Vrome eenvoud

De erfenis van Doorbraaktheoloog A.A. Spijkerboer (1928-2012)
Arie Spijkerboer, die onlangs overleed, gold als een van de laatste Doorbraaktheologen. Hij werd als hervormde jongen met overtuiging lid van de PvdA en maakte van dichtbij de vernieuwingsbeweging van de Nederlandse Hervormde Kerk mee. Electoraal is de Doorbraak als een mislukking te beschouwen, er kwam met deze beweging wel een nieuw denken over de rol van levensbeschouwing in het publieke domein naar voren.

Begin jaren vijftig kreeg Spijkerboer een exemplaar van de Barmer Thesen uit 1934 in handen. Zes stellingen die het theologische fundament van de Bekennende Kirche in Duitsland tussen 1934 en 1945 vormden. Spijkerboer vond ze zo mooi dat hij ze meteen op zijn schrijfmachine overtikte en in zijn portefeuille stopte.

‘Jezus Christus, zoals Hij ons in de Heilige Schrift wordt betuigd, is het ene Woord van God, dat wij te horen, dat wij in leven en in sterven te vertrouwen en te gehoorzamen hebben’, luidde de eerste stelling, gevolgd door een nee: ‘Wij verwerpen de valse leer dat de kerk als bron van haar verkondiging, buiten en naast dit ene Woord van God, ook nog andere gebeurtenissen en machten, gestalten en waarheden als Gods openbaring zou kunnen en moeten erkennen.’

Zijn leven lang droeg hij ‘Barmer’ bij zich, in zijn portefeuille. Ze waren voor hem een levende belijdenis. Arie Spijkerboer gold als een Doorbraakpredikant. Dat betekende voor hem: hervormd met een sociaal bewogen hart, Karl Barth, PvdA, maar vooral leven in afhankelijkheid van de genade van God in Christus en bescheidenheid in het spreken over Gods bedoelingen met maatschappij en politiek.

Spijkerboer behoorde tot de laatste der Mohikanen, zoals hij het zelf eens glimlachend uitdrukte. Hij had als christen de overstap naar de PvdA gemaakt en de vernieuwingsbeweging van de Nederlandse Hervormde Kerk van dichtbij mee beleefd. Nu, na zijn overlijden, rijst de vraag: wat is de erfenis van de laatste Doorbraakgeneratie? Wat heeft deze beweging teweeggebracht?

Doorbraak
Voor de Tweede Wereldoorlog hing er bij de familie Spijkerboer in de aanloop naar Tweede Kamerverkiezingen een CHU-poster achter het raam: een leeuw die met een grote oranje vlag zwaaide. Dat was bijna vanzelfsprekend: was je hervormd, dan stemde je op de Unie. Formeel was de CHU (Christelijk-Historische Unie) niet gebonden aan een kerk, in de praktijk was ze een hervormde partij: zo’n 95 procent van de CHU-leden was lid van de Nederlandse Hervormde Kerk. Dat leidde tot hervormde mentaliteit in de notabelenpartij: een beetje schikken en plooien, het schip in het midden houden, dat leerde je wel in die brede kerk.

Maar de betrokkenheid van de familie Spijkerboer op de CHU veranderde na de oorlog. Vader en moeder Spijkerboer ‘braken door’, en Arie ging met hen mee. Het leek hem als achttienjarige jongen volstrekt logisch.

De aanhangers van de Doorbraakbeweging wilden de levensbeschouwelijke tegenstellingen met behulp van nieuwe organisaties overstijgen. Daartoe werd eerst de Nederlandse Volksbeweging opgericht. Gerard van Walsum, een oom van Spijkerboer en in de jaren dertig een prominent lid van de CHU, was nog een tijdje voorzitter. Uit dit overleg van sociaaldemocraten, vrijzinnig liberalen, katholieken en hervormden kwam het plan voor de Partij van de Arbeid voort. Deze partij, die uiteindelijk in 1946 werd opgericht, moest een brede volkspartij worden, met plek voor mensen met uiteenlopende levensbeschouwingen, maar met gedeelde politieke waarden.

