‘Mijn prediking, excellentie, is mij ernst’

Over de libertas prophetandi in prediking

In Maart 1948, terwijl de ‘politionele acties’ gaande zijn, preekt ds Jan Buskes over een tekst uit Johannes 18:38. De preek gaat over de vraag van Pilatus, de politicus, aan Jezus: ‘Wat is waarheid?’ Buskes benoemt in de preek de absolute claim van Jezus, over zijn identiteit, en de keuzes waar hij op aandringt. Dat botst met Pilatus. Buskes portretteert hem als een milde en tolerante man, behalve wanneer hij geconfronteerd wordt met alternatieve waarheidsclaims tegenover die van Rome. Dan wordt hij giftig en gewelddadig. Op dat moment in de preek vindt een fascinerend incident plaats. Buskes noemt, bijna achteloos, wat voorbeelden van contemporaine buitensporige vormen van staatsgeweld: de concentratiekampen van Hitler, de galgen van Dimitrov, de kampongs van generaal Spoor. [1]

Dit incident werd een brandende kwestie. De preek werd live uitgezonden via de radio, en dus hoorde een groot bereik aan mensen een predikant kritisch spreken over actuele geweldsontsporingen door het Nederlandse leger. Buskes werd de volgende dagen publiekelijk gehoond. Elsevier, het deftige opinieblad, schreef dat ‘deze predikant de minachting van het Nederlandse volk verdient’. De dienstdoende minister van defensie diende een klacht in bij de synode van Buskes’ kerk. Buskes antwoordde elegant maar beslist: Het gaat niet om een belediging van individuen, het gaat om geweld waarvoor ons volk mede-verantwoordelijk is, en dus moet zij ervan weten. Buskes weet immers: een samenleving kan haar geestelijke integriteit ook verliezen door onrechtvaardig geweld dat in haar naam gebeurt. Hij eindigt de brief aan de minister meesterlijk: In de oorlog, excellentie, hebben wij iets geleerd over het belang van de libertas prophetandi van de kerk, de vrijheid om te durven zeggen wat ze ziet. En die libertas komt met name tot uitdrukking in de prediking, en daarom, excellentie, ‘is mijn prediking mij ernst’.

In mijn reconstructie van wat profetische prediking is, gebeurt in deze preek allereerst het ‘aan het licht brengen van destructiva’ (zie onder). Kwaad dat weggemoffeld wordt door censuur en taboe, wordt in prediking benoemd. Het tweede wat ik hier zie gebeuren is de profetische deugd van zelfkritiek. In Israël is geschiedschrijving een profetische vorm van ‘Geschichtsschreibung gegen sich selbst’ (Gregor Taxacher). Israël had het lef om in zijn heilige boeken niet een epos van zelfbevestiging en propaganda voor te leggen, maar het schreef een unieke ‘anhaltende Schuldgeschichte’, een narratief van schuld, oordeel en ballingschap. In het profetische zit de durf tot zelfkritiek en het is juist die deugd die heilzaam is voor de integriteit van een samenleving. Max Weber stelde voor om profeten te zien als ‘dissident intellectuals’, kritische geesten die de durf hebben anders te denken en juist met dat dissidente de context te dienen. In retrospectief kun je deze preek van ds. Jan Buskes tot dat genre rekenen. 

Een stuwende kracht
Mijn onderzoek gaat over profetisch spreken in het heden. De interesse daarvoor is getriggerd door verschillende ervaringen (met studenten en gemeenteleden in Indonesië, waar ik docent was, maar ook in het zoeken van mijn generatie naar geestelijk inzicht in wat secularisatie is en doet in Europa). Daarachter ligt de centrale betekenis die het profetische in de Bijbel heeft, en die betekenis is enorm. In de wereld van de Bijbel, (waarin wij ‘die neue Welt Gottes’ leren kennen, zo schrijft Barth), is profetie een stuwende en continue kracht. Het profetische heeft daar iets onregelmatigs en irreguliers, maar het is tegelijkertijd een continue dieptedimensie in de G/geestesgeschiedenis van Israël en van de kerk. De profetie ontregelt, maar omwille van de voortgang van deze specifieke geschiedenis van heil. Zonder profetie was het vastgelopen.

