Genade aanzeggen

`Het voelde als een biecht.’ Maar zelden nemen collega´s een religieus geladen woord in de mond en nog zeldzamer is het dat dat woord met schuld te maken heeft. Mijn collega, die voor zover ik weet geen christelijke achtergrond heeft, vertelt over hoe hij na een suïcide van een patiënt al zijn vragen op tafel had gelegd in zijn intervisiegroep en hoezeer hem dat geholpen had.

Sinds januari heb ik naast mijn werk als psychiater een nieuwe functie als eerste geneeskundige. Het is mijn taak om, als er een suïcide heeft plaatsgevonden, met de behandelaren te evalueren hoe de kwaliteit van zorg is geweest. Die rol heeft twee kanten: enerzijds kijk je kritisch waar de zorg beter had gekund, aan de andere kant probeer je de behandelaren te steunen. Logischerwijs staan die twee zaken soms op gespannen voet met elkaar.

Een suïcide blijft in de eerste plaats een tragedie voor de patiënt en diens familie en juist daarom is het belangrijk grondig te evalueren wat er beter had gekund. Tegelijkertijd voelt een suïcide-evaluatie voor behandelaren vaak als een onverwachts examen: je doet je werk als altijd en plotseling suïcideert een patiënt zich en komt het hele behandeltraject onder een vergrootglas te liggen. De ervaring leert: bij vrijwel elke suïcide zijn er achteraf verbeterpunten aan te wijzen. Niet omdat de zorg zo slecht is, maar omdat de zorg zelden of nooit perfect is. Vrijwel alle behandelaren worstelen daarom met vragen, sommigen met zelfverwijt of schuldgevoelens: had ik in dat laatste gesprek niet toch naar gedachten aan de dood moeten vragen? Heb ik een diagnose over het hoofd gezien? Wat was er gebeurd als ik de patiënt toch had laten opnemen?

Wanneer de afloop zo verdrietig en definitief is, is reflecteren op wat er beter had gekund een moeilijke opgave, soms voelt het bijna wreed. Vaak hebben directe collega’s of familieleden van de betrokken behandelaar de neiging te willen troosten door dingen te zeggen als: ‘Ieder ander had precies hetzelfde gedaan.’ of: ‘Je hebt gewoon pech gehad.’ Het is goed bedoeld, maar heel troostend zijn dit soort uitspraken meestal niet. De behandelaar zelf weet ook wel dat het zo simpel niet ligt. In de psychiatrie is het zelden zo dat iedereen precies hetzelfde zou hebben gedaan, dat maakt het vak ook zo uitdagend. En hoewel je statistisch gezien altijd pech hebt als je patiënt zich suïcideert, is het niet zo dat jouw handelen er niet toe doet.

Troostender is het als je vragen en twijfels mogen bestaan, en de vraag of je anders had kunnen handelen open en bloot op tafel mag liggen. En dat anderen het met jou en die vragen uithouden. Als daar ruimte voor is, en je bent in gezelschap van collega’s die je niet veroordelen, dan is dat een zeldzaam helende ervaring, een troost die alleen bij collega’s te vinden is.

Ook als je werk niet direct het verschil kan maken tussen dood en leven kan zo´n biecht vermoedelijk helpend zijn. Als je een fout blijkt te hebben gemaakt in een wetenschappelijk artikel, je een verkeerde inschatting maakt waardoor veel geld verloren gaat, of je een advies geeft dat slecht uitpakt voor de organisatie, is het niet makkelijk je twijfels over je eigen handelen op tafel te leggen. Maar als het lukt is het een kans op herstel en verbinding.

‘In de biecht’, zo stelt Dietrich Bonhoeffer, ‘vindt de doorbraak naar de gemeenschap plaats.’ Bij gebrek aan een priester zullen we elkaar dus soms de genade aan moeten zeggen: ´Je hebt naar eer en geweten gehandeld, je hoort bij ons. Heeft niemand je veroordeeld? Ik veroordeel je ook niet.´

Dr. M. Groen-Blokhuis werkt als psychiater.