Geen algemeen verband tussen religie en geweld

Over selectieve voorbeelden en simpele generalisaties

Vorig jaar publiceerde Catherine Nixey The Darkening Age, waarin zij claimt dat de opkomst van het christendom in de late oudheid geweld, intolerantie en culturele vernietiging met zich meebracht. [1] Waar de Romeinen openstonden voor een veelheid aan religieuze gebruiken, daar benadrukten christenen het ene ware geloof, waarbij zij tempels vernietigden en in sommige gevallen overgingen tot moord.

Nixey begint haar verhaal met een christelijke beeldenstorm in Palmyra. Bij ‘twitter-intellectuelen’ riep deze overeenkomst associaties op met IS, de islamitische terreurgroep die in diezelfde plaats ook zoveel cultuurschatten vernietigde. Via een paar gemakzuchtige denkstappen stelden zij vervolgens dat ook het christendom een gewelddadige religie was. Dergelijke ‘religiekritiek’ impliceert vaak dat de islam en het christendom in wezen gewelddadige religies zijn en dat religie daarom niet deugt. Hoe verhoudt die kritiek zich tot onze tijd, waarin islamitische terroristen op vele plaatsen bloedige aanslagen hebben gepleegd, terwijl het christendom veel minder gewelddadig lijkt? In dit artikel wil ik betogen dat de historische relatie tussen het westers christendom en geweld niet constant is geweest. Uit de vele verschijningsvormen van het christendom, gewelddadig en vreedzaam, volgt dat het problematisch is om te stellen dat er een algemeen verband bestaat tussen religie en geweld. Voordat ik de historische relatie tussen het christendom en geweld bespreek, wil ik echter eerst op de maatschappelijke urgentie van dit thema ingaan, die onvermijdelijk verbonden is met de islam. Aan het eind van dit artikel zal ik terugkomen op de consequenties van mijn betoog voor de manier waarop wij naar ‘de islam’ kijken.

In deze tijd wordt religieus geweld vooral in verband gebracht met terroristische aanslagen gepleegd door moslims. Hoewel een willekeurige burger statistisch gezien meer risico loopt om het leven te komen bij een verkeersongeval dan bij een terroristische aanslag, schokken deze aanslagen ons keer op keer. Terroristen vermoorden moedwillig onschuldige mensen en wijzen daarmee alle gangbare omgangsvormen van de samenleving en bovendien haar legitimiteit af. Juist deze moedwilligheid maakt deze daden zo verschrikkelijk.

Het feit dat veel terroristen hun daden verklaarden door te verwijzen naar hun geloof leidt tot een onontkoombare vraag: wat hebben deze daden met de islam te maken? Na iedere aanslag wordt over deze vraag gediscussieerd; kan men spreken van islamitisch geweld of leidt die stelling af van andere oorzaken? Drie extreme standpunten: het eerste houdt in dat ‘de islam’ een doorslaggevende reden is van terroristisch geweld. Wilders en anderen gaan een stap verder en lijken te impliceren dat dit een onveranderlijk gegeven is; de ‘aanwezigheid van islam’ leidt tot geweld. Een ander extreem standpunt stelt dat sociaaleconomische gegevens een betere verklaring bieden dan religieuze motieven, of dat de daders weliswaar in naam van Allah dachten te handelen, maar in werkelijkheid niets van de islam begrepen hadden. Een derde, nog extremer standpunt, kenmerkt zich door ‘zelfbeschuldiging’ en relateert de aanslagen vooral aan westerse fouten. [2] Deze visies leiden tot verschillende politieke inzichten; hier zal ik later op terugkomen.

Paradox
Het eerste standpunt is problematisch, want het gaat voorbij aan het klassieke inductieprobleem; enkele voorbeelden van geweld worden gebruikt om een algemeen verband te veronderstellen. Daarom is het nodig onderscheid te maken tussen ontologisch individualisme en ontologisch holisme. Het eerste concept veronderstelt dat alleen het individu handelt. Ontologisch holisme daarentegen neemt aan dat er meer is dan het individu; historische processen, instituten en wellicht ook concepten als ‘religie’ zijn relevant bij het verklaren van gebeurtenissen. Vervolgens is het de vraag hoe het geweld van een christen of moslim het beste uitgelegd kan worden: door naar individuen of naar kenmerken van religie te verwijzen. Met behulp van het begrip character wil ik beide visies, ontologisch holisme en individualisme, vermijden. [3] Ik zal betogen dat het christendom enkele constante kenmerken, maar vooral verschillende characters of verschijningsvormen heeft gehad, waarvan sommige gewelddadig zijn geweest en andere niet.