Misschien begint de oerprofetie wel in Genesis 3, als God vloekt over het kwaad en zich verbindt aan het heil. Profetie heeft sindsdien altijd iets gehouden van ‘het kwaad vervloeken’. In de zich ontvouwende voortgang van de geschiedenis rijgen profetische narratieven zich aan elkaar. Vrijwel elke sleutelfiguur in de Bijbel en vrijwel elk genre in de Bijbel heeft een link met het profetische. Er is het lange corpus van aan Mozes-gerelateerde verhalen. Er is de geschiedschrijving als profetisch genre en zelfs de wijsheidsliteratuur is niet zonder connectie met het profetische. In de clusters van vroege en late profeten bundelen profetische krachten samen. Er is de fascinerende mutatie van de profetie in de apocalyptiek. Al die profetische antecedenten komen tot een vervulling en tot een nieuwe impuls in Jezus Christus en in de profetische beweging die hij initieert. Die profetische beweging van Jezus zijn we ‘ekklesia’ gaan noemen. Als dit grootse en onstuimige boek over Gods nieuwe wereld een voorlopig literair slotakkoord vindt dan is dat in het profetische boek van de Apokalyps aan Johannes, de ziener. Zet deze catalogus van profetische vitaliteit en onrust op een rij, en je ziet opeens het grote verschil tussen het werkelijkheidsverstaan van de Bijbel en het theologische zelfverstaan van veel kerken. [2]In de prediking ligt een onvermijdelijk profetisch risico

Gelukkig maar dat de Bijbel theologische prioriteit heeft boven de kerk. Gelukkig maar dat er liturgie is, een wereld van teksten waarin het profetische bewaard is gebleven. Het valt mij namelijk op hoeveel sporen van het profetische bewaard zijn gebleven in onze ‘reguliere’ liturgie. De lezing van de Bijbel wordt in de liturgie beëindigd met iemand die zegt ‘dit is het Woord van God’, en dat is een profetische categorie. Er is de wetslezing, of de paraenese, een moment om te gaan ‘inzien’ waarin ons leven ontspoort. Er is de epiclese, het gebed om de komst van de Heilige Geest en de aanwezigheid van Christus, en dat is ook een gebed om profetische actualisering van het taalgebeuren van de liturgie. Als we bidden om de Heilige Geest, ‘Die gesproken heeft door de profeten’, vragen we eigenlijk of de teksten vandaag opnieuw mogen excarneren tot levende woorden.

Voor je het weet springt de boodschap uit de tekst, en grijpt ze ons aan in het nu. Boeiend om dat spoor ook in de Heidelbergse Catechismus te zien (V/A 31-32). Daar wordt de identiteit van Christus in koninklijke, priesterlijke en profetische dimensies benoemd, en het dagelijks bestaan van een christen als ‘delend in Christus’ zalving’. In de reformatorische traditie liggen theologische impulsen gereed om in profetische taal over het christenleven te spreken. Naast Schriftlezing, gebod en gebed, is de practice van prediking zelf gevuld met profetische herinnering en verwachting. Michael Beintker schrijft dat er een ‘onvermijdelijk profetisch risico’ ligt in prediking. Onvermijdelijk dus. Zeker: prediking heeft didactische, doxologische, apologetische en priesterlijke facetten, maar ik pleit ervoor om daarnaast het profetische als een intrinsiek aan prediking verbonden eigenschap te zien. Of, om een andere invalshoek te benoemen: In de charismata die aan de gemeente gegeven zijn, (charismata als een soort ‘genadige interventies’ zoals Ernst Käsemann ze noemde), participeert de gemeente in de profetische aanspraak die Christus effectueert op de gemeente en op de tijd (Oliver O’Donovan).