De Doorbraakbeweging kan niet los worden gezien van de politieke en maatschappelijke context van de jaren dertig. De kabinetten-Colijn hadden in die jaren de politiek naar hun hand gezet, maar intussen hadden ze de grote sociaaleconomische kwestie, de hoge werkloosheid, niet kunnen oplossen. De confessionele partijen, de ARP (Anti-Revolutionaire Partij) voorop, werden daar verantwoordelijk voor gehouden. De aanhoudende crisismisère vormde voor de Doorbraakvertegenwoordigers het beste bewijs dat de confessionele politiek tegenstellingen in het leven riep, die er op grond van politieke gezindheid niet behoorden te zijn. Om de hoge werkloosheid op te kunnen lossen was juist de vorming van een nieuwe, brede gemeenschap nodig, los van religieuze scheidslijnen.

Doorbraakvertegenwoordigers bekritiseerden de vervlechting tussen geloof en politiek die sinds de laatste decennia van de negentiende eeuw bestond. De Bijbel was geen politiek program; ‘God heb je niet in je broekzak’, zoals Spijkerboer Karl Barth nazegde.[i] De Bijbel was geen politiekprogram Volksvertegenwoordigers hadden de opdracht om nuchter – met ‘zakelijke hartstocht’ – politiek te bedrijven, om eenvoudigweg maatschappelijke en economische problemen aan te pakken. Niet dat godsdienst een ‘privaatzaak’ moest zijn, integendeel zelfs; het geloof werd voluit erkend als inspiratiebron en als heilzaam voor het maatschappelijke en staatkundige leven. Maar de staat was nu eenmaal een ‘andersoortige gemeenschap’ dan de kerk en wist als zodanig ‘niets van het heil en de openbaring Gods’. Vandaar dat politieke partijen er volgens de aanhangers van de Doorbraak goed aan deden zo min mogelijk een beroep te doen op de Bijbel en ‘eeuwige beginselen’.[ii]

De antithese had volgens de Doorbraakbeweging afgedaan. Abraham Kuyper, die dat begrip in 1904 tijdens een Kamerdebat van een betekenis voorzag, sprak over die ene grote tegenstelling die in de samenleving bestond tussen ‘de christelijke en de moderne levensopvatting’. In eerste instantie doelde hij daarbij op de mentaal-culturele breuklijn in het Nederlandse volk. Maar de overheid moest ten aanzien van deze antithese haar houding bepalen, zei Kuyper, en daarmee had het begrip ook een politieke lading gekregen.[iii]

Tot ongenoegen van veel hervormden. Arie Spijkerboer bezocht na de oorlog een bijeenkomst in een Souburgs dorpscafé. Zijn oom Gerard van Walsum sprak er over de Doorbraak. Toen deze op de antithese werd bevraagd, zei hij bewogen: ‘Die antithese loopt dwars door mijn eigen hart’. Het maakte indruk op Spijkerboer.[iv] Het geloof was een existentiële gebeurtenis en moest dan ook niet bezoedeld worden met het streven naar macht. Christelijke machtsvorming was eigenlijk een contradictio in terminis.

Er zat wel een scheutje Hoedemaker in de Doorbraakbeweging. De hervormde predikant en hoogleraar Ph. J. Hoedemaker had een afsCHUw van christelijke partijvorming. Zo hekelde hij Kuypers gebruik van godsdienst als middel tot partijvorming en mobilisatie van een volksdeel, waarbij christenen en niet-christenen tegenover elkaar werden gesteld. Het gevaar was namelijk, zo vond Hoedemaker, een toename van nog meer ongelovigen en onkerkelijken.[v]