Al vanaf het vroege christendom ontstonden verschillende christelijke levenswijzen die aangeduid kunnen worden met de notie van een character. Ieder character vertegenwoordigt een reeks denkbeelden over het goede christelijke leven en praktijken die daaraan verbonden zijn. De monnik, het huisgezin, de ridder, de kluizenaar en de rondtrekkende prediker staan alle voor een andere visie op het christelijke leven. [4] Jezus’ boodschap ontregelde het dagelijks leven

De verscheidenheid aan christelijke visies kan volgens de Canadese filosoof Charles Taylor verhelderd worden aan de hand van een paradox die inherent is aan het christendom. Taylor wees op het contrast tussen enerzijds de oproep in het Nieuwe Testament om een hoger christelijk leven te leiden, en anderzijds het onvermijdelijke gewone leven waarin familie en werk centraal staan. Taylor verwees daarbij expliciet naar Karl Jaspers’ idee van de ‘axiale periode’, een tijdperk waarbij hogere vormen van religie een alternatief boden voor ‘vroege religie’. Bij ‘vroege religie’ lag de nadruk op het hier en nu, terwijl hogere vormen van religie wezen op het hiernamaals of op een bepaalde vorm van ascese of wijsheid. Het christendom was volgens Karl Jaspers dan ook een manifestatie van de ‘axiale periode’. Waar het grootste deel van de Romeinse en Griekse religieuze riten en filosofie in dienst stonden van het gewone leven, daar ontregelde de boodschap van Jezus het dagelijks leven van zijn volgelingen. [5]

Het dagelijks leven van familie en werk is echter een onvermijdelijk gegeven voor de meeste mensen. Daarom bevatte het christendom een theologische spanning tussen het gewone en het hogere, die al in Jezus’ onderwijs impliciet verwoord wordt. Jezus riep mensen op om hem te volgen met radicale uitspraken als ‘Volg mij, en laat de doden hun doden begraven’ (Mattheus 8: 22) en ‘Wie meer houdt van zijn zoon of dochter dan van mij, is mij niet waard’ (Mattheus 10:37). Dit zijn slechts enkele uitspraken. Toch is het duidelijk dat het volgen van Christus niet geheel overeenkomt met het gewone leven, anders was het niet nodig geweest om Jezus na te volgen. Dat betekent echter niet dat het gewone leven geheel in strijd is met het volgen van Jezus; het feit dat Hij zieken genas, bevestigt de waarde van het gewone leven. Deze tweeslachtigheid is een van de paradoxen van het christendom. [6]

Pilaarheilige
Deze theologische paradox kwam tot uiting in verschillende christelijke characters. Ze ontwikkelden zich historisch door verschillende persoonlijkheden, omstandigheden en interpretaties van de belangrijkste teksten uit de Bijbel. De kerk zou er zonder Paulus, Gregorius VII en Luther ongetwijfeld anders uit hebben gezien. Op vele plekken was het christendom marginaal, terwijl keizer Constantijn het christendom in het Romeinse Rijk van de vierde eeuw een bevoorrechte status gaf en een belangrijk deel van de rijke bevolking zich aansloot bij de kerk. Volgens historicus Peter Brown was deze laatste ontwikkeling belangrijker dan de eerste. [7]

