De noodzaak van een culturele wending

Is er in de wetenschap ruimte voor religie?

‘Is er in de wetenschap ruimte voor religie?’ Een prijsvraag rond dit thema, uitgeschreven door de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen (KNHW) in samenwerking met NRC Handelsblad, leverde 95 inzendingen op. Hieronder de bijdrage die met een zilveren medaille werd bekroond. (De gouden medaille ging naar René van Woudenberg.)

In de pauze schiet Nasser me aan. ‘Weet je wat mij in dit college zo opvalt? Hoe christelijk die negentiende-eeuwse wetenschappers zijn. Of beter: hoe protestants hun wereld is. Ze hebben het voortdurend over God, het geweten en het religieus gevoel, ook als dat volgens mij niet echt ter zake doet. Ze hebben een hekel aan rooms-katholieken en vinden dat joden zich maar moeten laten dopen als ze hoogleraar willen worden. Hoeveel protestantser kan het worden?’

‘Ja’, mengt Arianne zich in het gesprek, ‘en ook hun taal staat bol van religieuze beeldspraak, bijvoorbeeld als ze het hebben over “priesters in het heiligdom van de wetenschap”. Of neem de necrologieën die we voor vandaag moesten lezen. Die mannen beschrijven elkaar postuum als hardwerkende calvinisten die zichzelf opofferen voor de goede zaak. Het protestantisme lijkt wel in hun DNA te zitten!’

Ons werkcollege gaat over de geschiedenis van de geesteswetenschappen in de negentiende eeuw. We lezen artikelen, brieven en recensies die een inkijkje bieden in het academisch bedrijf van toen. Ons bronnenmateriaal is divers: ook katholieke auteurs en religieuze sceptici zijn vertegenwoordigd, hoewel die laatste groep in de negentiende eeuw nog niet bijster groot was. Niettemin gaven liberale protestanten onmiskenbaar de toon aan. In veel Europese landen was de universiteit een kulturprotestantisch bolwerk. Waarom zou dit mijn studenten verbazen?

Als ik het Nasser en Arianne vraag, hebben ze gelijk een antwoord paraat. ‘De negentiende eeuw is toch de tijd van Darwin en Nietzsche? Het is toch de tijd van het positivisme, met zijn zoektocht naar wetmatigheden die God als hypothese overbodig maken? En van de evolutieleer die aantoont dat het scheppingsverhaal uit Genesis een sprookje is?’

‘Ja, zo hebben jullie dat uit je eerstejaars handboek geleerd’, reageer ik. ‘The warfare of science with theology, zoals Andrew Dickson White het noemde. Dit idee werd in de negentiende eeuw geboren, of tenminste ijverig gepopulariseerd. Maar of negentiende-eeuwse wetenschap aan dit idee beantwoordde, dát is nog maar de vraag. Als jullie in onze bronnen zoveel protestantse sporen ontwaren, klopt het beeld van de seculiere universiteit dan wel?’

Dagelijkse realiteiten
Eenmaal terug in ons lokaal, dimmen we het licht voor een powerpoint. Vanmiddag is Richard aan de beurt om de opzet van zijn onderzoek aan de groep voor te leggen. Zijn eerste slide toont het breed grijnzende gezicht van Harvard-historicus Steven Shapin en het kaft van diens laatste boek: Never Pure. Delen van deze studie hebben we aan het begin van het semester met elkaar gelezen, omdat ze fraai laten zien wat wetenschapsgeschiedenis tegenwoordig inhoudt. Dat blijkt trouwens al uit de ondertitel: Historical Studies of Science as if It Was Produced by People with Bodies, Situated in Time, Space, Culture, and Society, and Struggling for Credibility and Authority. (Wie zei dat uitgevers tegenwoordig korte, pakkende titels eisen?)

Kort roept Richard in herinnering dat Shapin een belangrijke vertegenwoordiger is van de ‘culturele wending’ in de wetenschapsgeschiedenis. Meer en meer krijgen historici oog voor de dagelijkse realiteiten van het wetenschappelijk bedrijf. Terwijl vroeger de inhoud van wetenschap centraal stond – theorieën, hypotheses en verklaringen – gaat het tegenwoordig ook om de cultuur van wetenschap. Dat wil zeggen: om hoe wetenschappers hun laboratoria inrichten, hun studenten opleiden, hun onderzoek gefinancierd krijgen en proberen hun carrière vooruit te helpen.