Spijkerboer was tot in de jaren zeventig een actief lid van de PvdA. Hij werd een paar maal namens zijn afdeling afgevaardigd naar het landelijke partijcongres en bezocht trouw de bijeenkomsten van de Protestantse Werkgemeenschap binnen de PvdA. Maar zijn affiniteit met de partij kende wel grenzen. Toen de radicale vernieuwingsbeweging Nieuw Links het vanaf de late jaren zestig voor het zeggen kreeg, en de werkgemeenschappen voor protestanten, katholieken en humanisten werden afgeschaft, zegde Spijkerboer, in navolging van Gerard van Walsum, zijn lidmaatschap op. Nieuw Links had geen oog voor het innige verband tussen socialisme en levensovertuiging, zoals de PvdA sinds 1946 had beleden. Bovendien bepleitte de partij voortaan vrije abortus, iets waar Spijkerboer grote moeite mee had.

Hij stemde een paar maal op de ARP en hij werd nog een tijdje lid van ds’70, de partij van ‘de jonge Drees’. Uiteindelijk keerde hij ‘uit armoe’ toch weer terug bij de PvdA.[vi] Hij nam met succes het initiatief om de Protestantse Werkgemeenschap opnieuw op te richten; de club, hoe klein ook, bestaat nog steeds en belegt periodiek lezingen en discussiebijeenkomsten. Maar zo verknocht aan de PvdA als Spijkerboer was voor de tijd van Nieuw Links, zo verknocht aan de partij zou hij nooit meer raken.

Vernieuwingsbeweging hervormde kerk
Het denken over vernieuwing beperkte zich niet tot het politieke domein. Ook binnen de Nederlandse Hervormde Kerk kwam een grondige bezinning op gang over de verhouding tussen ‘kerk en wereld’ en de positie van christelijke organisaties. De kerk toonde zich na de Tweede Wereldoorlog, in haar zoektocht naar vernieuwing als antwoord op de kerkverlating, een warm pleitbezorger van een doorbraak van de gevestigde structuren en een tegenstander van de verzuiling. Daarmee werd de Doorbraak onderdeel van het zelfverstaan en de identiteit van de hervormde kerk. De Doorbraak werd een onderdeel van het zelfverstaan van de hervormde kerk

Niet voor niets waren Doorbraakmannen van het eerste uur, Willem Banning, Piet Lieftinck en Van Walsum, nauw betrokken bij belangrijke raden en commissies binnen de Nederlandse Hervormde Kerk. Zo had Van Walsum met enkele anderen in 1937 het ‘Reorganisatie Comité’ binnen de kerk opgericht, een initiatief ‘om de kerk te restaureren’ en terug te keren naar ‘het wezen en het doel van de kerk’, namelijk het getuigenis van Christus en het apostolaat.[vii] En zelfs voortrekkers van de kerkelijke vernieuwingsbeweging die niet direct betrokken waren bij de PvdA, als Koeno Gravemeyer en Hendrik Kraemer, deelden grotendeels wel de ideeën van de Doorbraakbeweging.

De Nederlandse Hervormde Kerk diende de verzuilde samenleving te bestrijden vanuit haar eigen idee van herkerstening. Dat bleek wel bij de synode in juli 1944, toen het rapport Kerk en Arbeiders werd besproken. Van Walsum noemde het tijdens die synode ‘een ramp’ dat de opzet voor een terugkeer van de oude vakorganisaties na de oorlog al klaar lag. Als de hervormde kerk zou instemmen met de opdeling van de arbeidersmassa in drie vakorganisaties, waarvan er één christelijk zou zijn, was elke poging om arbeiders terug te winnen bij voorbaat al tot mislukken gedoemd. Gravemeyer deelde dat: ‘Als het oude weer opschiet, zal in Nederland voor de Nederlandse Hervormde Kerk geen plaats zijn. Alle vragen zullen dan separatistisch worden opgelost.’[viii]

