Klassieke vorming - 'hellenisme' - en theologie.

Voortgaande teloorgang?
Atavisme? Is het niet verbazingwekkend, dat ten onzent nog steeds de kerken, vooral die van de reformatorische traditie, als propedeuse voor de theologische studie en in het bijzonder voor de bijbelwetenschap een scholing in de drie klassieke talen vereisen? Inderdaad verbazingwekkend wanneer we bedenken, dat sedert de tweede helft van de vorige eeuw die scholing in middelbaar, hoger en universitair onderwijs nog slechts een kwijnend bestaan leidt in wat resteert van de oude gymnasia en in de alfafaculteiten. De machtige bèta- en gammafaculteiten hebben allang geen boodschap meer aan een klassieke scholing. Waar wijsbegeerte tot methodenleer verschrompeld is, blijkt zij maar al te vaak van haar klassieke herkomst vervreemd te zijn. En wie zal temidden van de overweldigende veelheid van technologische en technische opleidingen zich te binnen brengen, dat ergens in een hoekje van onze maatschappij nog zo iets bestaat als klassieke opleiding? Het ziet ernaar uit, dat de theologie in een steeds beklemmender uitzonderingspositie is geraakt.

Hoe geheel anders was haar situatie tot aan het einde van de 18e eeuw! Nog waren wijsbegeerte en theologie met elkaar in discussie. Prominenten in de natuurwetenschap - de zogenaamde proefnemende wijsbegeerte - waren belijdende christenen, doorgaans behoorlijk belezen in theologie. Heel wat theologen waren bijzonder geïnteresseerd in de ontdekkingen van natuurvorsers. Het klassieke erfgoed, eeuwen geleden hecht geïntegreerd in een beschaving van christelijke signatuur, gekoesterd en overgedragen door een humanisme van erasmiaanse trant, was part en deel van alwie actief of passief betrokken was bij het intellectuele leven. Het was deze veelvormige, diepgewortelde spiritualiteit waardoor de westerse cultuur naar haar geestelijke gehalte bepaald werd.

Na Hegel heeft de wijsbegeerte vrijwel doorlopend de theologie de rug toegekeerd. Daarentegen heeft de theologie er herhaaldelijk een gewoonte van gemaakt achter de wijsbegeerte aan te lopen. Eens geëerd als regina scientiarum, aan de top van een universitas of societas magistrorum et discipulorum, is zij met haar klassieke vooropleiding in de wetenschapsfabriek, die, van innerlijke samenhang verstoken, ten onrechte nog steeds universiteit heet, een vreemde eend in de bijt geworden.

Wat zich aandient als moderne cultuur, vertoont het beeld van een ondefinieerbare warwinkel, naar het schijnt zonder enige affiniteit en congenialiteit met christendom (laat staan met het instituut kerk), en dus vervreemd van, ontzonken aan de grondslagen van ons culturele verleden.

Is de theologie met haar klassieke vooropleiding dan soms een atavisme geworden? Of zou de kerk door vast te houden aan de klassieke scholing als verplichte propedeuse voor haar theologiebeoefening en in het bijzonder voor haar bijbelwetenschap niet veeleer een grootse traditie in stand houden, een cultuurschat van onberekenbare waarde voor betere tijden bewaren? Zou het gymnasiale restant van wat eens de antieke paideia is geweest, tezamen met wat ons rest aan spiritualiteit van bijbelse herkomst misschien het culturele vlot kunnen zijn waarop wij de 21e eeuw binnendobberen? Ik ben ervan overtuigd, dat beide laatste vragen met klem bevestigend moeten worden beantwoord. Om tot zo'n beantwoording bij te dragen heb ik dit artikel geschreven. Maar laat ik eerst de enigszins bevreemdende titel van mijn opstel toelichten. Want wat is daarin met 'hellenisme' bedoeld?

Hellenisme

Met het gebruik van het Grieks, de taal van de Septuaginta, van joods-Alexandrijnse denkers als Philo en van de apostolische geschriften heeft de klassieke traditie in het christendom een aanvang genomen. Niet alleen de joodse diaspora was deelgenote geworden van een Griekssprekende beschaving, ook in het joodse vaderland waren velen onder haar beslag gekomen. Onder hen waren de zogenaamde 'hellenisten' (Hand. 6:2). Menigeen, door Paulus' verkondiging gewonnen voor de dienst van Christus, was afkomstig uit een synagoge in de gehelleniseerde diaspora en uit de kring van Griekssprekende 'Godvrezenden'. Kwamen bij die verkondiging Mozes en de profeten ter sprake, dan waren de aanhalingen doorgaans ontleend aan een Griekse versie, meestal aan die van de Septuaginta. De apostel der heidenen begreep, dat hij een wereld, onkundig van de bijbelse boodschap, slechts bereiken kon door zich verstaanbaar te maken in het taalveld van die wereld, dat wil zeggen door de gangbare begrippen, metaforen en denkvormen van de hellenistische intellectuele cultuur te hanteren. Na de apostelen zouden apologeten en kerkvaders op gelijke wijze te werk gaan.

Aanvankelijk werd onder hellenisme het streven verstaan om zuiver Grieks te spreken en te schrijven. Docenten in de retorica legden zich erop toe om het klassieke Attisch te vrijwaren van taalbederf door de 'barbarismen', die door vreemdelingen de spreek- en schrijftaal waren binnen geslopen, uit te zuiveren. Later, gedurende de Byzantijnse eeuwen, werd in het onderwijs veel aandacht besteed aan het 'helleniseren' van het taalgebruik. De jongeren moesten namelijk leren Grieks te schrijven in klassieke stijl en overeenkomstig de klassieke woordenschat. Dat was in de periode van de zogenaamde Tweede Sofistiek.

