Zo zou je kunnen geloven

Maarten Wisse

Uitgeverij Van Wijnen, Franeker, 2013.
ISBN 978 90 5194 465 5 - 176 pagina’s - 14,95 euro.

De tijd dat mensen met geloof en kerk braken uit woede of verzet, ligt achter ons, uitzonderingen vanwege misbruik of geweld daargelaten. Het kan ook gebeuren dat mensen van hun geloof vallen. Geloof blijkt dan een overtuiging die het niet meer houdt tegen argumenten of tegen ervaringen die het onder druk zetten. Pijnlijk. Vallen kan behoorlijk zeer doen. Ik denk terug aan aangrijpende ontmoetingen met mensen die voorheen overtuigd christen waren, bewust belijdenis deden, maar hun geloof waren kwijtgeraakt. Bij sommigen in een flits, bij anderen door een (vaak eenzame) worsteling heen, groeide onweerstaanbaar de overtuiging dat ‘het geloof nergens naar verwijst’, niets anders is dan projectie. Altijd overviel mij een diepe treurnis dat zij niet alleen afvielen van hun geloof, maar ook direct braken met het geloof. ‘Zou je misschien ook anders kunnen geloven’, probeerde ik nog bij de – vaak kostbare (jonge) gelovige – mensen die ik, waarschijnlijk voorgoed, zag verdwijnen. Het werkte niet.

Er is nog een derde mogelijkheid. Je kunt ook uit kerk en geloof weg glijden, geruisloos, zonder noemenswaardige pijn, misschien met een gevoel van weemoed over verlies van rituelen. Dat is wat wij nu meemaken. Massaal. ‘Als vanzelf’, schrijft Emiel Hakkenes over zichzelf, in zijn boek God van de gewone mensen. Tot voor enkele jaren actieve kerkgangers, soms zelfs nog een periode ambtsdrager geweest, haken geruisloos af. Gedoopte kinderen van gelovigen gaan niet meer naar de kerk. Kleinkinderen zijn niet meer gedoopt. We kennen de (vele) verhalen van dichtbij. Hoe kan dit, vragen velen zich af die wel blijven. ‘Geen godsdienst’ als een betekenisloze aantekening op je cv? Verbijsterend.

Over dit betekenisverlies van kerk en christelijk geloof gaat het boek van Maarten Wisse. Daarop wil het een antwoord zijn. Niet hét antwoord, maar een voorstel ‘hoe het ook zou kunnen’. Wisse begint met vier manieren waarop je kon en nog kunt geloven, vier typen (protestants) christendom: traditioneel christendom (refozuil, orthodox-gereformeerde kerken), gemoderniseerd christendom (mainstream-PKN), evangelicaal christendom (kerkelijk en vrije groepen) en buitenkerkelijk christendom (met een vloeiende overgang naar algemene religiositeit). Aan de hand van een typerend lied schetst Wisse de spiritualiteit van deze vier vormen van christendom. Een gouden greep, trefzeker en in de roos. Achtereenvolgens komen langs God enkel licht (Bundel 1938), Omdat hij niet ver wou zijn (Oosterhuis, Liedboek voor de kerken), Heer ik kom tot U (Evangelische Liedbundel) en een medley van vier liederen van Marco Borsato (De bestemming/Was mij/Als rennen geen zin meer heeft/Droom, durf, doe en deel). Sensitief en met kennis van binnenuit laat Wisse de vier typen aan ons voorbijtrekken. Eerlijk en respectvol, maar ook glashelder evalueert hij bij alle vier betekeniswinst, en betekenisverlies. Onontkoombaar, in mijn ogen, laat hij zien dat het betekenisverlies bij alle vier groter is dan de (aanvankelijke) betekeniswinst. ‘Traditioneel’ weet  met moeite te overleven en vast te houden, maar trekt nauwelijks aan; ‘gemoderniseerd’ vervlakt tot ethiek, en mist op den duur zijn godsdienstige urgentie, en riekt naar overbodigheid; ‘evangelicaal’ schurkt een behoorlijk beetje aan tegen een magisch levensbesef, mist het Oude Testament, en (uiteindelijk) de ernst van de zonde; ‘buitenkerkelijk’ is vrijblijvend, en laat de mens in de steek bij de kartelranden van het leven, het kwaad.

Ik vermoed dat velen die deze hoofdstukken 2 tot 5 lezen, met mij herkennen wat in eigen omgeving kerkelijk, spiritueel, op geloofs- en ongeloofswegen van mensen zich afspeelt. Naar mijn inzicht is er geen speld tussen te krijgen. Ik herken trouwens nog iets wat mij al jaren aangrijpt. Hoewel Wisse dat niet expliciet benoemt, ‘lees’ ik al lezende een schier onomkeerbare beweging, die ik in de afgelopen decennia om mij heen zich heb zien voltrekken. Wie niet (meer) ‘traditioneel’ gelooft, gaat het ook niet (meer) doen: hij of zij ‘moderniseert’. ‘Gemoderniseerd’ vertoont weinig kracht om op te veren tot een vitaal ‘relevant’ christelijk geloof: vroegere kerkgangers worden vrijwilliger bij Amnesty en in het hospice, schuldmaatje, of secretaris van het buurthuis. ‘Evangelicaal’ heeft, vrees ik, weinig verweer tegen verdergaande secularisering; met name het magisch wereldbeeld is een kwetsbare schakel. Als die breekt, knappen mensen meestal helemaal af. En vanuit ‘buitenkerkelijk-christelijke religiositeit’ is de weg naar de kerk schier onvindbaar voor mensen. Ze wordt ook niet gezocht.