Het christendom kreeg verschillende gezichten in diverse tijden en plaatsen. Verschillende characters vertegenwoordigden uiteenlopende visies op het goede christelijke leven, zoals de huisvader, de monnik en de eenzame pilaarheilige. Sommige characters waren uiterst gewelddadig, zoals de monnik-kruisvaarder, die eerethiek en christendom met elkaar probeerde te verenigen en met het zwaard het geloof wilde verdedigen tegen de heidenen. [8] Vaak bestonden uiteenlopende characters naast elkaar en vulden zij elkaar in sociologisch opzicht aan; de vorst regeerde in de naam van God, terwijl de huisvader werkte en de monnik dicht bij God leefde. [9] Op vele plaatsten bestond het christendom bovendien naast andere religies en had het te maken met onverschilligheid en ongeloof. Ideaal en praktijk lagen daarom in de rommelige realiteit van het leven echter vaak ver uit elkaar. Het gewone moest heilig worden

Ieder character had daarom een reden om de status quo ter discussie te stellen en bood ook een ander perspectief op een mogelijke christelijke toekomst. Ten eerste: de complementariteit van de rol van vorst, arbeider en monnik was theologisch niet erg bevredigend, aangezien slechts enkelen een radicaal christelijk levenspad volgden. Volgens de aanhangers van de Reformatie moest iedereen een volledig toegewijd christelijk leven leiden. Het gewone moest heilig worden. Het character van de asceet kon daarentegen betogen dat het gewone leven van werk en gezin geen recht deed aan Jezus’ oproep om God te dienen met ‘heel uw hart, en met heel uw ziel en met heel uw verstand en met heel uw kracht’ (Marcus 12:30). De kruisvaarder kon weer wijzen op gewelddadige gevechten uit het Bijbelboek Exodus, tussen het volk Israël en de ongelovige Kanaänieten. De grootinquisiteur of de visionair die de gehele wereld christelijk wilde maken, desnoods met dwang, kon wijzen op een gelijkenis uit Lucas 14, waarin Jezus vertelde over een gastheer die een maaltijd organiseerde en daarvoor velen uitnodigde. De genodigden hadden echter vrijwel allemaal een excuus om niet te komen. Daarop gaf de gastheer de opdracht aan zijn knechten om de straat op te gaan en mensen te dwingen naar binnen te gaan, opdat zijn huis vol zou zijn. Deze tekst kon en kan gebruikt worden om te betogen dat de waarheid belangrijker is dan individueel geweten, of als een argument voor gewelddadige bekering.

Wat is er met al deze opties gebeurd? Het ‘westers christendom’ werd tijdens de middeleeuwen gekenmerkt door een opmerkelijke pluraliteit aan characters. De katholieke kerk herbergde zowel Godfried van Bouillon als Franciscus van Assisi, terwijl vorsten weliswaar in naam van God regeerden, maar met een gecompliceerde verzameling van wetten en privileges hun landen bestuurden. De idee van het christendom werd geclaimd door rivaliserende groepen en vervolgens gebruikt om tegenstanders met de verkeerde denominatie aan te vallen. Het geweld waarmee de daaropvolgende godsdienstoorlogen gepaard gingen, leidde tot een reeks voorstellen om religie grotendeels buitenspel te zetten ten opzichte van de constitutionele orde.

Geen reden voor oorlog
Velen vonden dat het verdedigen van religie niet langer een reden voor oorlog mocht zijn. De geschiedenis van de Wederdopers in Münster werd daarom steeds meer gezien als een duidelijk voorbeeld van hoe het niet moest. Het character van de christelijke extremist werd door het geweld in de zestiende en zeventiende eeuw bijzonder impopulair. Want wie bepaalt wat de wil van God is? De vrede was belangrijker dan het handhaven van godsdienstige waarheid. De idee om de samenleving naar de directe geopenbaarde wil van God in te richten werd zo bijzonder problematisch geacht. Deze omslag betekende echter niet dat geloof slechts een marginale rol innam in de samenleving. Het christendom bleef in het Westen op allerlei manieren verbonden met het privéleven, het openbare leven en de politiek.

