Diepe liefde voor het Broedervolk

Orthodox-gereformeerden en hun sympathie voor het apartheidsregime

Het was in de nacht van 30 op 31 december 1966 dat ds. Tiemen Wakker uit Kampen een tekst kreeg. Hij hoorde de Allerhoogste tot zich spreken met woorden uit Jeremia 6:1: ‘Vlucht met hopen, gij kinderen Benjamins.’ Toen wist Wakker dat hij Nederland moest verlaten. Maar waar naartoe? Naar Zuid-Afrika! Dat leed voor hem geen twijfel. Op die Oudejaarsavond preekte hij in de Vrije Oudgereformeerde gemeente van Kampen over dezelfde tekst. Wakker maakte de kerkgangers duidelijk dat hij zich gedrongen voelde binnenkort zijn koffers  te pakken en riep hen op hetzelfde te doen.

Er ging nog ruim een jaar overheen, maar in mei 1968 trok Wakker met 120 gemeenteleden in zijn kielzog daadwerkelijk naar Zuid-Afrika. De wonderlijke uittocht kon op de nodige belangstelling rekenen. De kranten schreven dat Wakker het zondige Sodom van Overijssel wilde verruilen voor het nog altijd gekerstende Zuid-Afrika, waar God en zijn gebod nog in hoge ere waren.

In een interview met het Reformatorisch Dagblad uit 1976 stelde de predikant later dat mensen die zo over hem schreven, er niets van hadden begrepen. Hij meende zeker niet in Zuid-Afrika een paradijselijke toestand aan te treffen. De interviewer vatte samen: ‘Dat is op deze aarde onmogelijk, zegt hij, en bovendien mag de mens niet klakkeloos wegvluchten van de plaats waar hij gesteld is.’ Het was niets dan Gods leiding geweest.

Was dit wijsheid achteraf? Feit is dat ten tijde van het interview een aanzienlijk deel van de ‘kinderen Benjamins’ uit Kampen alweer was vertrokken uit Zuid-Afrika. De ongeschoolden konden geen werk vinden en keerden na drie jaar gedesillusioneerd terug naar Nederland.

Wakker zal zich door de kranten niet serieus bejegend hebben gevoeld, maar de gang van de Kamper dominee en de zijnen is exemplarisch voor de status die Zuid-Afrika had onder orthodox-gereformeerden in Nederland. Er was een gevoel van diepe verbondenheid met de blanke geloofsbroeders in Zuid-Afrika, van wie het beeld bestond dat zij de Bijbel nog echt gezag toekenden in hun politieke handelen.

‘Het Zuidafrikaanse volk is een uitgesproken christelijke natie, met een regering, die rekening houdt met God en Zijn Woord’, noteerde ds. G.A. Zijderveld in zijn in 1975 verschenen boekje Ons Broedervolk. ‘Er zijn in onze tijd niet veel volken meer waar dit loffelijk getuigenis van gegeven kan worden.’ De predikant van de gereformeerde gemeenten bejubelde Zuid-Afrika daarom als het ideale emigratieland.

Zijderveld maakte dan ook deel uit van een interkerkelijke Commissie Emigratie naar Zuid-Afrika, die gereformeerden opriep een verhuizing naar het land serieus te overwegen. In 1973 prees deze commissie de republiek in diverse christelijke bladen aan als een ideaal land voor ‘ieder die zich de vraag stelt: waar vind ik voor mijzelf of voor mijn gezin een toekomst? Waar vind ik een kerkelijk leven, waar worden mijn kinderen op scholen onderricht in de Bijbel?’ De geestelijke rijkdom van het Zuid-Afrikaanse volk is volgens het comité ‘het geloof in God en de vreze des Heeren.’

De oproep was ondertekend door de hoogleraar calvinistische wijsbegeerte prof.dr.ir. H. van Riessen, de christelijk-gereformeerde ds. P. den Butter, de hervormde ds. W.L. Tukker en de gereformeerde ds. P. Homburg.

‘Wij zijn van oordeel dat er geen politieke en ethische bezwaren tegen emigratie naar Zuid-Afrika bestaan’, schreef het gezelschap, kennelijk doelend op de daar vigerende politiek van apartheid. Voor geïnteresseerden bestond er de mogelijkheid in contact te treden met de Afrikaner predikant ds. C. Hattingh, die speciaal voor dat doel een paar maanden in Nederland verbleef.

