Slenteren in de stad van de mens

Over cultuurtheologie, literatuur en Van Gennep

Cultuurtheologie is vandaag de dag een weinig beoefend genre, zo stelde Govert Buijs in Wapenveld in 2004/3. ‘Een kritische doorlichting van de moderne cultuur vanuit christelijk perspectief moet het al snel afleggen tegen de nostalgie van de kerkgeschiedenis enerzijds en tegen de geborgenheid van de praktische theologie (pastoraat, gemeenteopbouw, spiritualiteit) anderzijds.’ En passant vertelde hij in dezelfde alinea dat hij het toen 15 jaar oude cultuurtheologische essay De terugkeer van de verloren Vader van F.O. van Gennep (1989), wat je toch echt als een stevige bijdrage aan de cultuurtheologie van protestantse zijde kunt beschouwen, had aangetroffen in de bak streekromans op een rommelmarkt.

Voor degenen die het essay niet kennen: het is een boek van zo’n 500 pagina’s waarin Van Gennep, praktisch theoloog, onze samenleving en cultuur doorlicht. Uitgebreid en systematisch gaat hij in dit boek in gesprek met de cultuursociologie en cultuurfilosofie van zijn tijd. De theologische verwerking volgt pas echt in het laatste deel van het boek. En ook daar blijft de toon respectvol, luisterend en voorzichtig ponerend. Cultuurtheologie is bij Van Gennep vooral het plaatsen van kritische en vooral ook ethische kanttekeningen bij het waardevolle dat zijn gesprekpartners inbrengen. Het werd in theologisch Nederland toentertijd als een belangrijke bijdrage gezien.

Vanuit alle hoeken van de kerken is op het boek gereageerd. Het beleefde in een jaar tijd vier drukken. Wapenveld heeft er niet veel mee gedaan. Opmerkelijk, omdat Van Genneps manier van cultuurtheologie bedrijven veel gelijkenis vertoont met de manier waarop Wapenveld vorm geeft aan de redactieformule waarin reflectie op geloof en cultuur centraal staat. De terugkeer was Van Genneps testament. Hij overleed in 1990.

De afgelopen weken heb ik hier en daar weer wat gelezen in De terugkeer. Dit naar aanleiding van het proefschrift van Gerrit van Meijeren over de cultuurtheologie van Van Gennep met als titel Slenteren in de stad van de mens. In dit prettig leesbare proefschrift onderzoekt Van Meijeren ‘de positie en de betekenis van Van Gennep als cultuurtheoloog, vanuit zijn omgang met de literatuur, met het oog op het goede leven’, zoals de probleemstelling luidt. Van Meijeren heeft zich overigens wel sterk begrensd en misschien ook wel een opmerkelijke keuze gemaakt door zich vooral te richten op Van Genneps omgang met literatuur. Want wanneer je De terugkeer leest, valt op dat Van Gennep hier vooral de cultuurfilosofie en -sociologie van de jaren vijftig tot negentig verwerkt en daar misschien wel systematischer doorheen is gegaan.

Van Genneps omgang met literatuur was in elk geval niet systematisch. Hij las wat hem aansprak en werd aanbevolen en schreef vooral over de boeken die hem echt geraakt hadden. Hij was ook geen veellezer, in eigen ogen. Een boek per maand, dacht hij zelf. Literatuur komt in De terugkeer zonder meer aan de orde, maar neemt niet de enig centrale plek in. Van Meijerens invalshoek is niettemin verdedigbaar omdat hij laat zien hoe Van Genneps omgang met literatuur van invloed is geweest op zijn denken over theologie en maatschappij en zo terug te vinden is in De terugkeer. Van Gennep heeft onder meer artikelen en papers geschreven over Dostojewski, Tolstoj, Malamud, Camus en Shelley. Meestal voor In de Waagschaal. Van Meijeren analyseert elke keer wat Van Gennep heeft opgedaan aan zijn lezing, hoe hij het boek verstaat of verwerkt en hoe zijn lezing doorwerkt in zijn cultuurtheologie. De terugkeer is daarbij het boek waarin alles samenkomt. Het leuke van het boek van Van Meijeren is dat je niet alleen mee reflecteert bij genoemde auteurs over de schouders van Van Gennep heen, maar dat je gaandeweg ook zicht krijgt op zijn cultuurtheologie.