Een van de belangrijkste bestanddelen van de kerkelijke vernieuwing was de nieuw geformuleerde apostolaatstheologie: de kerk en het geloof in Christus moesten dienstbaar zijn aan het gehele Nederlandse volk, en sociale gerechtigheid en cultuurontwikkeling speelden daarbij een grote rol. Ook daarin zat een scheutje Hoedemaker. De kerk moest geen kerk van de belijders zijn, zoals bij de neocalvinisten. De volkskerk van de negentiende-eeuwse liberalen, die nauwelijks een grens van de kerk wilden erkennen, was evenmin een optie. Nee, de kerk moest een Christusbelijdende volkskerk zijn.[ix] In 1951 werd een nieuwe kerkorde aanvaard. Daarmee sprak de kerk daadwerkelijk uit een Jezus Christus belijdende volkskerk te willen zijn.

Spijkerboer was niet onverdeeld gelukkig met het vernieuwingsstreven binnen de Nederlandse Hervormde Kerk. Hij hekelde de hang naar een staatskerk, die bij sommigen aanwezig was, en de neiging om maatschappelijk relevant te zijn; de kerk diende geen stoottroep te zijn. Vermoedelijk zou hij de analyse van de Britse kerkhistoricus Hugh McLeod hebben gedeeld. McLeod heeft in zijn prachtige studie Religion and the People of Western Europe de idee van een geleidelijke secularisatie en een langzaam voortschrijdende leegloop van de kerken onder kritiek gesteld. Het eigene van de West-Europese religieuze geschiedenis sCHUilt er volgens hem in dat de kerken hun maatschappij omvattende positie verloren en dat godsdienst niet meer een door iedereen gedeelde visie op mens en maatschappij verwoordde. Dit had twee ingrijpende gevolgen. Aan de ene kant verloren de kerken hun aanhang en positie. Anderzijds werden de kerken een partij in grote maatschappelijke discussies en verwierven ze zo loyaliteit waarop normaal gesproken alleen politieke partijen konden rekenen.[x] Deze ontwikkeling vond volgens McLeod plaats in de jaren van de Franse Revolutie rond 1800 en aan het eind van de negentiende eeuw rond de Industriële Revolutie, maar in zekere zin gold hetzelfde voor de kerk na de Tweede Wereldoorlog: de Nederlandse Hervormde Kerk werd, ondanks het streven naar een Christusbelijdende volkskerk, door haar identificatie met de Doorbraak gewild of ongewild een omstreden partij in een maatschappelijke discussie.

Spijkerboer vond dat het zicht op het wezenlijke van de kerk, de verkondiging van Christus, door het vernieuwingsstreven uit zicht raakte Het wezenlijke van de kerk raakte door het vernieuwingsstreven uit zicht en vreesde dat de kerk daardoor alleen nog maar meer vervreemding zou wekken. Hij onderstreepte wat zijn leermeester Berkhof in Crisis der Middenorthodoxie had gezegd over het gebrek aan geestelijk gehalte van de vernieuwingsbeweging en kon zich wel vinden in Noordmans kritiek: ‘Het geloof is voor kinderen en niet voor soldaten. En de kerk is geen kazerne.’[xi]

Het eenvoudige leven
In plaats van al te hooggespannen verwachtingen uit te spreken als de ‘kerstening van het volksleven’ sprak Spijkerboer liever van ‘het eenvoudige leven van de gemeente’. Met het eenvoudige leven bedoelde hij wat Bonhoeffer noemde: gericht zijn op het ene. Of zoals hij het zelf eens in alle eenvoud in Wapenveld omschreef: ‘Je hart bij Christus bewaren, door goede vormen voor dagelijkse schriftlezing en gebed’, verbondenheid met de naaste en dankbaarheid ‘voor het dagelijkse brood en de wandeling langs het strand’, kortom ‘de ethische gestalte van de vreze des Heeren’.[xii]

