Het wezen van het christendom is samen eten

Bijbelschets n.a.v. Galaten 3:28

‘Das Wesen des Christentums ist sunesthiein, samen eten’, las ik in een beschouwing over de Galatenbrief. Korter kun je niet samenvatten waar het in deze radicale brief van Paulus over gaat. De eenheid en de identiteit ‘in Christus’ impliceert dat geen ideologische of religieuze of maatschappelijke code de tafelgemeenschap – van Jood en Helleen, van man en vrouw, van barbaar en Skyth, van heer en slaaf – mag frustreren of onmogelijk maken. Dit inzicht wordt in de Galatenbrief radicaal op de spits gedreven. De context van de geloofsgemeenschap daar en op dat moment vraagt daarom.

Dr. Sam Janse laat in zijn dissertatie Paulus en Jeruzalem (Een onderzoek naar de heilshistorische betekenis van Jeruzalem in de brieven van Paulus, Zoetermeer 2000) minutieus zien waarom de apostel in deze brief in zekere zin verder gaat dan in de Romeinenbrief. Een tekst als Galaten 3:28 – ik citeer de NBV: ‘Er zijn geen Joden of Grieken meer, slaven of vrijen, mannen of vrouwen: u bent allen één in Christus Jezus’ – treffen we zo in de Romeinenbrief niet aan. Daar vraagt de context er juist om het onderscheid tussen Jood en Griek te benoemen. De doorbraak van het heil naar de heidenen betekent namelijk niet dat Israël dus buiten beeld is. Integendeel – God heeft nog wat voor met zijn volk.

Dat is nu juist de betekenis van de rechtvaardiging van de goddeloze, het thema van Romeinen 1 tot en met 8. Deze hoofdstukken zijn eigenlijk de opmaat voor hoofdstuk 9 tot en met 11 over de blijvende plaats van Israël in Gods geschiedenis met Israël en de volken. Die hoofdstukken worden door veel Paulus-interpreten beschouwd als het hart van en de eigenlijke aanleiding tot de brief.  ‘Heeft God dus zijn volk verstoten? Volstrekt niet!’ De genade roemt tegen het oordeel. In dat verband komen we dan zinnen tegen die het onderscheid benadrukken, die spreken over het ‘voordeel van de Jood’, over het ‘plus van de besnijdenis’.

Bij God is geen onderscheid – Israël is niet beter dan de volken, en de kerk heeft niets om zich te verheffen boven Israël – maar Hij maakt tegelijk wel onderscheid. Hij gaat onderscheiden wegen. En vooral verrassende wegen. ‘Gelijk Hij wil’ (Rom. 9:14-18). Heel de Tenach getuigt daarvan. In kruis en opstanding van Jezus Christus gaat het opnieuw om dat geheimenis. Dat moeten de christenen van Rome leren in hun zicht op Israël/de Jood. En de kerk van alle tijden met hen. Waar je concludeert dat het is afgelopen – met Israël vanwege zijn ‘neen’ tegen de Messias – daar begint God verrassend opnieuw. Heel Israël zal behouden worden, en dat is niet minder dan opstanding uit de doden. Dat is niet minder dan collectief toegepaste rechtvaardiging van de goddeloze, uit genade alleen. De bekende en geliefde lofprijzing van de christen aan het slot van Romeinen 8 wordt op verhoogde toon herhaald aan het slot van Romeinen 11 als lofprijzing op God, die langs velerlei wegen tot zijn doel komt met allen en met alles, met Israël en de volken.

Pseudo-broeders
De context van de kerk van de Galaten vraagt een andere focus en daarom legt Paulus daar andere accenten. In de kerk van de Galaten maken christenen onderscheid waar in Christus geen onderscheid meer is. ‘Pseudo-broeders’ (Gal. 2:4) hebben de gemeente op een ander spoor gebracht. Tot verbijstering van de apostel. Deze ‘pseudo-broeders’ zijn wellicht predikers die zich beroepen op het gezag van de ‘zuilen’ uit de moedergemeente van Jeruzalem: Jacobus en Petrus. Zij gaan echter wel een paar stappen verder: zij stellen verplicht wat nu juist in de beslissende vergadering in Jeruzalem, onder leiding van Jacobus, is afgewezen. Gedoopte christenen moeten zich houden aan de wet, houden zij de Galaten voor. Dat houdt in: besnijdenis, rituele vieringen, feestdagen, spijswetten. Welnu, zo stelt Paulus in alle scherpte vast: daarmee is alles verloren, wordt Christus opnieuw gekruisigd, en is alles tevergeefs geweest. Hoe meer regels, hoe meer uitsluiting