Alles op scherp gezet
Lezing van Dostojewski heeft een cruciale rol gespeeld in de geloofsontwikkeling van Van Gennep. Hij komt uit een gegoed en burgerlijk liberaal gezin. Meer vrijzinnig dan christelijk. Deze typeringen zijn van Van Gennep zelf. Maar lezing van Dostojewski, vooral De Idioot, zet alles op scherp: ‘Dostojewski’s De idioot, Boze Geesten en De gebroeders Karamazow met zijn visie op de demonie van de goddelijke mens en de barmhartigheid van de menselijke God, hebben het kader voor mij uitgezet, waarbinnen ik leerde geloven (Van Meijeren, p. 69).’

Dat door Dostojewski neergezette spanningsveld tussen ‘de demonie van de goddelijke mens en de barmhartigheid van de menselijke God’ heeft niet alleen existentiële gevolgen. Het keert terug in het slothoofdstuk van De terugkeer. In enkele woorden zet Van Gennep daar de uitkomsten van zijn onderzoek naar de cultuur nog een keer uiteen. En daarin klinkt Dostojewski’s kritiek op de vergoddelijking van de mens, die ontaardt in tirannie, weer volop door:

‘Verlichting en romantiek vonden elkaar in het neo-marcionistische motief: de zoon die de Vader afzweert, het schepsel dat de Schepper de schepping uit handen neemt om nu zelf de schepping opnieuw in te richten, rechtvaardiger, redelijker. (…) Tegenover de ideologieën der romantiek, nationalisme en fundamentalisme, (…) staan de ideologieën der verlichting. Ook zij zijn gedegenereerd. (…) Zij beiden ontaarden in terreur: de irrationele terreur van het nazisme en de rationele van het communisme. Het is de centrale vraag van onze tijd hoe wij aan die alles en iedereen verdelgende terreur zullen ontkomen.’ (De terugkeer, 1990, p. 482 – 484).

Tegenover deze analyse van de vergoddelijking van de mens plaatst Van Gennep geen christelijke ideologie of maatschappijvisie. Hij was een barthiaan. De barmhartigheid van de menselijke God impliceert dat mensen volop ruimte krijgen als partners in het realiseren van kenmerken van het Koninkrijk: ‘Gods macht slaat de mens zijn vermogen tot liefde en kennis niet uit handen. God ontneemt ons niet onze vrijheid. God zoekt vanaf de eerste tot de laatste bladzijde van de bijbel de mens als bondgenoot in de strijd om het behoud van de schepping. Daarom is de macht van God de macht van zijn liefde’ (idem, p. 458).

Zijn essay loopt uit op een pleidooi tot maatschappelijk beraad, dialoog, tussen allerhande ideologieën en tussen verlichting en romantiek (rede en mythe, in de woorden van Van Gennep). ‘Het is die dialoog, die ons zal sterken in ons zelfvertrouwen en ons onderling zal bemoedigen om de weg te vinden naar een nieuw elan en een principieel én flexibel plan tot opbouw van onze ontmoedigde samenleving’ (De terugkeer, slotzin, p. 489). De bijdrage die de kerk of het christendom dient te leveren aan dit beraad typeert Van Gennep met de woorden ‘ondersteunend en kritisch’. In dat kritische schuilt weer de invloed van Dostojewski. De kerk heeft de opgave ‘buitengewoon alert (te) zijn voor vormen van menselijke zelfvergoddelijking’ (idem, p. 489). Ondersteunen is vooral motiveren tot het gesprek en daar zelf bijdragen aan leveren. Niet als bezitter van waarheid maar nieuwsgierig, open en zoekend. De terugkeer van de verloren Vader kan gezien worden als zo’n dienstbare en kritische bijdrage van de theologie aan dat maatschappelijk beraad waar Van Gennep toe oproept.