Aan het begin van zijn memoires, met als titel Een rondje om de kerk, verhaalt Spijkerboer hoe hij als zestienjarige jongen het besluit nam een goed mens van zichzelf te maken. Het ergerde hem dat hij soms geïrriteerd kon uitvallen tegen jongens die dat niet verdiend hadden. Gandhi werd zijn grote voorbeeld. Zijn vader, predikant, merkte hoe krampachtig de jonge Arie begon te leven en maakte hem duidelijk dat je niet alleen langs het evangelie heen, maar ook nog eens lijnrecht ertegenin gaat als je een goed mens van jezelf wilt maken. Hij wees hem op Jezus Christus en dat hij zich helemaal mocht toevertrouwen aan de genade van God in Christus.[xiii] Het was een wijze les voor Arie en hij wist zich zijn leven lang aangesproken door die genadige God. Het gaf hem ook, toen hij zelf gemeentepredikant was, de moed om te zeggen wat er vanuit het Evangelie gezegd moest worden.

Zo oordeelde Spijkerboer scherp over een gearriveerd geloof, over de vanzelfsprekendheid waarmee vergeving van zonden kon worden beschouwd. De scherpe en gloedvolle taal van de Heidelbergse Catechismus over de zonde en de vergeving was hem lief. In die zin was hij, anders dan vele andere Doorbraakpredikanten, een orthodox man. ‘Genade brengt de onderste steen boven’, zei hij wel eens. Het was een uitspraak die de peilloze diepte van de zonde blootlegde, en die tegelijkertijd afrekende met de ingebeelde rust die hij soms bespeurde in kerkelijk Nederland.

Hier klonk een echo van Kohlbrugge en meer nog van Karl Barth, zijn grote inspiratiebron. Barth weigerde het christelijk geloof te vereenzelvigen met vrome gevoelens of met historische feiten. In zijn Der Römerbrief verzette hij zich zeer tegen zowel psychologisme als historisme. Beide benaderingen gingen volgens hem ten onrechte uit van de mens en miskenden daarmee dat de openbaring van Jezus Christus in het centrum van de theologie diende te staan. Spijkerboer zocht Barth nog eens thuis op, in Bazel, en kon er kostelijk over vertellen; over de antwoordcoupon die hij toen van de Zwitser terug had gekregen, over de innemende wijze waarop Barth een studente terecht had gewezen die iets te veel sympathie voor de natuurlijke theologie toonde.

Beperkt succes
De politieke Doorbraak is in de geschiedschrijving vaak als een mislukking getypeerd. Afgemeten aan electorale winst kan de Doorbraak inderdaad moeilijk als een succes worden gezien: de PvdA behaalde in 1946 minder zetels dan de partijen die in haar waren opgegaan (sdap, vdb en cdu) in 1937 hadden behaald. Maar die visie doet tekort aan de invloed en doorwerking die de Doorbraakbeweging had. Het is dan ook beter om, met Spijkerboer, te spreken van een ‘beperkt, zij het dan zeer beperkt, succes’.[xiv]

In drie opzichten is sprake van een succes. In de eerste plaats vond daadwerkelijk een doorbaak plaats, hoe beperkt ook. CHU’ers en KVP’ers hebben de overstap naar de PvdA gemaakt en verschillende mannen van de eerste generatie van de Doorbraak zijn minister, staatssecretaris, Kamerlid of burgemeester geworden. Zoals Spijkerboer eens met een knipoog schreef: ‘Vrij naar Paulus in Romeinen 11: 1 hadden Lieftinck, Patijn, Van Rhijn en Van Walsum kunnen zeggen: ‘Zijn wij soms niet doorgebroken?’ ’[xv] Deze bestuurders hebben vanuit hun functies hun invloed kunnen laten gelden. Van Walsum, na de oorlog een gezaghebbend burgemeester van Rotterdam, drukte als lid van de PvdA-beginselprogrammacommissie en als vicevoorzitter van het hoofdbestuur zijn stempel op de ideologie van de PvdA. Zo erkende de partij in haar eerste beginselprogram uit 1947 ‘het innig verband tussen levensovertuiging en politiek inzicht’ en waardeerde het in haar leden ‘als zij dit verband ook in hun arbeid voor de Partij duidelijk doen blijken’, een zinsnede die er door toedoen van Van Walsum was gekomen.