De liefde kwam duidelijk van twee kanten, De liefde kwam duidelijk van twee kanten wat het geval van ds. Wakker ook illustreert. De Zuid-Afrikaanse regering vergemakkelijkte de emigratie van de predikant en zijn volgelingen met een  financiële tegemoetkoming. Blanke versterking, zeker vanuit gereformeerde gelederen, was meer dan welkom.

De Dopperkerk (nu Die Gereformeerde Kerk) bood ds. Wakker bovendien royaal aan toe te treden tot hun verband, waar hij de rechten van emeritus en het daarbij behorende pensioen zou kunnen krijgen. De toch niet verwaarloosbare verschillen in theologische achtergrond namen ze voor lief. ‘Ze boden dit mij aan, omdat door de vele publiciteit die onze komst had veroorzaakt, veel anderen ook naar Zuid-Afrika emigreerden’, stelde ds. Wakker in 1976 in het Reformatorisch Dagblad.

Bondgenoten
De belangstelling van orthodox-gereformeerden moet voor de geloofsgenoten in Zuid-Afrika een warme douche zijn geweest. Het algemene sentiment in Nederland tegenover Zuid-Afrika was in die jaren immers compleet anders. Veel Nederlanders peinsden er niet over ook maar één voet op Zuid-Afrikaanse bodem te zetten. Ze traden daarmee in het voetspoor van koningin Juliana die de Zuid-Afrikaanse premier Daniël Malan bij diens bezoek aan Nederland in 1949 al toevoegde geen tegenbezoek te zullen afleggen zolang zijn land de politiek van apartheid voerde.

Juliana liep vooruit op wat in Nederland een brede beweging zou worden. Sinds de Zuid-Afrikaanse politie op 21 maart 1960 het vuur opende op meer dan 200.000 zwarte demonstranten in Sharpeville, was het apartheidsregime definitief in het beklaagdenbankje terechtgekomen. In de jaren zeventig kende Nederland een recordaantal actiecomités die zich hevig verzetten tegen de apartheid in Zuid-Afrika.

Ook de grote Nederlandse kerken voegden zich in die strijd. Sterker nog: ze liepen daarin volgens theologe Erica Meijers voorop. Ze promoveerde in 2008 op het debat over apartheid in de Nederlands Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland. De hervormde predikant dr. J.J. Buskes was in 1955 binnen de Hervormde Kerk een van de eerste uitgesproken critici. Hij presenteerde zijn mening in een boek met de ondubbelzinnige titel Zuid-Afrika’s apartheidsbeleid: onaanvaardbaar!.

De hervormde synode koos vanaf 1963 openlijk partij voor het Christelijk Instituut van de Afrikaner ds. C.F. Beyers Naudé, dat zich tegen de apartheidspolitiek keerde. De Gereformeerde Kerken deden dat in 1968. Ze keerden zich daarmee tegen de grote Nederduits-gereformeerde Kerk in Zuid-Afrika, die de apartheidspolitiek juist theologisch rechtvaardigde.

Meijers vat de veranderde houding in de twee grote protestantse kerken van Nederland tussen 1948 en 1972 kort samen als: ‘Blanke broeders werden vreemden, zwarte vreemden werden bondgenoten’. Bij de orthodox-gereformeerden bleven de blanken echter nog lang bondgenoten. De Gereformeerde Bond verdedigde de apartheid ‘bijna tot het einde’, aldus Meijers. Hetzelfde gold volgens haar voor de Christelijke Gereformeerde Kerken en de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt. Ter rechterzijde van deze kerken was het beeld al zeker niet anders.

Kaffers
Het is gemakkelijk Meijers’ constatering te onderbouwen met tal van voorbeelden. In hervormd-gereformeerde kring gold de Utrechtse hoogleraar H. Jonker als overtuigd verdediger van de apartheid. Hij achtte gescheiden ontwikkeling gerechtvaardigd vanwege de grote culturele verschillen tussen de blanke en zwarte bevolking van Zuid-Afrika.