Voor Van Gennep was dat niet zomaar een oproepje. Een maatschappelijke dialoog is in zijn ogen urgent. De relativering van de waarheid door het opkomende postmodernisme in zijn tijd ziet hij als een kans voor die dialoog omdat het de vergoddelijking van het eigen gelijk onder kritiek stelt. Maar het gevaar is dat het ook de motivatie voor die dialoog ondermijnt en dat kan niet. Juist nu is een machtsvrije dialoog (Habermas)[1] meer dan nodig: ‘Alleen zo zullen wij elkaar helpen de wegen te vinden, waarlangs wij kunnen ontsnappen uit de dodelijke gevaren, die de mensheid bedreigen. Het meest dodelijke gevaar van alle, die ons zouden kunnen bedreigen, is het sterven van de hoop, ons verlangen naar utopie. Dan is het met Gods goede schepping gedaan’ (idem, p. 235).[2]

Slenteren
Terug naar Van Meijeren en zijn onderzoek naar Van Genneps omgang met literatuur. Hij zet Van Gennep neer als een slenteraar in de stad van de mens. Zo heeft Van Gennep het ook beleefd. ‘Ik ben een theoloog gepromoveerd op een Franse schrijver (Camus) die sindsdien levenslang over literatuur schrijft, dat maakt mij geen literator maar een theologische amateur en af en toe kom ik een literator tegen, die me zegt, dat het in literair opzicht niet deugt, wat ik beweer. Dat deert me niet. Als het maar in theologisch opzicht deugt, want daar heb ik voor geleerd’ (Van Meijeren, p. 53). Gerrit de Kruijf heeft hij ooit toevertrouwd helemaal geen verstand te hebben van literatuur, maar ‘ik lees gewoon graag. En ik lees alle boeken ethisch. Ik geloof dat er een heel duidelijk verband bestaat tussen kunst en ethiek. (…) Eigenlijk leef ik meer met de theologie in de rug dan dat ik zelf strikt theologisch bezig ben’ (idem, p. 54).

Van Gennep was praktisch theoloog. Jarenlang verbonden als rector aan Hydepark en later hoogleraar praktische theologie in Leiden. Slenteren in de stad van de mens kenmerkt de manier waarop Van Gennep zijn werk- en onderzoeksveld bezag. Hij wilde weten in welke wereld het woord moest landen. Hij snoof de lucht op. Dat gold zowel voor wat hij aan literatuur las, maar ook voor wat hij cultuurfilosofisch tot zich nam. In de keuze van romans is vooral de invloed van het existentialisme merkbaar. Op filosofisch gebied proef je de kritische tijdgeest van de jaren zestig en zeventig: Camus en Sartre, maar ook Marcuse, Habermas en andere kritische denkers.

Dat als theoloog bezig zijn met literatuur en daar zelfs op promoveren (Camus) nam de literatuurwetenschap hem niet in dank af. Van Meijeren noemt de literatuurwetenschapper S. Dresden, die de ethische invalshoek maar niets vindt. Hierdoor ‘komen het kunstwerk en haar innerlijke structuur uitdrukkelijk op de achtergrond te staan, ten faveure van de meningen van de beschouwer’ (idem, p. 48). Filosofen houden ook niet graag open huis.Een recensie-exemplaar ging terug naar de uitgever