Het is niet minder dan terugval, aldus Paulus. Terugval van mondigheid in onmondigheid, van vrijheid in slavernij, van kindschap in knechtschap. Intrigerende vraag is natuurlijk wat mensen ertoe beweegt om die weg te gaan, die weg-terug. Wat is daarin zo aantrekkelijk? Wat is er zo aantrekkelijk om het anderen op te leggen, en om het je te laten opleggen? Want beide dingen ziet de apostel gebeuren, tot zijn verbijstering. Hij heeft zijn hielen nog niet gelicht, of er komen dergelijke predikers, ‘leugen-broeders’ die de wet plaatsen voor of in plaats van het Evangelie. En de gelovige Galaten laten het aan zich gebeuren, gaan erin mee. Wat is daar zo aantrekkelijk aan, dat wij mensen, wij gelovige mensen, daar zo gemakkelijk in meegetrokken worden?

Dit soort patronen is van alle tijden. Daar zit ook het belang voor ons jaarthema ‘Geduld leren’. Je oordeel opschorten – een vruchtbare manier van omgaan met verschil. Ik onderstreep vier dingen:

  • Ten eerste valt op dat Paulus in de context van de Galaten alles op één hoop veegt. Je houden aan de wet, dus je laten besnijden, de spijswetten respecteren, de feestdagen vieren, is een judaïserende variant van wat heidenen doen wanneer zij hun afgoden dienen en de wereldgeesten van hún religieuze wereldbeeld vereren. Deze ‘leugen-broeders’ met hun nadruk op legalistisch godsdienstig handelen brengen op hun manier de gelovigen onder ‘de zwakke en armzalige machten’ van deze wereld. En daar heeft God ons nu juist van bevrijd in de komst van Christus. Leven volgens de wet – de judaïserende dwaling van deze ‘schijn-broeders’ – is niet anders dan afgodendienst.
  • Ten tweede beoogt afgodendienst, in welke vorm dan ook, dus ook in ‘leven volgens de wet’, de dingen in de greep te krijgen. Met name onze bestaansangst. Dat is de vreemde aantrekkingskracht ervan, ook van die terugval in leven volgens de wet. Het belooft ons zekerheid. Zekerheid in de betekenis van securitas. Regels, codes, duidelijk onderscheid, vaste ordeningen – ze geven vastheid. Met regels weet je waar je aan toe bent wanneer je je er secuur aan houdt, en wanneer anderen zich er secuur aan houden. Regels suggereren veiligheid, dat wil zeggen: zekerheid in de zin van certitudo, geborgenheid.
  • Ten derde is het ook direct helder wie zich er niet aan houden, wie er dus niet bij horen, wie anders zijn. Hoe meer regels, hoe meer uitsluiting. Zo is het bij uitstek in de religie. Daar komt er nog iets bij: hoe meer regels, hoe meer uitsluiting en hoe meer zelfrechtvaardiging of eigengerechtigheid. Gevolg is uitsluiting van wie anders zijn, en onderscheid tussen en vervolgens scheiding van wie meer (waard, zuiver, bij ons passend) zijn en wie dat minder zijn. Mensen, ook gelovige mensen, gaan onderscheid maken waar geen onderscheid mag zijn.
  • Dat is terugval, constateert de apostel. Dat als vierde. Terugval in een tijd die juist achter jullie ligt, houdt hij de Galaten voor. De tijd van de onmondigheid, van het staan onder toezicht. Paulus werkt met dat beeld in dit verband. Je zekerheid, je securitas, (opnieuw) zoeken in de wet, is zoiets als de terugval van de volwassen, handelingsbekwame erfgenaam in de tijd van zijn of haar opvoeding. De erfgenaam wordt weer een onmondig kind onder voogdij van anderen. Daar zit iets aantrekkelijks in, een vreemde bekoring van onmondig kind willen blijven, ook in het geloven. Maar het is niet de weg van Christus. Zijn weg is die van de vrijheid van de kinderen van God. En die herkennen we daarin dat zij zich niet afsluiten voor de ander die anders is, er anders uitziet, een andere achtergrond of andere gewoonten heeft. De weg van Christus is: opstaan en in vrijheid onbevreesd de ander tegemoet treden.