Als je de profetische elementen in onze liturgie op een rij zet, kun je spreken van een bepaalde ‘dramaturgiek’, een dramatische interactie die inherent is aan het geloof. In de omgang tussen God en mens vinden spanning en overgave plaats, waarschuwing, verharding en bekering, hoop en de ervaring van onverwachte wendingen. De Bijbel, de geschiedenis en de liturgie zijn gevuld met deze interactie, en prediking is bij uitstek het ‘interactie-moment’ waarin die dimensies kunnen gebeuren. Hoe is het eigenlijk mogelijk dat het profetische zo aan de rand van ons liturgisch en theologisch zelfbewustzijn is geraakt?

In het daglicht getrokken
Vanuit deze observaties loont het om het profetische in concrete en contemporaine praktijken van prediking te onderzoeken. Wat gebeurt er theologisch en geestelijk wanneer sprake is van dat profetische element in huidge preken? In mijn onderzoek heb ik ‘hedendaagse’ paradigmatische profetische predikers bestudeerd (D. Bonhoeffer, M.L. King, D.Tutu), daarnaast leidinggevende predikers, die door hun prediking richting gaven aan hun kerk (G. von Rad, W. Krusche, R. Williams), en tenslotte recente locale preekpraktijken in Nederland. Het onderzoek laat zien dat op macro-, meso- en microniveau van prediking, dezelfde theologische processen gebeuren. De gradatie van politieke en kerkelijke spanning, van publiciteit en ‘podium’, van retorische en theologische kwaliteit, kan verschillen, maar de soort van theologische interactie die optreedt, is vergelijkbaar. Mijn voorstel: Het ‘fenomeen’ van het profetische is niet een charisma van geniale individele predikers (een negentiende-eeuws idee van de ‘lonley genius’), het is eerder een intrinsieke eigenschap van de praktijk van prediking. Ze kan overal gebeuren waar ‘wat prediking wil zijn’ serieus wordt beoefend.

Wat gebeurt er theologisch in dit profetische moment? Wat is de ‘theologische logica’ die zich activeert in deze momenten?Er is een ‘verhuld gevecht’ gaande, geestelijk van aard

Het eerste dat gebeurt is het zichtbaar maken van ‘destructiva’. Een beschadigende werkelijkheid die verhuld wordt door taal, taboe, censuur of verblinding, wordt in de preek in het daglicht getrokken. In het profetische moment wordt aangewezen wat kwaad is in de ogen van God, wat schadelijk is voor de mens en wat de geloofsgemeenschap verzwakt. Dit ‘destructivum’ is niet evident. Het verzet zich tegen het daglicht. Hoe gebeurt die aanvankelijke verduistering van het kwade? Enerzijds is er de bijna hypnotiserende werking van taal. Theologen, filosofen en journalisten die leven in dictaturen, vertellen ons hoezeer het werkelijke kwaad steeds weer verhuld wordt, en zich zo onttrekt aan de waarneming, met name door taal. Apartheid heet dan ‘separate ontwikkeling’, concentratiekampen worden ‘medische experimenten’ genoemd. Taal verhult. In het profetische moment wordt die camouflage door taal afgebroken, en wordt getoond welk beschadigend denken en welk gevaarlijk sentiment daarachter zit.

Waarom is dat kwaad verhuld? Dit brengt ons op het theologisch thema van de ‘machten’. Er is een groter gevecht gaande, en dat is een ‘verhuld gevecht’, geestelijk van aard. ‘Machten’, zo schreef Wim Kist, ‘de ongrijpbare atmosferische invloeden die gemeenschappen en samenlevingen kunnen beheersen, ‘oefenen een gedragsbepalende invloed uit op mensen, hun werking is totalitair, ze zijn oncontroleerbaar, ze depersonaliseren mensen en ze zijn irrationeel van aard’. [3] Wij eenenwintigste-eeuwers zouden dat moeten kunnen herkennen. Machten hebben zich breed gemaakt, en doen dat nog steeds. De macht van communisme en nationaal-socialisme, de macht van kapitalisme en consumentisme, de toenemende macht van nationalisme en ethniciteit, de greep van techniek, informatie en geldconglomeraten op de verbeelding en het gedrag van mensen. Opvallend dat Paulus daar veel over spreekt, over het gevecht met ‘onzichtbare machten’, die mensen verblinden en verdoven. De gemeente staat midden in een geestelijk gevecht.