Opvallend zijn de kritieken van Hans Achterhuis op Van Genneps proefschrift over Camus in 1969 en De terugkeer van de verloren Vader in 1989. Van Gennep zou Camus maar half begrijpen en hem willen annexeren voor zijn moderne theologische standpunten (Van Meijeren, p. 175). Soortgelijke typeringen gebruikt hij ook voor De terugkeer. Daarin zelfs het smadelijke ‘domineesfilosofie’. Genegeerd worden is overigens nog erger: NRC stuurde het recensie-exemplaar van De Terugkeer terug naar de uitgever. Het heeft iets treurigs dat iemand die zo oprecht contact probeert te leggen in de stad van de mens, zo genegeerd en geminacht wordt. Dit betreft zowel Van Gennep als persoon als theologie en kerk als instituut. Het zegt ook iets over de betrokkenheid op elkaar in de stad van de mens en de haalbaarheid van een dialoog.

Van Gennep leest ethisch. De morele boodschap wordt gezocht en wordt verder doordacht. Van Meijeren typeert dat morele als volgt: ‘Daar waar het in literatuur komt tot ontmoeting met de a/Ander (Dostojewski), waar mededogen aan het licht komt met de schlemielen van deze wereld (Malamud) of zonde (Frisch), of wanneer in een roman het Evangelie van de vergeving (Allende) of een bijbelse cultuurkritiek (Shelley) wordt vertolkt én daar waar het bijbels getuigenis kritisch-corrigerend wordt ingebracht tegen onmenselijk moralisme (Tolstoj), doffe berusting in het lijden; zelfvergoddelijking (Dostojewski) en versmelting met het Absolute (Camus)’ (idem, p. 243). Niet dat Van Gennep (alleen maar) op zoek is naar het morele betoog in een roman. Dan kun je beter filosofie lezen. Maar waar het in een roman over het leven gaat, komt het morele als vanzelf aan bod: ‘Het is de roman die niets van iemand wil, die alleen maar zo vertelt dat het ons overkomt: het verhaal van God en de mensen’ (idem, p. 244). Van Gennep ontmoet in romans mensen, soms zelfs God en zo bevordert het lezen van romans de reflectie op het goede leven.

Van Meijeren acht dit niet alleen als zodanig al waardevol, maar benadrukt dat dit voor theologie en literatuur beide van belang is. Wanneer de theologie zich in zichzelf opsluit en genoeg heeft aan zichzelf, raakt ze het contact met de werkelijkheid kwijt. Dat is wat Van Gennep altijd bewogen heeft. Andersom geldt dat ook. Literatuur en literatuuronderzoek kunnen ook besloten raken in zichzelf (de eerder genoemde Sem Dresden en het adagium l’art pour l’art). Dat is op den duur ook verstikkend. Er is meer dan het dogma van de autonomie van de literaire tekst, stelt Van Meijeren instemmend met Vaessens, die dit als literatuurcriticus ook betoogt.

‘Vernieuwende trouw
Aan het einde van zijn onderzoek brengt Van Meijeren Van Genneps omgang met literatuur in gesprek met die van zijn promotor en hoogleraar theologie van de religie Erik Borgman. Deze verwerkt eveneens veel literatuur in het grote systematisch theologische werk dat hij aan het schrijven is onder de titel Alle dingen nieuw; een theologische visie voor de 21e eeuw. Borgman zou je ook als cultuurtheoloog kunnen typeren. Van Meijeren ziet overeenkomsten, maar er zijn ook forse verschillen. Borgman begeeft zich niet vanuit de kerk in de stad van de mens om daar te luisteren en te ontmoeten. Voor Borgman, daarmee staand in de traditie van Thomas van Aquino, is de werkelijkheid, dus ook de literaire werkelijkheid, vol van God, zij het op een verborgen wijze. ‘Het Koninkrijk is ophanden, het is onder ons en kondigt zich aan. (…) Het is die presentatie van God die onze werkelijkheid transformeert, vanuit een vernieuwende trouw. Het is de verbondenheid van God met onze werkelijkheid die alle dingen anders en nieuw maakt ’ (idem, p. 284).