‘Ik wil het gaan hebben over de Duitse historicus Georg Waitz’, zegt Richard, ‘en in het licht van Shapins laatste hoofdstuk nagaan hoe deze man zijn autoriteit als geleerde gebruikte om politieke invloed uit te oefenen, vooral in zijn Berlijnse jaren. Ik wil laten zien dat Waitz beweerde dat wetenschap en politiek verschillende dingen waren, maar dat hij die twee in feite voortdurend op elkaar betrok. Ik wil, met andere woorden, het klassieke beeld van de apolitieke Waitz ontzenuwen.’`Religie is in de allergiezone terechtgekomen'

Als Richard is uitgesproken, is het de beurt aan zijn medestudenten om kritisch mee te denken over zijn vraagstelling, opzet en bronnen. Maar onvermijdelijk komt het gesprek via wetenschap en politiek in het Duitse Keizerrijk op de politieke dimensies van wetenschap nu. Als je geen negentiende-eeuwse historische tekst kunt lezen zonder op nationalistisch proza te stuiten, hoe zit dat dan tegenwoordig? Arianne steekt haar vinger op. ‘Als docenten zeggen dat ze ons willen oefenen in “kritisch denken”, willen ze kritische wetenschappers, maar ook kritische burgers van ons maken – kritisch op de macht, kritisch op onze eigen bubbel enzovoort. Dat is net zo wetenschappelijk en politiek tegelijk als de onpartijdigheid van Waitz. En ik weet het niet, maar kan mij indenken dat het met religie net zo gaat.’

‘Nee’, zegt Richard stellig, ‘daar geloof ik niets van. Een vleugje politiek vindt niemand erg. Maar met religie ligt dat anders. Juist omdat Europa ooit zo christelijk was, komen wetenschappers er nu niet meer mee weg. De secularisatie zit ertussen: religie is in de allergiezone terechtgekomen. Nu denken wetenschappers bij religie aan de paus, aan de inquisitie en aan ayatollahs. Dus zo’n negentiende-eeuwse mix, dat kan niet meer. Zelfs al hebben wij docenten die gelovig zijn, die bedenken zich wel twee keer voor ze hun werk en hun geloof vermengen.’

Ik kan het wel waarderen, zulke uitstapjes naar de actualiteit, en bied Richard graag wat weerwerk. ‘Kom op’, zeg ik, ‘in die negentiende-eeuwse teksten zie je overal religie en politiek. Maar waarom laat die kritische blik jou in de steek zodra je naar het heden kijkt?’

Juist op dat moment klopt een collega op de deur: we zijn al vijf minuten uitgelopen. ‘Jongens’, zeg ik, ‘het spijt me, we moeten het lokaal verlaten. Maar dit gesprek vind ik te mooi om af te kappen. Volgende keer praten we verder!’

Vooringenomen standpunten
Een week later staat er een kleine excursie op het programma, naar de leeszaal bijzondere collecties in de universiteitsbibliotheek. Hier wordt op fluistertoon gepraat en met potlood geschreven, uit respect voor de oude drukken en handschriften die hier voorzichtig mogen worden geraadpleegd.

Het idee van ons bezoek is dat de studenten kennismaken met de archieven van Leidse geleerden uit de negentiende eeuw. Uit het magazijn heb ik wat stukken laten komen van Abraham Kuenen, de Bijbelwetenschapper die ooit opzien baarde met zijn these dat de zogenaamde boeken van Mozes compilaties van teksten uit verschillende tradities waren. Mijn keuze voor Kuenen had een simpele reden: zijn handschrift is tien keer leesbaarder dan dat van doorsnee tijdgenoten. Maar toevallig sluit het materiaal ook mooi aan bij ons gesprek van vorige week.

Enerzijds was Kuenen namelijk een volbloed christelijke theoloog. ‘Moet je kijken’, zegt Nasser als hij bladert door Kuenens collegeaantekeningen, ‘deze man eindigde zijn colleges met gebed!’ Kuenen moest ook niets weten van J.W. Drapers History of the Conflict Between Religion and Science, een negentiende-eeuwse bestseller die hij veel te kritisch vond op het (protestantse) geloof.

Anderzijds was Kuenen een man van strenge wetenschap. ‘I am nothing if not critical’, zei hij Shakespeares Iago na. Zijn ‘kritische methode’, uitgevent in polemische artikelen, maakte Kuenen een verklaard tegenstander van iedereen die de Bijbel met vooringenomen religieuze standpunten wilde lezen. ‘Ha’, fluistert Arianne, ‘hier reageert hij op de stichting van de Vrije Universiteit. Dat vindt hij helemaal niks, omdat zo’n christelijke universiteit “de emancipatie der wetenschap van kerkgezag en kerkelijke belijdenis” terugdraait. Dat kon Abraham Kuyper in zijn zak steken!’`Je haalt het toch niet in je hoofd om met ons te bidden?'

‘Toch begrijp ik het niet’, zegt Richard als we terug zijn in ons collegelokaal. ‘We hadden het over geloof en wetenschap en ik kreeg de indruk dat jij ons een antwoord op onze vragen beloofde. Maar Kuenen is toch gewoon een typische negentiende-eeuwer, die religie en wetenschap wil onderscheiden zonder ze te scheiden? Is dat wat jij ook wilt?’