De verbanning van de christelijke extremist vertelt uiteraard niet het hele verhaal. Geweld onder christenen verdween niet en conflicten werden nu met andere argumenten verdedigd. De strijd tussen katholieken en protestanten ging op vele plekken door, bijvoorbeeld in Engeland en Ierland. Overzeese verovering, handel en kolonisatie gingen vaak gepaard met geweld en werden niet zelden ondersteund door ‘troon en altaar’. Binnen christelijke gemeenschappen en instituten kwamen allerlei vormen van onderdrukking en misbruik voor. Toch ging een meerderheid binnen het westers christendom law and order respecteren; het is prima om in kerken en via persoonlijke toewijding God te dienen, maar dit mag niet tegen de staatkundige orde ingaan. Deze consensus bestaat tot op de dag van vandaag, met enkele uitzonderingen.

Sommige groepen, zoals de christelijke mannenbeweging De Vierde Musketier, flirten weliswaar met geweld als een uiting van ware mannelijkheid, maar vormen tot dusver geen bedreiging voor de samenleving.

Wat kunnen we nu zeggen over de relatie tussen christendom en geweld? Wat is de ware gestalte van het westers christendom? Deze vraag kan vanuit een historisch, theologisch en praktisch gezichtspunt worden beantwoord. De geschiedenis van het westers christendom levert een complex beeld op, met fraaie en beschamende episodes. Een erkenning van de complexiteit en de ambivalentie van de geschiedenis kan een tegenwicht bieden tegen simpele meningen en standpunten. Dit geldt zowel voor een te positieve als een te negatieve beoordeling van de geschiedenis. Op de helmen van Duitse soldaten stond ‘Gott mit uns’

De godsdienstoorlogen eindigden uiteindelijk en christenen accepteerden in meerderheid law and order. Deze oplossing was echter niet volledig en evenmin een historische noodzakelijkheid. Het feit dat het christendom geen imperialistische oorsprong kent, speelde wel een rol, maar was niet bepalend. De geschiedenis laat namelijk zien dat het ook anders kon gaan. De leiders van kerk en staat waren in de geschiedenis meer dan eens dezelfde personen of werkten nauw samen. Denk alleen maar aan de haat die de Franse filosofen tijdens de achttiende eeuw koesterden tegen de geestelijkheid, een groep die zich verbonden had met de corruptie en ongelijkheid van het Ancien Régime. Minder lang geleden stond er ‘Gott mit uns’ op de helmen van Duitse soldaten en werd de apartheid mede in stand gehouden en verdedigd door christenen.

Er zijn ook nu nog altijd mensen die in naam van de christelijke God mensen vermoorden, zoals Joseph Kony en diens ‘leger van de Heer’. Breiviks eclectische ideeën refereerden ook aan het christendom. Ook is duidelijk dat seksueel misbruik op grote schaal voorkwam in christelijke instituten en niet alleen in de katholieke kerk. De historische werkelijkheid was vaak ambigu en voor christenen beschamend. Christenen waren tot bijzondere wreedheid in staat, maar toonden ook grote manifestaties van menslievendheid. Christenen waren voor én tegen slavernij, voor én tegen gedwongen bekeringen en voor én tegen de stelling dat de waarheid belangrijker was dan de vrede.

Rammelend
Anderzijds zijn de negatieve uitspraken van ‘neo-atheïsten’ over de schadelijkheid van religie ongeloofwaardig. Dat geldt ook voor de stellingen van Nixey waarmee dit artikel begon. David Bentley Hart schreef in Atheist Delusions niet alleen over de rammelende argumentatie van neo-atheïsten als Dawkins en Dennett, maar ook over de menselijkheid die de Vroege Kerk introduceerde in de Late Oudheid. [10] Ook Peter Brown stelde dat de vroege kerk ‘de Laat-Romeinse oudheid met een vriendelijker gezicht was’, maar tekende aan dat er ook onder niet-christenen enige aandacht voor de minder bedeelden was. Het is te simpel om de naastenliefde van de christenen tegenover de wrede heidenen te zetten. [11] Ook gemakzuchtige uitspraken over de kruistochten en de inquisitie laten vaak een gebrek aan historische kennis zien. Andersom moet geweld door christenen niet te gemakkelijk weggeredeneerd worden door verwijzing naar politieke factoren en andere niet-religieuze motieven die bij geweld een rol speelden.