Wanneer Borgman leest, is hij op zoek naar ‘het vernieuwende werk dat God bezig is te doen in onze werkelijkheid en zich daardoor te laten dragen en meenemen’ (idem, p. 287). Het betekent dat Borgman literatuur schaamteloos onderdeel laat zijn van zijn theologisch betoog en al even vrijmoedig theologische betekenissen aan romans of gedichten toekent die de auteur niet zo bedacht heeft, maar die Borgman er wel in hoort of ziet. Waar Van Gennep, typisch barthiaans, de stad van de mens in gaat, als een dagelijkse wandeling, blijft het een vreemde werkelijkheid. Het wordt maximaal een dialoog tussen seculiere kunst en christelijk geloof. Borgman gaat niet de stad van de mens in. Hij is daar al, net als iedereen. Hij staat gewoon in de kring en legt aan ieder die het horen wil wat hij ziet met zijn theologische bril. Borgmans werkelijkheid is nu eenmaal een sacramentele werkelijkheid, of de kring dat nu gelooft of niet.

Van Meijeren analyseert beide invalshoeken, legt verbanden en zet ook wat stukken voor een voortgaand gesprek op tafel, maar dat is het dan. In het kader van een proefschrift niet meer dan begrijpelijk. Maar het gaat hier wel om een vraagstuk waar verder over gepraat moet worden. Want hier gaat het om, als we het hebben over cultuurtheologie. Door Van Meijerens proefschrift ben ik de cultuurtheologie van Van Gennep gaan herwaarderen. Het is indrukwekkend hoezeer Van Gennep het gesprek zocht met zijn tijd. Hoe hij de cultuur vorste en daarmee aan predikanten en theologen mee kon geven in wat voor wereld zij aan de slag waren.

In de manier waarop Van Gennep romans las en besprak wordt ook duidelijk hoezeer hij betrokken was op de mens. Daar zat ook iets herderlijks in. Het weerspiegelt de liefde van God voor zijn wereld. Zoals gezegd ben ik door Van Meijeren ook weer in De Terugkeer gaan lezen. Met mijn eigen vakwetenschappelijke bril (sociologie) en dan valt op hoeveel waardevolle kanttekeningen Van Gennep zet bij allerhande cultuurfilosofische en -sociologische teksten. De minachting van Achterhuis is ongepast, onterecht en doet gefrustreerd aan.Ven Gennep zong niet mee in het koor van het revolutionaire denken

Toch vraagt deze door Barth beïnvloede cultuurtheologie van Van Gennep en andere barthiaanse apostolaatstheologie, zoals bijvoorbeeld die van Ter Schegget en misschien ook wel Miskotte, om een kritische evaluatie. Want juist door het contrast met Borgman valt op hoe weinig Van Gennep en Ter Schegget uiteindelijk theologisch te zeggen hebben in die stad van de mens. De echt theologische inbreng is kritisch, vooral ten aanzien van al te zelfgenoegzame vormen van machtsuitoefening, maar verder is het toch wat stil. Ethisch lezen is vooral kritisch lezen. Kanttekeningen plaatsen. Als echter gevraagd wordt om zelf wat in te brengen, vanuit de eigen bron, ontstaat er al gauw verlegenheid. Hoe vruchtbaar is de dialectische theologie nu eigenlijk geweest voor het gesprek met en deelname aan de wereld? En dan niet alleen in vergelijking met Kuyper of het neo-calvinisme, maar ook met zo’n positie als die van Borgman, waarin de wereld vol is van het geheimenis van God.