In de rechterflank van de gereformeerde gezindte circuleerde een boekje van dr. F.C. Dominicus met de sprekende titel Apartheid: een wijze voorzorg en bij de vrijgemaakt-gereformeerden waren het voormannen als A.J. Verburgh en P. Jongeling die de apartheid sympathiek bejegenden.

De kranten die in deze hoek veel werden gelezen, het Reformatorisch en het Nederlands Dagblad, zaten al evenzeer stevig op die lijn. ‘Dwars tegen de verfoeilijke Zuid-Afrika-hetze in ons land in, hadden wij vertrouwen in de principiële koers van premier Hendrik Verwoerd’, schreef het Reformatorisch Dagblad in 1972. ‘Daarom ook geloofden wij ondanks bepaalde bezwaren in de juistheid van de apartheidsrichtlijnen, die hij uitvaardigde en consequent wenste door te voeren.’ Sinds de moord op Verwoerd is het alleen maar achteruitgegaan met Zuid-Afrika, somberde de schrijver.

Soms speelde onverholen racisme een rol Soms speelde onverholen racisme een rol bij de overwegingen. In de Saambinder, het orgaan van de gereformeerde gemeenten, vroeg ‘mevr. v.d. R.-R.’ uit Zuid-Afrika in 1974 aandacht voor het feit dat de Bantoemensen een ‘heel ander ras’ zijn. ‘In hun spreken en optreden lijken het vaak grote kinderen, en als kinderen hebben ze leiding nodig.’ En verderop: ‘Een heel ander volk! Veelal lui en traag, dom en oneerlijk. Vol andere gewoonten. In hun kaffertalen lopen ze luidkeels met elkaar te babbelen of ruzie te maken.’

Het bracht haar tot de conclusie dat apartheid een wijs beleid is. ‘Beide bevolkingsgroepen ervaren dit als prettig!’, noteerde ze. ‘De Bantoe zal b.v. ook niet graag bij een blanke aan tafel eten! Zijn tafelmanieren (zonder vork en lepel) zijn zo anders! (…) Apartheid? Een wijze voorzorg!’

De kwalificaties die mevr. v.d. R.-R. aan de zwarte bevolking van Zuid-Afrika verbond, waren ook in dit tijdschrift Wapenveld al eens langsgekomen. In 1958 schreef de latere minister Kees van Dijk in het blad een serie artikelen over Zuid-Afrika, waarin hij opriep tot begrip voor de ‘moeilijke positie van de blanke minderheid’.  Van Dijk kwam weliswaar tot de conclusie dat ‘territoriale apartheid nooit een oplossing voor het Zuidafrikaanse rassenvraagstuk kon bieden’, maar hij voerde tegelijkertijd aan dat de kwalificaties ‘onbeschaafd, onhygiënisch, lui, nonchalant en onbekwaam’ voor zwarten niet ‘van grond ontbloot waren’.

Van Dijk zou er rond zijn benoeming als minister in 1981 nog ernstig mee in de problemen komen. Hij deed zijn vroegere positie daarbij af als een ‘jeugdzonde’, wat het weekblad Vrij Nederland weer tegensprak door te wijzen op artikelen van zijn hand uit Wapenveld van 1960 en 1966, die een soortgelijke strekking zouden hebben gehad.

Opgemerkt moet worden dat het artikel van mevr. v.d. R.-R. in de Saambinder niet onweersproken bleef. Kort daarop verscheen er in het orgaan een stuk van ds. L. Huisman en ir. H. Minderhoud, waarin ze zich keerden tegen de generaliseringen van deze schrijfster over de Bantoebevolking. ‘Men mag nooit met verhalen van slechte eigenschappen van enkelen suggereren dat hele volken slecht zijn’, schreven ze. ‘Wij hebben in het zendingswerk gelukkig ook andere ervaringen.’

Ds. Huisman en ir. Minderhoud keerden zich echter niet tegen apartheid als zodanig. ‘Het is waar dat Bantoevolkeren anders zijn dan de blanken, en we zijn ook van mening dat de politiek van afzonderlijke ontwikkeling een verstandige en reële politiek is’, stelden ze.