Wat mij opvalt in het onderzoek: De prediker kent deze realiteiten van binnenuit. De crisis van een tijd resoneert in de biografie van een prediker. Anders gezegd: de crisis is ‘geïnternaliseerd’. Het gaat niet over ‘anderen’, maar over ‘ons’, over ‘mij’. ‘Das ist meine Welt’ zegt Bonhoeffer in een preek na de ‘Nacht van de Lange Messen’. In het profetische moment kun je niet of afstand blijven. Wat mij betreft passen we dit ook toe op de christelijke gemeente. Ook zij ‘internaliseert’ de crisis van de tijd, zij onderzoekt in hoeverre ze er deel aan heeft en schuld, en in hoeverre zij midden in die crisis heilzaam kan zijn. Ze onderzoekt ook haar eigen schuld. Eén van de opmerkelijke profetische eigenschappen in de geschiedschrijving van Israël is de zelfkritiek. Om Israël heen was geschiedschrijving propaganda en zelfrechtvaardiging. Maar Israël legt een theologisch-historisch epos neer vol van eigen zonde en apostase. Gregor Taxacher noemde dat ‘Geschichtsschreibung gegen sich selbst’. [4]

Binnenkamer
Daar ligt wat mij betreft ook het begin van een antwoord. In het profetische moment ‘internaliseert’ de kerk een crisis, en met die crisis keert ze in tot haar ‘binnenkamer’, de tameion. In die binnenkamer (dat is: de liturgie, de prediking, de sacramenten, het beraad), oefent ze in gebed, in humaniteit en in het zoeken naar ‘verlichting’, naar heilzame woorden en praktijken voor kerk en samenleving. Terugkijkend kun je zeggen dat in tijden waarin destructieve machten zich breed maakten, getrouwe prediking en getrouw gemeenteleven de ‘binnenkamer (tameion) van een cultuur’ vormden, een zoekplek naar heil voor de kerk en voor de samenleving. Het is andersom ook zo. Als je het destructivum in een tijd niet waarneemt, heb je als kerk weinig te bieden. Dan ben je net zo verblind door de machten als de tijd waarin je leeft.

Het tweede dat gebeurt is de interventie. Prediking is altijd dialoog. Met de Schriften en de traditie, met de gemeente en de samenleving, een innerlijke dialoog ook die gebeurt in de prediker en in de hoorder. Daardoorheen ‘dialogiseert’ de Geest met de gemeente. Homiletiek (van homileo) is de kunst van de conversatie. In het profetisch moment katalyseert die dialoog echter in een dispuut. De interventie is een confrontatie, maar eigensoortig. In mijn onderzoek blijkt dat in profetische interventies een generatieve spanning gebeurt. Het is niet simpelweg nee-zeggen, het is geen absolute antithese (waarin de kerk automatisch aan de goede kant zou staan). Er is een vruchtbare spanning tussen solidariteit en kritiek, tussen zelf-kritiek en kritiek op anderen, tussen interventie en continuïteit. De interventie beëindigt de dialoog niet, maar wil een impuls geven tot verandering en bekering die heilzaam is.Kerkelijke tradities hebben joekels van blinde vlekken

Empirisch onderzoek laat daarnaast zien dat de interventie ‘wijsheid’ bevat. Bewust of onbewust zoeken predikers naar een belans tussen wat gezegd moet worden, wat gezegd kan worden, wat wijs is om te zeggen en wat strategisch is. Wat me ook opvalt: Iedere traditie is beperkt in zijn interventies. Theologische en kerkelijke tradities hebben hun eigen kracht en perspectief, hun eigen sensorium voor specifiek kwaad, maar hun manier van kijken beperkt hen ook. Kerkelijke tradities hebben joekels van blinde vlekken. Juist omwille van de profetie hebben wij andere tradities nodig, bijvoorbeeld het beraad in de oecumene. Anderen kunnen de eenzijdigheid van onze interventies laten zien. Anderen kunnen ons helpen ‘juist’ te interveniëren. De verdeeldheid van de kerk verzwakt het profetische zien.