Ik pak een stift en loop naar het whiteboard. ‘Oké, wat leert de casus Kuenen ons? Jullie hebben zijn opstel over de kritische methode gelezen. Dat past in een laatnegentiende-eeuws plaatje: allerlei wetenschappers in die tijd probeerden het eigene van hun vak te vangen in een “methode”. Maar hebben jullie gezien hoe abstract het beeld van wetenschap is dat oprijst uit Kuenens methodische artikel? Hoe de man met zijn studenten bad of in het faculteitsbestuur een lans brak voor de vrijzinnige zaak, dat krijg je niet in beeld als je alleen naar zijn methoden kijkt.

Dus wat gebeurt er als je over geloof en wetenschap wilt nadenken en daarbij de fout begaat om wetenschap met methoden te vereenzelvigen? Dan abstraheer je zó ver van de dagelijkse praktijk, dat alle religie onzichtbaar wordt. Let wel: dan heb je precies gedaan wat wij volgens Shapin níet moeten doen. Dan heb je geen oog voor de cultuur van wetenschap en neem je niet de moeite om te toetsen in hoeverre het beeld van strenge, methodische wetenschap overeenkomt met de dagelijkse werkelijkheid van college geven, vergaderingen leiden, correspondentie afhandelen en drukproeven corrigeren.’

Richard kijkt niet erg overtuigd. ‘Nu gaat het nog steeds over de negentiende eeuw’, werpt hij tegen. ‘Maar de secularisatie dan? Jij haalt het toch niet je hoofd om net als Kuenen met ons te gaan bidden? En jij zegt toch ook niet dat de historicus eerbied moet hebben voor “het goddelijk geheim in de geschiedenis”?’

‘Klopt’, zeg ik, ‘ook de persona van de wetenschapper – wat wij professioneel gedrag vinden en wat niet – heeft weinig religieuze trekjes meer. Meer nog dan Kuenen presenteren wij onszelf als kritische, onafhankelijke denkers. Ons ideaaltypische beeld van “de wetenschapper” is onverenigbaar met dat van “de dominee”. Maar ook nu moet je de vraag stellen: hoeveel zegt dit beeld over de wetenschappelijke werkvloer?

Als je door de culturele bril van dit college naar hedendaagse wetenschap zou kijken, op zoek naar sporen van religie, dan zou het mij niet verbazen als je tot een rijk, gevarieerd, diffuus beeld zou komen. Als je wetenschappers tijdens conferenties zou observeren en bij de koffieautomaat zou afluisteren, denk ik dat je rabiate religiehaters zou tegenkomen, maar ook mannen en vrouwen die bidden voor hun eten of hun verplichtingen zó plannen, dat ze op sabbat vrij zijn.’

Niet op hoge toon
Na afloop van het college tref ik Arianne en Nasser in de fietsenstalling. Hardop brainstormen ze over hoe zo’n project (‘Religie en wetenschap anno 2018’) eruit zou kunnen zien. Ik vang iets op over interviews en participerende observatie. Als de twee mij in het oog krijgen, vragen ze wat ik van zo’n project verwacht. ‘Jij wilt dus niet op hoge toon discussiëren over conflict- en harmoniemodellen. Jij wilt down to earth casestudies, om wat empirie in het debat over geloof en wetenschap te brengen. Maar wat zouden jouw hypothesen zijn?’

Die vraag had ik mijzelf ook al gesteld. ‘Richard heeft wel een punt’, reageer ik, spelend met mijn fietssleutel. ‘Zelfs christelijke collega’s maken onderscheid tussen wat ze “als gelovige” en “als wetenschapper” doen of zeggen. Maar die secularisatie van de wetenschappelijke persona is een open deur – niet zo interessant dus. Veel spannender vind ik wat níet in het plaatje past: de christelijke studentenfractie in de universiteitsraad of de decaan die een schietgebedje doet voor een vergadering.

Als je inzoomt op de inhoud van wetenschap: ik ken collega’s die zich laten inspireren door de theologie die zij op zondag lezen – in hun onderwerpskeuze, maar ook in hun theorievorming. En al zullen sommigen met hun oren staan te klapperen, er zijn écht collega’s die hun wetenschappelijke werk ervaren als een roeping van God.’

‘Jij vraagt je dus af of wetenschap wel zo geseculariseerd is als mensen vaak denken?’ Ik knik. ‘Hoe langer ik rondloop aan de universiteit, des te meer religie zie ik om mij heen. Maar dat kan aan mij liggen, aan mijn vak of aan onze universiteit. Wie weet hoe het elders is. Ik zou dus zeggen: begin zo’n Shapin-achtig project! Het debat over wetenschap en religie heeft een “culturele wending” nodig.’

Prof. dr. H. J. Paul is universitair hoofddocent Geschiedenis aan de Universiteit Leiden en bijzonder hoogleraar secularisatiestudies aan de Rijksuniversiteit Groningen.