Communisme
Maar wat zat er nu achter die loyale houding ten opzichte van de apartheidspolitiek? Het had allereerst te maken met de eerdergenoemde gevoelens van diepe verbondenheid, waardoor men uiterst loyaal stond ten opzichte van het blanke regime in Zuid-Afrika. Bijna alle ministers waren lid van de Nederduits-gereformeerde Kerk! Die constatering ging gepaard met een toenemend gevoel van vervreemding over de ontwikkelingen in eigen contreien. Men gaf het regime in Zuid-Afrika dus ten minste het voordeel van de twijfel.

Een tweede belangrijk motief was de angst voor het oprukkende communisme, waarbij het Afrikaner regime gold als een bastion van verzet daartegen. Het Afrikaner regime gold als een bastion van verzet tegen het Rode Gevaar De verdenking bestond dat veel kritiek tegen de apartheid heimelijk gericht was op de verbreiding van het Rode Gevaar. ‘Vele zwarte diktators van Afrika en kommunistische agitatoren zijn onuitputtelijk in argumenten om de Republiek van Zuid-Afrika te belasten en spuwen vuur en vergif uit tegen een vredelievend volk’, foeterde ds. Zijderveld in zijn Ons Broedervolk.

Daarbij kwam dat men het zwarte verzet in Zuid-Afrika sterk verdacht van communistische invloeden. Antiapartheidsstrijder Nelson Mandela en het anc werden gezien als onderdelen van het communistische schaakspel om invloed op het Afrikaanse continent. Bij het 75-jarig bestaan van het anc, in 1988, typeerde het Reformatorisch Dagblad de beweging als ‘de minst geslaagde bevrijdingsbeweging aller tijden’ die ‘steeds sterker door communistische elementen werd ingepalmd en dan ook het karakter heeft van een marxistische terreurorganisatie’.

In een verantwoording voor zijn aanvankelijk sympathiserende houding tegenover apartheid, in het Reformatorisch Dagblad van 8 februari 2014, noemde Gereformeerde Bondsvoorman Van der Graaf dit aspect ook nadrukkelijk.  ‘De bevrijdingsbewegingen hadden steeds vaker een marxistische ideologie als achtergrond’, schreef hij. ‘Het was de tijd van de vaak ook (neo)marxistische bevrijdingstheologie. Het communisme stond wereldwijd nog recht overeind. De muur tussen oost en west was nog niet gevallen.’

Een derde aspect was de sterke huiver voor verhorizontalisering van het evangelie, waarvan de Wereldraad van Kerken een exponent heette te zijn. Het verzet van de Wereldraad tegen het apartheidsbewind had daarom bij voorbaat een verdachte reuk.

Toen de Gereformeerde Oecumenische Synode (GOS), een orthodoxe tegenhanger van de Wereldraad, zich in 1968 over het ‘rassenvraagstuk’ boog, toonde de christelijk-gereformeerde ds. J.H. Velema zich vanuit die gedachten uiterst kritisch over de inbreng van de zijde van de Gereformeerde Kerken, die op een scherpe veroordeling van de Zuid-Afrikaanse apartheidspolitiek aanstuurden.

In het christelijk-gereformeerde orgaan De Wekker vroeg hij zich af of de kerk de taak had ‘zo gedetailleerd en gespecialiseerd’ te spreken als de gereformeerde prof. J. Verkuyl en ds. R.J. van der Veen wilden. ‘Het is een groot woord, dat ik nu neertik, maar het moet er toch uit: we hebben tegen elkaar gezegd dat de verhorizontalisering van het Evangelie in deze kwestie een rol heeft gespeeld.’

De GOS deed uiteindelijk een aantal uitspraken over rassenverhoudingen, zoals dat ‘waarachtige naastenliefde vereist dat wij onze naaste aanvaarden, ongeacht diens ras of cultuur’. Ook werd gesteld dat raciale verschillen niet scheidend mogen werken in eredienst en avondmaal, wat een impliciete kritiek inhield op de praktijk in de Afrikaner gereformeerde kerken. Nergens werd de politieke situatie in Zuid-Afrika echter met name genoemd.