Het derde dragende element in profetische prediking is de illuminatie. Er komt een Bijbeltekst tot leven, een oud woord krijgt een nieuw momentum. De prediker ‘herkent’ een woord uit de Bijbel voor het heden. Juist uit de ‘verinnerlijking’ van de crisis, vanuit het participeren in de tijd, in het gemeenteleven en in de Schriften, gebeurt een actueel beslissend woord. Bonhoeffer preekte in 1932 tijdens een Reformatieherdenking in Berlijn. De Duitse kerk vierde op dat moment een zelfgenoegzaam feest, vond hij. Terwijl Bonhoeffer het dreigende en het destructieve van de tijd voelde, vierde de kerk zichzelf. Die neiging hebben kerken: zichzelf te vieren. Bonhoeffer ‘vond’ een woord uit Openbaring 2.4: ‘Maar Ik heb tegen u’. Dat woord krijgt op dat moment nieuwe zeggingskracht. In de preek functioneert het als een sloophamer die de zelfingenomenheid en verblinding van de kerk wil doorbreken.

Het oude woord (uit een andere context en met een ander front), krijgt een nieuwe zwaartepunt in het heden. Wat je hier ziet gebeuren, noem ik ‘absorberend vermogen’. Het is een kerncompetentie van de prediker. Vanuit het absorberen van Schriftwoorden, tijdgeest, innerlijke reflectie, theologie en gebed, wordt een ‘nieuw woord’ uit de prediker geperst. Vanuit dit illuminatieve proces gebeurt een geestelijke kwalificatie van het heden.

In het heetst van de strijd
Het vierde en het vijfde kenmerkende moment in profetische prediking gebeurt vanuit dit voorgaande. Er zit een soort ‘theologische logica’ in. Vanuit de diagnose, de interventie en de verlichting door de Geest gebeurt een geestelijke kracht in de preek. Ik noem dat cathartische kracht. Het profetische wil ten diepste genezen. Het heeft een exorcistische intentie: een uitdrijven van het destructivum uit de ziel van de hoorders, een opgetild worden uit hun verlammende en vergiftigende werking. In de profetie worden de grote thema’s van ‘genesis’ en ‘exodus’ hernieuwd voortgezet: de gemeente wordt opnieuw neergezet in de tijd door de Geest. Het vijfde element is dan ook de initiatie. De gemeente wordt ingewijd in waar God actief is, op dat specifieke moment in de geschiedenis. Navolging en discipelschap krijgen daarmee een specifieke gestalte. De gemeente wordt ingeschakeld in datgene waarmee God op dat moment mee in gevecht is. Anders gezegd: De kerk moet zich laten plaatsen ‘waar God zelf de kerk altijd weer in het leven roept: in het heetst van de strijd, in het midden van het leven’. [5]

Door de kracht die in deze profetische momenten gebeurt ontstaat hoop. Hoop, niet als een theologische vanzelfsprekendheid, en ook niet als een soort heilige hallucinatie de toekomst in. Als je profetische preken empirisch analyseert zie je dat de hoop gebeurt vanuit een soort maieutisch proces. Hoop wordt geboren. Doordat het kwaad gezien wordt en weersproken, doordat beleefd wordt dat God zich ermee bemoeit en dat God strijdende is, ga je hoop krijgen voor de overwinning van dit concrete kwaad. Al in de jaren ‘80 durfde Desmond Tutu tegen het apartheidsregime te profeteren: ‘You have already lost’. Jullie, met je ‘blasfemische beleid waarmee je een groot deel van Gods kinderen inferieur maakt’, jullie hebben al verloren, en het is wachten op het moment dat dat duidelijk zal worden.In de sjoel leren we zien wat op het spel staat

