Er is geen onderscheid

Bijbelschets bij Genesis 27

In 2015 werd het woord Gutmensch door Duitse taalwetenschappers uitgekozen als het onwoord van dat jaar. Het werd in rechts-populistische kringen gebruikt om burgers die zich inzetten voor vluchtelingen te stigmatiseren. Zij werden door dit woord weggezet als politiek correcte, naïeve en wereldvreemde mensen.

Juli Zeh doorbreekt de ban op dit begrip in haar nieuwste roman, Onder buren. De hoofdpersoon van het verhaal, Dora, werkt voor een reclamebureau in Berlijn. Ze krijgt opdracht een reclamecampagne op poten te zetten voor een bedrijf dat duurzame spijkerbroeken op de markt wil brengen. Belangrijkste doel is het vinden van een naam voor het nieuwe jeansmerk. Dora komt met ‘Gutmensch’ op te proppen. Ze verwacht dat dit controversiële woord de nodige media-aandacht zal trekken. Er zal veel ophef over zijn maar het zou ook een geuzennaam kunnen worden. Als je duurzaam wil leven, wil je ook goed leven en daar mag je trots op zijn. Draag wat je bent – maak van de wereld een betere plek (p. 80).

De Gutmensch wordt in de roman een ironische karikatuur van de tijdgeest genoemd (p. 127). Het gaat om de mens die het goede wil doen, die de juiste keuzes wil maken. Tegelijkertijd beschrijft de roman van Juli Zeh ook de problematische kanten aan dit streven. Voor je het weet kom je in een dualisme terecht waarin de kinderen van het licht tegenover de kinderen van de duisternis staan. Dora kan daar zelf over meepraten. Ze heeft haar ex verlaten omdat hij zichzelf boven haar verheven voelde in zijn opvattingen over klimaat en corona.

Omgekeerd wordt ze met zichzelf als Gutmensch geconfronteerd wanneer ze haar linkse bubbel in Berlijn verlaat. Ze komt in een klein dorpje op het platteland te wonen. Haar nieuwe buurman stelt zich aan haar voor als de dorpsnazi. Het blijkt geen grap te zijn. Lukt het Dora om goede buren te zijn van deze nazi? Hoe ga je om met de mens die zo anders in het leven staat? Is er verbinding mogelijk? Bestaat er zoiets als een gedeelde menselijkheid?

Als een zeepbel
Ik moest aan de Gutmensch denken bij het lezen van Genesis 27. Het is een onthutsend verhaal. Geen van de hoofdpersonen komt er zonder kleerscheuren vanaf. Geen van hen kun je vereenzelvigen met het goede. Voorbeeldig zijn ze geen van allen. Israël poetst in dit verhaal zijn eigen geschiedenis niet op. Aan goede bedoelingen ontbreekt het niet. Iedereen is op zijn of haar manier uit op zegen, maar het resulteert in een enorme puinzooi. Het gezin van Isaak en Rebekka spat als een zeepbel uit elkaar. De zegen verkeert in een vloek. De hoofdrolspelers in dit drama zijn op zijn best ambivalente figuren. Vaten vol tegenstrijdigheden. Geloof en ongeloof gaan hand in hand.

Neem Isaak. Hij is oud geworden. Zijn ogen zijn zo zwak dat hij niet meer kan zien. Als dat niet het geval was zou hij niet bedrogen kunnen worden, maar misschien is hij wel blind op meer dan één manier. Als hij zijn oudste zoon wil zegenen voordat hij sterft sluit hij zijn ogen voor het woord van de Heer dat klonk tijdens de zwangerschap van Rebekka. Twee volken zijn er in je schoot, volken die uiteengaan nog voor je hebt gebaard. Het ene zal machtiger zijn dan het andere, de oudste zal de jongste dienen. Als Isaak voorbereidingen treft om Esau te zegenen sluit hij zijn ogen voor dit woord. 