Twijfels
Hoewel de gereformeerde gezindte overwegend welwillend tegenover het apartheidsbeleid stond, was het zeker niet zo dat allen een portret van Verwoerd in de woonkamer hadden willen ophangen. Per saldo huldigden velen een tamelijk gematigd standpunt, Per saldo huldigden velen een tamelijk gematigd standpunt zoals de christelijk-gereformeerde Vendazendeling ds. J.A. de Rooij die in 1972 verwoordde in het Reformatorisch Dagblad. Je hoort hem in het vraaggesprek bijna hakkelen als het over het ‘erg ingewikkelde probleem’ van de apartheid gaat. De Rooij zei niet te geloven dat er voor het ‘volkerenprobleem’ in Zuid-Afrika een goede oplossing te vinden is en was daarom van mening dat ‘het beleid van afzonderlijke ontwikkeling, ook wel apartheid genoemd, uiteindelijk wellicht het minst kwalijk is’.

Uiteindelijk – wellicht – het minst kwalijk: dat zijn drie relativeringen in één zin. Enthousiasme klinkt er al zeker niet in door.

Dergelijke voorbehouden werden vaak gemaakt. Ook ds. Zijderveld nam het uiteindelijk niet volmondig op voor de apartheidspolitiek. ‘De apartheidspolitiek heeft haar pro en contra en wie geeft het verlossende antwoord op het moeilijke negerprobleem?’, schreef hij. Hij vond tenminste dat het ‘voor het Nederlandse volk geen oorzaak van verbittering moet zijn om daarvoor het broedervolk te veroordelen’.

Toen journalist H.H.J. van As van het Reformatorisch Dagblad in 1977 terugkwam van een reis naar Zuid-Afrika, bekende hij te zijn gaan twijfelen aan de juistheid van alle aspecten van het apartheidsregime. ‘Ik weet het niet meer; werkelijk niet’, schreef hij.  ‘Zuiver gevoelsmatig’ zou hij zijn kaarten op het blanke regime willen zetten, maar hij maakte pas op de plaats. ‘Het is geen zwart-witschema, ook letterlijk niet.’ Men voelde zich ongemakkelijk bij de kerkelijke apartheid

Vrij breed leefde er bovendien ongemak bij de kerkelijke apartheid in Zuid-Afrika, tot aan de avondmaalstafels toe. De Saambinder mocht in 1971 nog een stuk plaatsen waarin schamper werd gevraagd waarom ‘hier in Nederland met grote nadruk het drinken uit ‘één beker’ met de Bantoe verheerlijkt moet worden’, vaker was er juist op dit punt sprake van ongemak en onbegrip.

Oud-journalist Aad Kamsteeg van het Nederlands Dagblad vertelde in een interview in het Reformatorisch Dagblad in 2010 dat vrijgemaakt-gereformeerden gescheiden kerkgang en avondmaalstafels ‘een gruwel’ vonden, net als het verbod op het gemengde huwelijk. De Gereformeerde Bond was al evenzeer gekant tegen gescheiden avondmaalstafels. ‘Wij proefden wel dat daar een ideologie achter zat’, zei Van der Graaf in hetzelfde artikel. ‘Tegelijk hadden wij een zekere schroom die al te hard af te keuren, tegen de achtergrond van de kerkelijke verdeeldheid in Nederland.’

Het levende ongemak met de apartheid werd zeker ook besproken met de verwante kerken in Zuid-Afrika. Volgens een artikel van prof.dr. J.W. Maris in De Wekker van 8 oktober 1999 waarschuwde de christelijk-gereformeerde prof.dr. J.P. Versteeg tijdens bezoeken aan Die Gereformeerde Kerk in Zuid-Afrika geregeld zelfs ‘ernstig tegen de theologische dwaling van de apartheid’. ‘De waarschuwing werd aan onze kant niet door iedereen gedragen’, tekende hij er eerlijk bij aan.

Uit een synodeverslag uit 1979 blijkt dat de christelijk-gereformeerde ds. B. van Smeden tijdens een bezoek aan dezelfde kerken echter al evenzeer erg kritisch was. Het verslag in De Wekker tekende kort op wat ds. Van Smeden bij het bezoek te berde bracht. ‘Wij werden’, aldus ds. Van Smeden, ‘in de laatste oorlog geconfronteerd met de deamonie van de ras-, bloed- en bodemleer. Verstaat u dat wij bijzonder scherp luisteren als ergens in de wereld rassentegenstellingen aan de orde komen?’ Van Smeden had een stevig gesprek waarin ‘veel voor hem is opgehelderd’, maar waarin hij tegelijkertijd ‘alle antwoorden niet bevredigend vond’. Het leverde bij hem ook een onbestemd gevoel op: ‘Wat weten wij weinig van de grote problemen af.’

