen tot product. Het zware accent te moeten genieten slaat de dingen plat. Onder het ja van God waait het gras, golft de zee, rimpelt de huid, lacht het kind en weent de boer. Wij leven van dit ja en zeggen daarom ja tegen het leven, ja tegen dit kleine sterfelijke bestaan, dat nochtans glanst onder het licht van de genade.

Dr. A.J. Plaisier is scriba van de Protestantse Kerk in Nederland en redacteur van Wapenveld.