Dit is de werkelijkheid, de verbijsterende constellatie van het christelijk geloof in onze cultuur en samenleving. Als geheel van geloofsvoorstellingen, die brede lagen van de samenleving nog ‘raken’, en die nog ‘aanhaken’ bij een collectief aanwezig gevoel voor het mysterium tremendum et fascinans, lijkt het christelijk geloof (als religie) voorbij. Als bestaansduiding, levensoriëntatie en ‘vertroosting’ is het christelijk geloof in de eerste drie genoemde (institutionele) gestalten steeds minder ervaarbaar of relevant. En de buitenkerkelijke variant is wel belangrijk als gesprekspartner in het pastoraat bij rouw- of trouwdienst, maar is geen bedding voor kerk en geloof in de toekomst. Over een paar jaar heeft de ‘spiritueel begeleider’ de rol van de dominee overgenomen bij de gelegenheidsdiensten bij rouw en trouw.

Wisse heeft zijn boek echter niet geschreven voor deze hoofdstukken 2 tot 5. Als het zo niet meer kan – en daar is Wisse van overtuigd, hoezeer hij zich met alle vier verbonden voelt en weet – kan het dan anders? Want – mensen blijven vragen stellen naar ons geloof. Zij die in zo’n proces van betekenisverlies zitten, en zij die opnieuw betekenis zoeken. Die laatsten zullen er altijd ook zijn. Hoe gaan wij op hen in, hoe nemen wij hen mee, en wat hebben we hen te bieden? Wat heeft Wisse te bieden?

Twee dingen wil ik noemen uit de antwoorden die Wisse geeft: een beeld en een beredeneerde gedachtegang. Allereerst neemt Wisse ons mee naar de viering van de paasnacht. Daar werd het idee voor de opzet van zijn boek ‘geboren’. Veelmeer: daar wordt de christen geboren. Wedergeboren, met Christus gestorven aan het oude leven en met Christus opgestaan tot het nieuwe leven. Elke paasnacht vernieuwen we onze doop. Daar moeten we dus één maal voor het eerst doorheen gegaan zijn en bij dat doopvont moeten we telkens weer terugkeren. Dat is christen-zijn ‘van den beginne’, en zo zullen we het moeten hervinden. Zo zullen nieuwe gelovigen het leren kennen. Als het gaat over kerkvernieuwing dan moet het naar mijn mening hierom gaan, dat protestanten dit gaan verstaan. Ik durf het nog stelliger te zeggen: Of zij, de protestanten, zullen spiritueler, bevindelijker, sacramenteler zijn, of zij zullen niet zijn.

Ten tweede geeft Wisse een beredeneerde ontvouwing van zijn geloof. Dat liegt er niet om. Wisse is een kenner van Augustinus, en dat wil hij weten ook. Dat geeft een verrassend mooie breedheid aan zijn visie op de werkelijkheid en op de mens. De mens is geroepen tot gerechtigheid  doen; de mens wil dat ook, diepweg wetend van het Goede, Ware en Schone. Maar het komt er niet van en het komt niet terecht. Daarom is het kruis een noodzaak. Daarom het offer van Christus. Daarom de diepe tonen van de doop. Dan gaat Wisse tot het gereformeerde naadje. Hij kiest voor de zwaarste variant van het christelijk geloof. Ik kan hem daarin volgen. Ik ken geen articulatie van het christelijk geloof die zo diep de bestaansnood van de mens peilt en die zo diepgaand peilt wat het betekent om ‘in de ruimte gezet te worden’ als de orthodox-gereformeerde variant. Zij is Taede Smedes, een collega-theoloog van Wisse, te gortig. Ik beveel aan om zijn uitvoerige bespreking mee te lezen. ‘Moet dat nu zo?’, verzucht Smedes. Dat snap ik eerlijk gezegd ook.

Het zou jammer zijn, wanneer het boek van Wisse zou worden gelezen als pleidooi voor een versmald bevindelijk geloof. De eruditie van het boekje is nu juist dat het in kort bestek een Wesenschau geeft van de situatie waarin wij staan, en trefzeker een richting wijst waar wij het spiritueel van mogen verwachten. Heb ik geen vragen bij het boek van Wisse? Zeker. De belangrijkste is die naar de impact wanneer je (christelijk) geloof vooral benadert als betekenisgeving, en dus niet als ‘waarheidsclaim’. Is dat een knieval voor het postmodernisme, of een goede manier om het gesprek te voeren in een postmoderne missionaire situatie? Hierover moet het gesprek verder gaan. Maar eerst: van harte aanbevolen!