In de tweede plaats, daarbij aansluitend: er kwam in het algemeen met de Doorbraak een nieuw denken over de rol van levensbeschouwing in het publieke domein naar voren, een denkwijze die contrair was aan het klassieke verzuilingsmodel dat de samenleving in de jaren veertig en vijftig nog beheerste. Het neocalvinisme van Kuyper had eind negentiende eeuw het argument verschaft om politiek langs levensbeschouwelijke lijnen te organiseren. De aanhangers van de Doorbraak formuleerden een nieuw regime: binnen een en dezelfde partij was er ruimte voor mensen met uiteenlopende levensbeschouwingen, maar met gedeelde politieke waarden. Daarmee lag de scheidslijn niet meer zozeer tussen religieus en niet-religieus, maar werd veelmeer een tegenstelling gecreëerd tussen progressieve en conservatieve politiek. Er werd een tegenstelling gecreëerd tussen progressieve en conservatieve politiek

Deze nieuwe denkwijze bleef niet beperkt tot de kring van PvdA’ers, ook confessionele partijen wijzigden onder druk van de Doorbraakretoriek hun visie op christelijke politiek. ARP, KVP (Katholieke Volkspartij) en CHU zagen zich eenvoudigweg uit angst voor een leegloop van hun partijen genoodzaakt om de verhouding tussen religie en politiek opnieuw te doordenken, en daarmee hun identiteit en bestaansrecht opnieuw onder woorden te brengen. Het massieve concept van christelijke politiek maakte plaats voor een lichtere variant, waarbij de nadruk op politieke ethiek in plaats van op beginselen kwam te liggen. ARP-voorman Bruins Slot verzuchtte tijdens een partijcongres in 1960: ‘Wat is christelijke politiek? Dat vraag ik mij vaak af. Het woord christelijke politiek is een woord waar je van schrikken moet. Ik ben het in dit opzicht eens met de ‘doorbraak’, dat het woord ‘christelijke politiek’ een groot woord is. Wanneer wij aan christelijke politiek doen, kunnen wij het niet hebben van tradities. Christelijke politiek houdt in, dat wij onrecht zien en herkennen en dat wij jagen naar gerechtigheid.’[xvi] Het waren woorden die voor 1946 in ARP-kring ondenkbaar waren geweest.

In de derde plaats werd door de kritiek van de Doorbraakbeweging op het fenomeen van de verzuiling de indruk gewekt dat de Nederlanders leefden onder een anachronistisch politiek en sociaal systeem. Daardoor werd het mogelijk om in de jaren na de oorlog vergaande wijzigingen in economische en sociale wetgeving door te voeren. Zoals historicus James Kennedy het verwoordt: ‘Het is een van de merkwaardige paradoxen van de jaren veertig en vijftig dat in een tijd waarin de ‘doorbraak’ niet doorbrak, de meeste politici bereid waren toe te geven dat de huidige politieke en sociale ordening eenmaal zou moeten veranderen.’[xvii] Binnen de ARP werd na de oorlog zelfs volmondig erkend dat het in de jaren dertig in christelijke kring had ontbroken aan het besef dat het sociaaleconomische bestel ‘niet voldeed aan de eischen die het Evangelie stelt aan een rechtvaardige maatschappelijke orde’.[xviii]

Op je post blijven
De Doorbraakbeweging was electoraal een mislukking en het visioen van een kerk die met het Evangelie midden in het volksleven staat – geen christelijke scholen, partijen en vakbonden, maar algemene scholen, partijen en vakbonden – is door relatief weinig christenen gezien. Maar de Doorbraak was geen politieke strategie, het ging om een overtuiging; er werd een nieuwe manier van denken over de rol van religie in de samenleving geïntroduceerd, die grotendeels gemeengoed is geworden.

