’t Verbond met Abraham, zijn vrind …
Hoe vaak ik in een doopdienst Psalm 105 vers 5 (in de berijming van 1773) gezongen heb, weet ik niet. Op de vingers van twee handen is het in ieder geval niet te tellen. De notie van het verbond, een fundamenteel thema in de theologie van het gereformeerde protestantisme, zat in de gemeente waar ik opgroeide liturgisch in ieder geval stevig in het zadel.
Zegt dat ook iets over de manier waarop het verbond als geloofsthema daadwerkelijk functioneerde in het leven van de gemeente? Niet meteen, zo was en is mijn ervaring. Die ervaring is sterk gekleurd door wat ik meemaakte in het dorp waar ik opgroeide: Ouderkerk aan den IJssel. Omdat ik meen dat deze ervaring niet op zichzelf staat, maar op een bepaalde manier illustratief is voor bredere en meer fundamentele denklijnen in orthodox-protestants Nederland, wil ik daar eerst wat nader bij stilstaan.
De gemeente waarin ik opgroeide was een sterk tweestromenland. Aan de ene kant was er de invloed van de bekende dr. J.G. Woelderink, in de jaren veertig van de vorige eeuw in Ouderkerk predikant. Twee jaar geleden, ter gelegenheid van 750 jaar Ouderkerk, besloot de kerkenraad van de Hervormde Gemeente een beroemde preek van Woelderink opnieuw uit te geven [1]. Het betrof de preek die Woelderink in 1941 hield, kort nadat een diep ingrijpend busongeluk had plaatsgevonden waarbij vijftien kinderen omkwamen, waaronder drie (!) van Woelderinks eigen kinderen. De preek heeft als titel ‘De onveranderlijkheid van Gods beloften’ en is exemplarisch voor Woelderinks denken: de verbondsbeloften van God zijn in leven en sterven het enige houvast. Meer heb je als mens niet in handen en meer heb je ook niet nodig. Wat je beloofd is in de doop, zal God in je leven waarmaken. Zowaar Hij God is en zijn beloften ja en amen zijn.
Naast de invloed van Woelderink was er in Ouderkerk ook de invloed van de godsdienstonderwijzer A. de Redelijkheid, die het dorp vele jaren als hulpprediker diende. Hij hing een veel meer subjectieve, piëtistische theologie aan. Daarin waren niet het verbond en de beloften, maar veel meer de uitverkiezing, de bekering, de (bewust beleefde en aanwijsbare) wedergeboorte de spil waar alles om draaide.
Als kind had ik vanzelfsprekend geen enkel besef van de theologische achtergronden van deze beide stromingen en hun onderlinge spanning. Toch waren de effecten daarvan, bij nader inzien, wel degelijk merkbaar. Als kind viel mij al op dat er gemeenteleden waren die nooit gevraagd werden voor een ambt, terwijl ze toch zeer betrokken waren op de gemeente en in mijn ogen erg gelovig. Ook waren er predikanten uit de regio die alleen maar kwamen in vacante perioden. Er stond dan in het kerkblad ‘vacaturebeurt’ achter hun naam, als een soort excuus. De lijn-de-Redelijkheid was in die tijd sterk dominant, zo concludeer ik bij nader inzien, en dat werd in 2004, bij het ontstaan van de Protestantse Kerk in Nederland, opnieuw overduidelijk zichtbaar. Ongeveer tweederde van de gemeente sloot zich aan bij de Hersteld Hervormde Kerk, de rest bleef achter. De scheidslijn liep grotendeels via de bovengeschetste tegenstelling.
Wat is hier gebeurd, zo vraag ik me af. Gaat het hier om meer dan een lokaal drama? Ik denk het wel. Op microniveau openbaart zich hier een tegenstelling die het geheel van de hervormd-gereformeerde beweging door de jaren heen steeds heeft beziggehouden, namelijk die tussen de (meer) bevindelijke en de (meer) verbondsmatige stroming. Daar is geestes- en cultuurhistorisch al veel over gezegd en geschreven. Boeiend voor deze meditatie is de vraag hoe dergelijke ontwikkelingen zich verhouden tot een hoofdstuk als Genesis 15. Een zorgvuldige benadering van dit vraagstuk gaat de aard en de omvang van deze meditatie ver te boven, maar toch. Enkele houtskoolstrepen geven wellicht al een richting aan.
In Genesis 15 valt sterk de nadruk op het objectieve en eenzijdige karakter van het verbond. Het verbond dat God met Abraham sluit is, om het zo te zeggen, een eenzijdig Godswerk. Ik zal je als een schild beschermen, zegt God. Ik ben de heer, die jou heeft weggeleid uit Ur en dit land geef Ik aan jouw nakomelingen. Opvallend genoeg is ook voor Abraham die eenzijdige objectiviteit al moeilijk te aanvaarden. Reeds Abraham stelt, als ware hij een mens van na de Verlichting, de vraag naar de zekerheid: ‘heer mijn God’, antwoordde Abram, ‘hoe kan ik er zeker van zijn dat ik het (land) in bezit zal krijgen?’ Het antwoord van de heer is verbluffend. Abraham moet enkele dieren slachten en in twee helften verdelen. Bij het sluiten van een verbond was het in die tijd gebruikelijk dat beide verbondspartners tussen de stukken doorliepen, om zo hun aandeel als partij te bekrachtigen. In Genesis 15 gaat het echter anders. Alleen de heer gaat tussen de stukken door, terwijl Abraham slaapt… In zijn angst en diepe duisternis (sic!) klinkt het Godswoord. Meer krijgt hij niet, zelfs al zou hij het willen.
Of men op basis van Genesis 15 een verbondstheologie kan ontwikkelen zoals die in de loop van geschiedenis in het gereformeerd protestantisme gestalte heeft gekregen, is een vraag die zich laat stellen. Toch zijn de intenties van hen die daartoe pogingen ondernamen goed te volgen, te begrijpen en, naar ik meen, ook te verdedigen. Het geloof zoekt een grond buiten zichzelf. En die is er. In de beloften van God die in Christus ja en amen zijn. Dat hadden de ‘verbondsmannetjes’ in ieder geval goed gezien. In hun spoor zou ik graag voortgaan, maar dan wel een stap verder willen zetten. De objectiviteit van Genesis 15 is immers nog maar het begin. De beloften aan Abraham gedaan bleken verder te reiken dan de aartsvader ooit beseffen kon. Wij leven in de werkelijkheid van Christus. Een werkelijkheid waar we niet omheen kunnen en waarover we, als we er eenmaal mee in aanraking zijn gekomen, ons blijvend zullen verbazen.
Ds. Wim Vermeulen is predikant van de Hervormde Gemeenten Ottoland en Goudriaan.
- http://www.hetkontakt.nl/lek-en-ijssel/nieuws/veel-belangstelling-voor-hertaalde-preek