Het verhaal suggereert dat de liefde hem blind maakt. Isaak was zeer op Esau gesteld maar de oorzaak van deze liefde is nogal triviaal. Hij houdt van zijn oudste zoon omdat hij graag wildbraad eet. Voordat Isaak zijn zoon zegent wil hij nog een keer genieten van zo’n lekker klaargemaakt stuk wild. De voorliefde voor het goede van de aarde klinkt vervolgens in de zegen door. De geur van mijn zoon is de geur van het veld, het veld dat de HEER heeft gezegend. God geve je dauw uit de hemel en vette, vruchtbare aarde, een overvloed van koren en wijn. Isaak zegent uiteindelijk zijn jongste zoon ondanks zichzelf.Kan een daad getuigen van geloof én ongeloof?

In de figuur van Rebekka is het ambivalente nog scherper uitgewerkt. Rebekka houdt vast aan het Woord van de Heer dat ze gehoord heeft tijdens haar zwangerschap. Haar jongste zoon moet en zal de zegen die normaal gesproken voor de oudste is weggelegd, ontvangen. Als je wilt kun je haar handelen uitleggen als een vorm van geloof. Tegelijkertijd wordt ze daarmee ook architect van het bedrog. Ze laat haar eigen man bedriegen zodat hij beeft met een beven zeer groot. Als Jacob tegenwerpt dat het bedrog weleens zou kunnen leiden tot een vervloeking dan ziet zij er geen been in die vloek op haar te nemen.

Kan een daad tegelijkertijd van geloof en ongeloof getuigen? Kohlbrugge schrijft in een verhandeling over Mattheüs 1: Zij breekt de wet, opdat de wet niet geschonden worde. Zij grijpt naar list en naar leugen […] opdat niet zij, maar Gods Waarheid blijft. Verzinkende in haar verderf, klemt zij zich aan Gods belofte vast. Zij is zondares, waar de wereld heilig is, en een heilige waar de wereld altijd zondigt (14).

De derde protagonist in het verhaal is Jacob. Als geen ander neemt hij de zegen serieus. Hij zoekt de zegen met alles wat in hem is. Als Esau een paar hoofdstukken eerder vermoeid thuiskomt van de jacht ziet hij zijn kans schoon. Hij ontfutselt zijn broer het eerstgeboorterecht in ruil voor een schotel linzensoep. Twintig jaar later zal hij een nacht lang worstelen met een onbekende bij de Jabbok. Ik laat u niet gaan tenzij u mij zegent.

Door roeien en ruiten
In dit verhaal zien we dezelfde houding. Jacob gaat door roeien en ruiten als het gaat om de zegen. Jacob is op dat punt veel geloviger dan de meesten van ons zijn. In onze ogen grenst het aan magisch denken. De zegenende handen van zijn vader zijn voor hem allesbeslissend. De handen van zijn vader zijn voor hem de handen van God. En de woorden die worden uitgesproken scheppen een werkelijkheid die er daarvoor nog niet was. Jacob kan zich geen leven voorstellen buiten deze woorden en zonder deze gebaren en de verteller geeft hem geen ongelijk.

Je zou hem een voorbeeldig gelovige kunnen noemen, ware het niet dat hij de zegen veilig denkt te kunnen stellen door bedrog. De leugen wordt in al zijn stadia minutieus beschreven. Het begint met het noemen van een naam die niet van hem is. Vervolgens wordt de naam van de HEER betrokken bij de leugen. De tastende handen van de oude man worden om de tuin geleid door de vellen van geitenbokjes. De geuren van het veld stijgen op uit kleren die niet van hem zijn. En het sluitstuk van het bedrog is de intimiteit van de kus. Jacob denkt dat hij door bedrog de zegen af kan dwingen. En toch wordt in ditzelfde verhaal ook al duidelijk dat dit een illusie is.