Paradox
Wat gaat er mis wanneer mensen, gelovige mensen, dat pad inslaan van leven volgens de wet? Wanneer zij dus het geloof in God en in Jezus gieten in een aantal vaste regels en gedragscodes, voor de securiteit? Wat is daar zó mis mee dat Paulus er zwaar geschut tegenin brengt?

Mensen worden er onvrij van, en het staat hun ‘samen eten’ in de weg. ‘Bevangen’ is het goede woord. Dat is de paradox van een veilig willen stellen van onze bestaanszekerheid in een schijnvastheid van regelgeving. Die paradox herkennen wij in veel eigentijdse roep om veiligheid, in telkens nieuwe regels en procedures. Het brengt niet wat beoogd wordt. Mensen worden er bevangen van, onvrij. En zij worden angstig, juist tegenover allen die anders zijn. We sluiten ons op in de groep van wie zijn als wij en doen als wij. We wanen ons veilig in de groep. Daarvoor leveren we desnoods heel veel in: een legalistische godsdienst is veeleisend en geeft weinig, vooral weinig vreugde.

We stellen ons opnieuw onder toezicht, aldus Paulus (Gal. 4:1-11). We gaan terug achter Christus, achter het geloof in Hem, die juist door God gezonden werd om ons vrij te kopen van de wet, opdat wij Gods kinderen zouden worden (Gal 4:5). Gods kinderen, erfgenamen, mondig in de aanspraak van God als Abba, Vader (Gal 4:6). Levend onder een open hemel, geborgen in Christus en met onze certitudo buiten onszelf, staan wij vrij in de wereld, en daarmee onbevreesd in de ontmoeting met de ander die anders is. Vrij tot dienst aan God, vrij voor wat en wie op ons afkomt.‘Aan niemand en aan allen onderworpen’

Met de bekende quote van Luther: ‘Een christen is een zeer vrije heer over alle dingen, aan niemand onderworpen. Een christen is een zeer dienstvaardige knecht van allen, onderworpen aan allen.’  Die ‘allen’ kunnen mannen zijn of vrouwen, Joden of Grieken, slaven of heren – en we vullen aan in nieuwe contexten: zwarten en witten; armen en rijken, meer en minder geletterden, homoseksuelen in liefde en trouw, en zij die de weg van onthouding kozen; vreemdelingen, nieuwkomers, ‘ons soort mensen’ en gelovigen die ons vreemd zijn of wij maar vreemd vinden. In Christus vrij worden wij innerlijk vrij voor de vrucht van de Geest, die ons radicaal opent voor – de liefde voor,  de vreugde over, de vrede met, geduld met, vriendelijkheid jegens, goedheid voor, geloof/vertrouwen in, zelfbeheersing ten dienste van – de ander (Gal 5:22-23).

Hoopgevend signaal
Als er ergens een plaats is waar we dat leren van Christus zelf, en oefenen aan en met elkaar, is het aan de Tafel, de Maaltijd van de Heer. Het wezen van het christelijk geloof is: samen eten. Dan en daar drijft de liefde de vrees uit, en leeft de ziel op. Onze eigen ziel en de ziel van de ander: waar ik zijn of haar ‘zijn-in-Christus’ niet in twijfel trek. Na de Maaltijd ga ik een stevig gesprek met de ander met wie ik het over voor hem of mij essentiële zaken niet eens ben echt anders in.

De toenemende aandacht voor de plaats en betekenis van de viering van de eucharistie en de vraag om een grotere plaats daarvan in de zondagse liturgie, is daarom een belangrijk signaal. Het is een hoopgevend signaal van een gedeeld besef dat de ontmoeting ‘in Christus’ daar niet eindigt, maar aan de Tafel begint. Het oordeel opschorten, geduld leren met de ander, vraagt onderbreking, omdat Iemand zegt: Laten wij eerst samen eten, voor we verder gaan. Dan gaan we anders verder.

Dr. H. de Leede is emeritus predikant van de PKN, en was tot 2015 als universitair docent praktische theologie betrokken bij opleiding en nascholing van predikanten. Hij maakt deel uit van de redactie van Wapenveld.