Volgens prof. Maris in De Wekker uit 1999 zagen de christelijk-gereformeerde deputaten wel dat Die Gereformeerde Kerk zelf ook worstelde met de vragen. ‘Velen zagen dat het anders moest. Harten gingen open voor een werkelijk broederlijke omgang met de zwarte broeders en zusters.’

Van tijd tot tijd klonk er ook een onverdroten antiapartheidsgeluid Van tijd tot tijd klonk ook een onverdroten antiapartheidsgeluid binnen orthodox-gereformeerde kring, zoals van de kant van de hervormd-gereformeerde prof.dr. G.C. Graafland. De jongerenorganisatie van de Gereformeerde Bond, de HGJB, bracht in 1977 bovendien studiemateriaal uit waarin  apartheid onomwonden als zonde wordt aangeduid. ‘Luisterend naar Gods Woord menen we zo, dat het beginsel en de praktijk van de apartheid in Zuid-Afrika onaanvaardbaar zijn en als zijnde in strijd met de Bijbel’, stond daarin.

Wapenveld
Nog eenmaal Wapenveld. In dit blad plaatste redacteur prof.dr.ir. R. Plomp in 1973 kritische kanttekeningen bij de oproep van de Commissie Emigratie naar Zuid-Afrika. Hij vroeg zich ‘in opperste verbazing’ af hoe de initiatiefnemers van de commissie hun naam ‘aan zulke onwaarachtige propaganda hebben kunnen verbinden’. ‘Dat de bevolking voor het grootste deel zwart of gekleurd is, dat hun lonen een fractie bedragen van die der blanken, dat er een apartheidspolitiek tot in de kerk wordt doorgevoerd, dat de oorspronkelijke bevolking van Afrika werkelijk heel wat meer recht op die bodemschatten kan doen gelden, daarover geen enkel woord’, schreef hij.

Het kwam hem op een vileine reactie van Reformatorisch Dagblad te staan: ‘Waar hebben we deze en soortgelijke woorden meer gehoord?’ Juist, bij die linkse Wereldraad en de verdachte doctores Verkuyl en Buskes. ‘Jammer dat nu ook Wapenveld met de hetze van de onwaarachtige Wereldraadpropaganda meent te moeten gaan meedoen’, oordeelde de krant.

Interessant is de reactie die Plomp daar weer op geeft, waarin hij stelt dat er in Wapenveld altijd genuanceerd over apartheid is geschreven, waarbij hij nota bene verwijst naar de ‘bijzonder instructieve artikelen’ van Kees van Dijk uit 1958. Plomp constateerde ook met kennelijke instemming dat Van Dijk ‘groot begrip’ toonde ‘voor de moeilijke positie van de blanke minderheid in het land’.

Het minidebatje maakt nog eens duidelijk dat er brede sympathie bestond voor de moeilijke positie van de Afrikaners, maar dat de neuzen niet per se in dezelfde richting stonden. Er was meer aarzeling ten opzichte van apartheid dan theologe Erica Meijers suggereert wanneer ze stelt dat de Gereformeerde Bond, de Christelijke Gereformeerde Kerken en de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt de apartheid ‘bijna tot het einde verdedigden’. Hun leden deden dat niet altijd onomwonden, maar ook de groeperingen zelf niet.

Zeker is echter wel dat velen binnen de gereformeerde gezindte zich lange tijd niet scherp en onomwonden uitspraken tégen apartheid. De moraal van dit alles? Wanneer er diepe gevoelens van verbondenheid zijn (we zijn broeders in het geloof), die ook nog eens gepaard gaan met angst (voor het communisme, de Wereldraad), dan is het uiterst moeilijk rechte voren te trekken.

Mark Wallet studeerde geschiedenis in Utrecht en is redacteur buitenland bij het Reformatorisch Dagblad.