Profetie wordt niet alleen getriggerd door het kwade, het kan ook geboren worden vanuit de vreugde. Wanneer de kerk de vreugde van het Evangelie beleeft, van het mens-zijn in Christus dat in deze ruimte tot ontplooiing wil komen, ga je dieper beseffen welk soort leven eigenlijk ‘geen leven’ is. Misschien dat daarom de antropologie en het thema van de machten profetische kernthema’s zijn voor het komend decennium. Wij leven in een wereld waarin veelsoortige, schijnbaar souvereine machten het mensenleven kunnen verstikken. Ik vermoed dat dat niet minder gaat worden. De ecologische crisis, de morele crisis, de politieke schreeuwers, het morele vacuüm, het zich breed maken van mens-vijandige machten in techniek, commerciële propaganda en de dictatuur van geld, ze zullen toenemen. [6] Die machten hebben de potentie het mens-zijn te verwonden. En dat gaat diep. J.B.Metz heeft geschreven dat er een ‘Tiefengeschichte der Gattung Mensch ist’, en dat in de diepte de mens ‘durch Katastrophen wie Auschwitz zutiefst verletzt ist’. [7] Op een diep niveau zijn wij als collectivum verwond. Onder de oppervlakte van veel fun, ambitie en welvaart, ligt een schreeuwende leegte en liggen onderdrukte trauma’s waarin collectief beseft wordt hoe diep het kwaad is waartoe mensen in staat zijn.

De kerk is daar midden in een ‘Schule des Sehens’, een sjoel om dit dieper te leren zien. Daarom zijn we druk in de weer met heilige teksten en klassieke thema’s over zonde, kwaad en oordeel, over verlossing, vreemdelingschap en solidariteit. In die sjoel leren we zien welk gevecht gaande is, welke machten zich breed maken, wat op het spel staat, en van wie wij iets te verwachten hebben. Wat op het spel staat is overigens niet primair de kerk. Het is de mens. Profetie gaat om het heil van mensen.

Dr. C.M.A. van Ekris is predikant in Zeist en studiesecretaris van Areopagus/IZB. Hij was eerder uitgezonden naar Indonesië, waar hij docent en toerustingspredikant was op Java. In mei 2018 promoveerde hij aan de PThU op een studie over de profetische dimensie van predking.

  1. Buskes doelt op het gegeven dat wanneer, tijdens de ‘politionele acties’, spoorbruggen op Java gesaboteerd werden, de dichtstbijzijnde dessa’s als reprasaille platgebrand werden. Ik bespreek deze preek (met dank aan Prof. Herman Noordegraaf, die me erop attendeerde) in het slothoofdstuk van mijn boek. Zie: Ekris, C.M.A. van, Making See. A Grounded Theory of the prophetic dimension in preaching. (Zűrich/Berlin: LIT Verlag 2018), pp. 269-270.
  2. Davis, Ellen F., Biblical Prophecy. Perspectives for Christian Theology, Discipleship, and MInistry. (Louisville, John Knox Press 2014).
  3. Kist, A.W., Antwoord aan de machten. Het vormingswerk voor volwassenen socio-theologisch bezien. (Alphen aan den Rijn: Samsom Uitgeverij 1971).
  4. Taxacher, Gregor, Apokalyptische Vernunft. Das biblische Geschichtsdenken und seine Konsequenzen. (Darmstadt: Wissenschaftliche Buchgesellschaft 2010)
  5. Bonhoeffer, Dietrich, De levende kerk. Teksten over de kerk. 1932-1933. Vertaald en bezorgd door Edward van ’t Slot. (Utrecht: Boekencentrum 2018), p 17.
  6. Zie de aangrijpende schets van problematieken in de komende eeuw in: Harari, Yuval Noah, 21 lessen voor de 21ste eeuw. (Amsterdam: Thomas Rap 2018).
  7. Metz, Johann Baptist, Memoria passionis. Ein provozierendes Gedächtnis in pluralistischer Gesellschaft. (Freiburg: Herder 2006, 2011). Metz, Johann Baptist, Mystik der offenen Augen. (Freiburg: Herder 2017).