Spijkerboer trok uit het echec van de kerkelijke vernieuwingsbeweging, met haar vele beleidsplannen, raden en commissies, terecht de les dat de hervormde kerk terug moest naar het eenvoudige gemeenteleven. De kerk moest vooral niet maatschappelijk relevant willen zijn. De hervormde kerk moest terug naar het eenvoudige gemeenteleven Er was niets op tegen als een kerk zich uitsprak over politiek of beleid, maar nog minder pleitte ervoor: de kerk was iets anders dan een vakvereniging en het Rode Kruis en viel niet in de rubriek Aardige en Verstandige Mensen, vond Spijkerboer. De kerk had als opdracht het Evangelie van Christus te verkondigen, en vanuit die gedachte er eenvoudigweg te zijn voor de naaste.

Zelf wist hij van dat eenvoudige leven. Gaf Spijkerboer een fietstochtje met alleen een zakje boterhammen, zo nu en dan een kop koffie en een pijp tabak op een terras, en hij zag er Gods goedheid in en was gelukkig.

Zijn afsluitende zinnen in een veelgeciteerd artikel in Wapenveld uit 1984 waren door hun eenvoud indrukwekkend, en voor hem typerend: ‘Wat God nog voor onze kerk in petto heeft weten we niet, en ik denk dat we ons daar ook geen zorgen over hoeven te maken. Maar het is wel aan ons om niet te slapen en op onze post te zijn.’[xix]

 

 

Arie Spijkerboer is op 18 juli 1928 in het Overijsselse Welsum in een predikantsgezin geboren. Zijn jeugd bracht hij door in Souburg op Walcheren. Na de Tweede Wereldoorlog studeerde hij theologie en was hij lid van de Nederlandse Christen Studenten Vereniging (ncsv). Vervolgens was hij een tijdje ijzerwerker bij de Rotterdamse Droogdok Maatschappij om het leven van arbeiders te leren kennen.

In 1953 werd hij predikant in Berlijn met als opdracht de geestelijke verzorging van vluchtelingen. Van 1955 tot 1960 was hij predikant voor de Eglise Réformée de France in Charleville. Daarna keerde hij terug naar Nederland en stond hij voornamelijk in Amsterdam, laatstelijk in de Bijlmermeer. Landelijke bekendheid verwierf hij in 1966 toen hij een demonstratie voor geestelijke voorgangers organiseerde tegen de Amerikaanse interventie in Vietnam. In 1979 promoveerde hij op De Nieuwe Kern en Karl Barth, over de visie van twee socialistische denkers op Barth.

Hij gold als een vroom, nuchter en onafhankelijk denkend predikant. Hij was lid van de PvdA. In 1980 werd hij benoemd tot kerkelijk hoogleraar in Leiden. Hij bedankte vriendelijk voor de eer: ‘Ik stel hoge eisen aan een hoogleraar en kwam al gauw tot de conclusie dat ik nooit aan mijn eigen eisen kon voldoen.’

Arie Spijkerboer is op 29 april 2012 op 83-jarige leeftijd overleden. Op een zondag, de dag die hem zo lief was.

 

 