De geschiedenis toont geen eenduidig beeld van de relatie tussen christendom en geweld. Ook theologen kunnen niet bewijzen dat het christendom niet gewelddadig is, zij kunnen wel aannemelijk maken dat de ene interpretatie sterker is dan de andere. Geleerden kunnen discussiëren over de ware betekenis van Jezus’ woorden uit Lucas 14, maar hierover is het laatste woord nooit gezegd, omdat iedere gelovige in potentie een theoloog is. Dan is er nog de religieuze praktijk, die niet altijd logisch verbonden is met haar eigen geschiedenis en heilige teksten. Alleen mensen die zich christen noemen kunnen laten zien wat het werkelijk betekent om een christen te zijn. Uiteindelijk telt die huidige christelijke cultuur; welke christelijke characters zijn nu dominant?

Islam en vrede
De islam kunnen we op dezelfde manier benaderen. De geschiedenis en exegese bieden geen doorslaggevende argumenten met betrekking tot het verband tussen islam en geweld. De imperialistische oorsprong van de islam in de zevende eeuw is niet bepalend voor het gezicht van de islam vandaag. Hetzelfde geldt voor de bloei van de tolerante islam voorafgaand aan de Reconquista. Dat de gewelddadige jihad volgens geleerden ondergeschikt is aan de grote innerlijke jihad, is weliswaar relevant, maar niet bepalend. Ook de Koran en Hadith kunnen niet bewijzen dat de islam gelijk is aan vrede.

Alleen moslims kunnen laten zien dat islam daadwerkelijk gelijk is aan vrede. Dit kan nooit a priori ontkend of bevestigd worden. Hoewel in Europa grote groepen moslims vreedzaam leven, kunnen critici wijzen op het feit dat een aanzienlijk deel bereid is geweld uit te oefenen in naam van Allah en diens profeet. Dit brengt moslims echter ook in een kwetsbare positie doordat er weinig tot niets is wat zij kunnen doen om dit feit te ontkrachten. Zij kunnen er niets aan doen dat het character van de jihadist een rol speelt in de islam. Het is onduidelijk of dit gaat veranderen en vooral hoe dit zou moeten veranderen. Daarom is het ook onredelijk moslims met dit probleem op te zadelen. Het is belangrijk afstand te nemen van een essentialistisch verband tussen geweld en islam. Theoretisch lijkt dit onhoudbaar, moreel is het ronduit onrechtvaardig. Het plaatst ‘de islam’, en daarmee ook moslims, in het beklaagdenbankje, en dat voor onbepaalde tijd.

Het is productiever om te erkennen dat iedere religie verschillende verschijningsvormen heeft. Dit maakt het namelijk mogelijk om kritisch te zijn op militant gedachtegoed en daden die daarop gebaseerd zijn, zonder daarbij een meerderheid op te zadelen met de daden van een minderheid. Ook is het theoretisch belangrijk een character historisch te begrijpen. Christelijke characters waren altijd verbonden met een historische context, ook problematische als de kruisridder. Het is echter niet gemakkelijk uit te leggen waarom bepaalde idealen en praktijken verdwenen. Argumenten speelden soms een rol, maar niet altijd. Daarom is het allereerst belangrijk te erkennen dat er een historische context is die verbonden is met een bepaald character, zoals de jihadist, zonder daarbij geweld goed te praten, en pas daarna met politieke stellingname te komen. Een manier om te zeggen dat de integratie is mislukt

Dit brengt ons terug naar de drie extreme standpunten over islam en geweld. Zoals we gezien hebben is het eerste standpunt ongeloofwaardig; de islam is niet per definitie gewelddadig. Een van zijn characters uit zich bijzonder gewelddadig. Dit probleem speelt nu en is geen permanent kenmerk van de islam in de westerse wereld. Het tweede standpunt, dat wijst op politieke en sociaaleconomische omstandigheden, is geloofwaardiger. Verschillende denkers hebben gewezen op het kolonialisme en imperialisme, dat vrijwel alle landen waar veel moslims wonen politiek ondergeschikt maakte aan ‘het Westen’. Ook na de dekolonisatie ging het Westen door met interventies, tot op de dag van vandaag. Gezien de instabiliteit van delen van Noord-Afrika en het Midden-Oosten zal het moeilijk zijn de ingeslagen weg te verlaten.