Frederick Buechner legt Jacob een vergelijking op de lippen met een kameel. Als je op een kameel zit en het beest slaat op hol, is er geen houden aan. Je klampt je vast aan zijn nek. Je rukt aan zijn baard en zijn lange lip. Je brult om genade in zijn zachte oor. Je dreigt met wraak. En ofwel je smakt dood op de grond van zijn bokkende rug, ofwel je zit zijn razernij tot het einde toe uit. Ik ging er niet vandoor met mijn vaders zegen. Mijn vaders zegen ging er vandoor met mij. (…) De zegen zal mij brengen waar hij mij brengt. Hij is mooi en verschrikkelijk. Hij draaft door barre heuvels naar een zelfverkozen doel (p. 79).

De laatste hoofdrolspeler in dit drama is Esau. Als er iemand aanspraak zou kunnen maken op het predicaat Gutmensch, dan hij wel. Hij is een eerlijke vent met het hart op de tong. Hij heeft ook geen reden om te liegen want hij is de oudste. Hij hoeft ook niet sluw te zijn want hij is de sterkste. Hij houdt van het buitenleven, van de jacht en de vrouwen. Als hij merkt dat zijn ouders zich ergeren aan de Hethitische vrouwen met wie hij getrouwd is dan is hij de kwaadste niet. Hij trouwt gewoon nog een keer. Toen hij honger had ging hij lichtzinnig om met het eerstgeboorterecht, maar in dit verhaal blijkt dat het mislopen van de zegen hem echt niet onberoerd laat. De verteller weet het zo te manoeuvreren dat Esau in dit verhaal onze sympathie heeft. We houden meer van hem dan van Jacob. Israël spreekt op die manier positiever over de ander dan zichzelf. De buurman mag de Gutmensch wezen, zelf is het erfgenaam van een bedrieger.God krijgt de jas aan van het al te menselijke

Toch is hiermee het verhaal nog niet ten einde toe verteld, want belangrijker dan de intenties van alle betrokkenen is dat wat er onder de oppervlakte van deze geschiedenis speelt. Uiteindelijk gaat het de verteller om de onnaspeurlijke wegen van God. Het opmerkelijkste aan dit verhaal is toch wel dat hij zich begeeft in het troebele water van deze familiegeschiedenis. Hij schaamt zich er niet voor de God van deze mensen te wezen. Misschien heeft God wel iets weg van Jacob. Het is alsof Hij zich in dit verhaal verkleedt.

Hij steekt zijn handen in de zegenende handen van een oude blinde man. Hij handelt door het bedrog van een echtgenoot en is werkzaam door de leugen van hun kind. God krijgt in dit verhaal de jas aan van het al te menselijke. Dat lijkt mij het eigenlijke schandaal van dit verhaal. En toch is juist die persoonsverwisseling het geheim waar wij van leven. God die zichzelf tot zonde laat maken door mens te worden zoals wij. Wij worden bekleed met Christus omdat hij zich heeft laten bekleden met ons.

Als je een goed mens wilt worden kom je van een koude kermis thuis in Genesis 27. Wie door vroomheid aan de goede kant van de geschiedenis wil staan krijgt het deksel op zijn neus. Echte mensen zijn niet alleen maar goed en niet alleen maar slecht. Echte mensen zijn complex en het wonder is: God weet daar raad mee! Het morele onderscheid tussen goed en kwaad wordt daarmee niet opgegeven, maar mensen vallen daar niet mee samen. De strekking van dit verhaal is niet anders als wat Paulus schrijft in Romeinen 3: Er is geen onderscheid. Iedereen heeft gezondigd en ontbeert de nabijheid van God. En iedereen wordt uit genade door God als een rechtvaardige aangenomen omdat hij ons door Christus Jezus heeft verlost.

H. S. Mosterd MA is predikant van de Adventkerk (PKN) in Amersfoort.


Literatuur
Frederick Buechner, Zoon van de lach, Kampen 1998.
H.F. Kohlbrugge, Betrachting over het eerste hoofdstuk van het evangelie van Mattheüs, Middelburg 2010.
Jonathan Sacks, Genesis, boek van het begin, Middelburg 2020.
Juli Zeh, Onder buren, Amsterdam 2021.