Was Van Gennep nu een ziener, of, meer theologisch, een profeet? Verstond hij de tekenen van zijn tijd op een volstrekt unieke manier? Ik zou hem eerder typeren als een bekwaam en zelfstandig denker. Van Meijeren noemt hem ergens een grensganger omdat hij niet samenviel met de kerk of de wereld. Het geeft blijk van zijn eigenheid. Eenzelfde eigenheid blijkt uit zijn omgang met het begrip revolutie. Van Meijeren stipt het diverse keren aan. Want zo’n boek over Van Gennep als cultuurtheoloog is ergens ook een beschrijving van een periode in de kerk. In dit geval de jaren zestig. Rondom Van Gennep zinderde het van de revolutionaire theologie. Denk aan Ter Schegget en anderen. In de samenleving gistte het al evenzeer.

Maar Van Gennep zong niet mee in dit populaire koor. Onder invloed van Camus verzette hij zich tegen het revolutionaire denken. Zijn pleidooi voor mesostructuren en zijn waarderende opmerkingen voor het goed recht van romantiek en burgerlijkheid laten eigenzinnigheid zien. Zelfstandigheid. Ook zijn kritische receptie van het postmodernisme en zijn pleidooi voor een voortgaande dialoog in een tijd waarin taal vooral structuralistisch werd benaderd geeft blijk van standvastigheid. Tegelijkertijd blijft het allemaal ergens ook een reactie op dat wat ‘the talk of the town’ is tijdens zijn slentertochten. Van Gennep ontdekt geen volstrekt onbekende auteurs op welk terrein ook.

Aanstekelijk
Het proefschrift van Van Meijeren is niet bedoeld als een integrale evaluatie van de cultuurtheologie van Van Gennep. Onderzocht wordt hoe Van Gennep literatuur leest en verwerkt in zijn cultuurtheologie. Op dit punt vermoed ik dat de verwantschap tussen Van Meijeren en Van Gennep het grootst is. Van Meijeren laat niet voor niets zien hoe je de roman Zwarte schuur van Oek de Jong kunt lezen in de traditie van Van Gennep. Ze lezen als het ware samen op, Van Meijeren en Van Gennep, en het plezier spat van het boek af. Van Meijerens boek riep bij mij steeds het beeld op van een literatuurkring waarin één persoon, Van Gennep, dominant aanwezig is, maar waarbij dat niet erg is omdat hij zo aanstekelijk vertelt en zo goed leest.

Van Meijeren laat hier en daar zien hoe dat lezen van romans doorwerkt in de preken van Van Gennep. Het werpt een eigen licht op de betekenis van praktische theologie als vakgebied. Van Gennep vatte het vooral op als een Bildungsvak. Studenten theologie moeten de wereld leren kennen om toegerust op de preekstoel te kunnen staan of actief te zijn in het pastoraat. Slenteren als voorwaarde voor de gang naar het ambt. Je moet niet alleen weten wat je zegt maar ook in welke context je het woord laat klinken. Veel praktisch theologen doen nu wat neerbuigend over de praktische theologie van de jaren zeventig. Niet wetenschappelijk, niet empirisch, verkapte systematische theologie. Misplaatste neerbuigendheid.

Gennep, F. v. (1990). De terugkeer van de verloren Vader; een theologisch essay over vaderschap en macht in cultuur en christendom. Baarn: Ten Have.
Meijeren, G. v. (2022). Slenteren in de stad van de mens; de cultuurtheologie van F.O. van Gennep. Middelburg: Skandalon.

Dr. W.H. Dekker is lector Informele Netwerken en Laatmoderniteit aan de Christelijke Hogeschool Ede.

  1. Van Genneps cultuurtheologie is sterk beïnvloed door het denken van Habermas. Zie ook het artikel van Gerard den Hertog, ‘Gods vaderschap en het gesprek over de humaniteit’, hierover in Kontekstueel, januari 1991).
  2. Van Meijeren vergelijkt in zijn proefschrift de cultuuranalyse van Hans Boutellier met die van Van Gennep en stelt terecht vast dat er veel overeenkomsten zijn. Dat zegt ook iets over de actualiteit van Van Gennep. Wat ik hier heb weergegeven sluit in elk geval naadloos aan op onze jaarserie ‘Dit kan echt niet meer!’.