  1. Paul van Trigt en Pieter Jan Dijkman, ‘Bevrijd tot dankbaarheid. Dr. A.A. Spijkerboer over Christus in een donkere wereld’ in: De Civitate, jg. 53, nr. 4 (maart 2003) p. 23-27, aldaar p. 25.
  2. Vgl. Protestants-christelijke Werkgemeenschap in de Partij van de Arbeid, Waarheen? (Den Dolder 1950); Protestantse Werkgemeenschap in de Partij van de Arbeid, Doorbraak springlevend (Den Dolder 1952).
  3. Vgl. C. Augustijn, ‘Kuypers theologie van de samenleving’ in: C. Augustijn, J.H. Prins en H.E.S. Woldring, red., Abraham Kuyper. Zijn volksdeel, zijn invloed, Delft, 1987, p. 34-60, aldaar p. 56-60. Kuyper had in 1892 bij zijn rede over ‘De verflauwing der grenzen’, gehouden bij de overdracht van het rectoraat aan de Vrije Universiteit, het woord ‘antithese’ al in de mond genomen. Maar vervolgens verdween de term tot 1904 naar de achtergrond. A. Kuyper, De verflauwing der grenzen. Rede bij de overdracht van het rectoraat aan de Vrije Universiteit op 20 October 1892 gehouden, Amsterdam, 1892.
  4. A.A. Spijkerboer, Een rondje om de kerk. Kroniek van een halve eeuw, Kampen, 2001, p. 21.
  5. Ph. J. Hoedemaker, Heel de Kerk en heel het Volk, Sneek, 1897; Ph. J. Hoedemaker, Nationaal, niet clericaal, Sneek, 1897; Ph. J. Hoedemaker, Het eerstgeboorterecht voor een schotel moes?, Amsterdam, 1905.
  6. A.A. Spijkerboer, Een rondje om de kerk. Kroniek van een halve eeuw, Kampen, 2001, p. 157.
  7. Gemeentearchief Rotterdam, archief echtpaar Van Walsum-Quispel, toegangsnummer 307, inventarisnummer 213.
  8. Maarten van der Linde, Werkelijk, ik kan alles. Werkers in kerkelijke arbeid in de Nederlandse Hervormde Kerk 1945-1966, Den Haag, 1995, p. 43; vgl. H.W. de Knijff, ‘Politieke doorbraak en hervormd apostolaat’ in: Kontekstueel, jg. 14, nr. 5 (mei 2000) p. 11-16.
  9. Ph. J. Hoedemaker, Heel de Kerk en heel het Volk, Sneek, 1897.
  10. Hugh McLeod, Religion and the People of Western Europe, 1789-1970, Oxford, 1981, p. 132-143; vgl. Peter van Rooden, ‘Kuyper en Hoedemaker over de volkskerk’ in: Kerktijd (1998) p. 48-56, te raadplegen via http://pvrooden.home.xs4all.nl/Peter/publicaties/1998c.htm.
  11. H. Berkhof, Crisis der middenorthodoxie, Nijkerk, 1951; O. Noordmans, ‘Militia Christi’ in: O. Noordmans, Verzamelde Werken, deel 5, Kampen, 1984, p. 528.
  12. A.A. Spijkerboer, ‘Van kerstening van het volksleven naar het eenvoudige leven van de gemeente’ in: Wapenveld jg. 25, nr. 6 (juni 1975) p. 203-206.
  13. A.A. Spijkerboer, Een rondje om de kerk. Kroniek van een halve eeuw, Kampen, 2001, p. 11 en 12.
  14. A.A. Spijkerboer, Een rondje om de kerk. Kroniek van een halve eeuw, Kampen, 2001, p. 20.
  15. A.A. Spijkerboer, ‘De Doorbraak (1945-1970)’ in: Kontekstueel, jg. 14, nr. 5 (mei 2000) p. 8-10, aldaar p. 9.
  16. J.A.H.J.S. Bruins Slot, Binnen en buiten de grenzen. Rede gehouden voor het Partijconvent van de Anti-Revolutionaire Partij op 14 mei 1960, Den Haag, 1960, p. 19 en 20.
  17. James C. Kennedy, Nieuw Babylon in aanbouw. Nederland in de jaren zestig, Amsterdam, 995, p. 35.
  18. Peter Bak, ‘De Antirevolutionaire Partij ‘ondergronds’’ in: George Harinck, Roel Kuiper en Peter Bak, De Antirevolutionaire Partij, 1829-1980, Hilversum, 2001, p. 199-221, aldaar p. 216.
  19. A.A. Spijkerboer, ‘Op je post blijven!’ in: Wapenveld, jg. 34, nr. 1 (januari 1984) p. 8-10.