In een extreme vorm leidt deze stelling tot het derde standpunt van zelfbeschuldiging; het Westen heeft het geweld over zichzelf afgeroepen. Dit argument is net zo eenzijdig als het eerste standpunt. Deze stelling vindt vooral steun onder ‘links’ en werkt bijzonder provocerend op ‘rechts’, die ‘de islam’ verantwoordelijk wil houden en zelfbeschuldiging als ‘zelfhaat’ bestempelt. Bovendien wees Pascal Bruckner er terecht op dat westerse zelfbeschuldiging vanuit het Midden-Oosten gemakkelijk kan worden beantwoord met instemming, in plaats van nuance en eigen schuldbewustzijn. Er komt vaak geen dialoog tot stand. Tomáš Halik schreef dat hij blij zou zijn als een geestelijke vertegenwoordiger van de islam het voorbeeld zou volgen van paus Johannes Paulus II en over de donkere kanten van het islamitische verleden zou spreken en, meer specifiek, over de relatie tussen terrorisme en islam. Alleen zelfonderzoek zou kunnen helen en op termijn tot dialoog kunnen leiden. [12] Vanzelfsprekend geldt dit ook reflectie en zelfkritiek op het koloniale verleden van ‘het Westen’. Het is moeilijk voor te stellen hoe een dergelijke dialoog tot stand zou moeten komen.

Het blijft belangrijk te benadrukken dat slechts een van de hedendaagse characters van de islam een gewelddadige natuur heeft. De meerderheid van de hedendaagse moslims en ook allerlei historische voorbeelden laten zien dat er geen onlosmakelijk verband is tussen islam en geweld. Mensen die het tegendeel beweren, gebruiken selectieve voorbeelden en simpele generalisaties die vooral lijken te dienen om ‘de aanwezigheid van islam’ in het Westen ter discussie te stellen; veronderstellen dat islam en geweld onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn is een manier om te zeggen dat de integratie mislukt is of onmogelijk geacht wordt. Met zulke argumenten zijn alleen mensen gediend die zowel ‘het Westen’ en ‘religie’ een bepaalde essentie toedichten en de rommelige en verwarrende pluriformiteit van beide willen ontkennen. Daarom is het belangrijk te blijven betogen dat deze ideeën ‘onaannemelijk zijn in het licht van alles wat we weten of hadden kunnen weten, als het ons iets had kunnen schelen’. [13]

G. Schutte, MA is historicus en houdt zich als promovendus aan het EUI in Florence bezig met achttiende-eeuwse politieke economie.

  1. Catherine Nixey, Eeuwen van Duisternis. De christelijke vernietiging van de klassieke cultuur, Amsterdam 2017.
  2. Pascal Bruckner, The Tyranny of Guilt. An Essay on Western Masochism, Princeton 2010, p. 14-24.
  3. Dit begrip is ontleend aan Alasdair MacIntyre, After Virtue, Notre Dame 1981.
  4. Charles Taylor, A Secular Age, Cambridge MA 2007.
  5. Charles Taylor, Modern Social Imaginaries, Durham 2004. Zie ook Karl Jaspers, Vom Ursprung und Ziel der Geschichte, München 1949.
  6. Taylor, A Secular Age, p. 16-18. Zie ook Taylor, Modern Social Imaginaries.
  7. Peter Brown, Through the eye of a Needle. Wealth, the Fall of Rome, and the Making of Christianity in the West, 350-550 AD, Princeton 2012.
  8. Taylor, A Secular Age, 44.
  9. Idem, 44.
  10. David Bentley Hart, Atheist Delusions. The Christian Revolution and its fashionable enemies, New Haven en Londen 2009.
  11. Brown, Through the eye of a Needle, p. 48, 58-61.
  12. Tomáš Halík, Geduld met God. Twijfel als brug tussen geloven en niet-geloven, Zoetermeer 2016, p. 143.
  13. Marilynne Robinson, ‘What Are We Doing Here?’¸ New York Review of Books, 9-22 November 2017, p. 28.