Een tweede betekenis verkreeg hellenisme, toen daarmee het streven werd aangeduid onder niet-Grieken buiten Griekenland om zich het antiek-Griekse cultuurpatroon en een Griekse leefwijze eigen te maken. Met de kerstening van het Byzantijnse rijk werd aan hellenisme een negatieve waarde toegekend. Het werd de aanduiding van het antiek-Griekse heidendom. In onttoverde staat, van heidense smetten ontdaan, kon de klassieke traditie geïntegreerd worden binnen het geheel van een christelijke cultuur. Het ligt voor de hand, dat dit gedepaganiseerde antieke erfgoed vooralsnog geen hellenisme genoemd werd. Immers, deze term werd nog te zeer geassocieerd met paganisme.

Maar onder de geletterden in het 14e eeuwse Constantinopel was dit taboe inmiddels doorbroken. Hellenisme wordt dan een positiever begrip. In de periode vóór Constantinopels ondergang was de Byzantijnse intelligentia zich sterk bewust erfgenaam te zijn van een grootse, door de Griekse kerkvaders gevormde christelijke beschaving waarin de klassieke traditie geïntegreerd was. Wie in deze cultuurwereld een klassieke scholing genoten had, werd helleen genoemd. Een vertegenwoordiger van Byzantijnse mystiek en humanisme als Nikolaos Kabasilas (geboren ca. 1320) beleefde zijn geboortestad Thessalonica als een tweede Athene waar de hellenen van zijn dagen hun geestelijk thuis hadden.

Filosofie

In de klassieke oudheid hadden de zogenaamde 'vrije kunsten' gegolden als 'propaideia', voorbereidende leerstof voor het onderricht in de wijsbegeerte, de hoogste graad van de intellectuele vorming. De artes liberales, ontdaan van heidense reminiscenties, vormden als kern van een klassieke vooropleiding een markant aspect aan de Europese beschaving tot in de 19e eeuw. In grote trekken zijn de vrije kunsten nog in het gymnasiale leerprogramma te herkennen.

Van fundamentele betekenis voor de kerstening van de klassieke scholing is de verplaatsing van de filosofie geweest: niet langer geldt de wijsbegeerte als doel van een vooropleiding; zij krijgt haar plaats toegewezen binnen het kader van die vooropleiding. Voortaan dient de propedeuse, de wijsbegeerte incluis, als voorbereidende leerstof voor de bestudering van de Schrift. Reeds Clemens Alexandrinus heeft de wijsbegeerte onttroond door Christus als de enige waarachtige Pedagoog te belijden (Stromateis I xx 2). Origenes, doorkneed als hij is in de klassieke scholing, maakt voor zijn geloofsreflectie en zijn bijbelonderzoek onbeschroomd, maar zeer kritisch, gebruik van de Griekse wijsbegeerte en van de traditionele vormen van wetenschapsbeoefening. Neen, voor christen-denkers kan hellenisme in de zin van klassieke propedeuse geen 'morfose' bewerkstelligen, zoals een paganistische intelligentia beweert. Want een ware vorming van de menselijke persoonlijkheid is het resultaat van een omgang met de Schrift en van de paideia van Christus, dat is een leven in navolging van Hem. In Zijn pedagogie leidt de morfose tot metamorfose, een innerlijke omvorming en vernieuwing door de Heilige Geest. Dit is het standpunt, dat na Origenes de grote Kappadocische kerkvaders innemen tegenover hun paganistisch-filosofische tijdgenoten, de woordvoerders van het neoplatonisme.

Ook in het middeleeuwse Westen blijft de wijsbegeerte tezamen met de artes liberales gerangschikt onder de propedeuse, als 'prae-ambula fidei': een 'mundana theologia'. Deze kan worden gewaardeerd als een eerste stap op weg naar de 'summa philosophia' of 'veritatis perfectio'. Zonder de verlichting door Gods Geest blijft deze hoogste wijsbegeerte onbereikbaar. Die verlichting wordt verkregen in de 'theologia divina'. Wordt de theologia niet opgevolgd door de theologia divina, dan verwordt de eerste tot een valse wijsheid. Aldus de gezaghebbende 12e eeuwse mysticus en systematicus Hugo van Sint Victor.

Affiniteit

Joodse wijzen en patres in de kerk waren zich terdege bewust van de kloof, die Plato, Stoa en Plotinus scheidden van Mozes, de profeten en apostelen. Niettemin achtten de meeste leraren in de vroege kerk de wijsgerige scholing in de propaideia, mits kritisch toegepast, van uitnemend belang. Niet allen stemden in met deze waardering. 'Wat heeft Athene van doen met Jeruzalem, wat de academie met de kerk?!' ('Quid Athenis et Herrosolymis, quid academiae et ecclesiae', De praescriptionibus haereticorum 7). Deze uitroep van Tertullianus zou Tatianus uit het hart gegrepen kunnen zijn. Hoewel hijzelf een klassieke opleiding had doorgemaakt, wilde hij van enigerlei integratie van antieke Griekse cultuur niets weten (Logos pros Ellènes). Waardering voor wijsgerig denken zoals beoefend in de traditionele scholen was goeddeels gebaseerd op de religieuze inslag, die platonisme en Stoa kenmerkte. Had Plato niet eertijds de aandacht gevestigd op de wereld van de ziel en van haar eeuwige bestemming? Had hij niet geleerd hoe men van de wereld der zienlijke dingen zich wenden kon tot het rijk der onzienlijke dingen? Een wijsgeer van het zogenaamde midden-platonisme gold als iemand wiens belangstelling uitging naar vraagstukken van godsdienstwijsgerige aard, een interessante gesprekspartner voor joodse en christelijke denkers. De religieuze inslag hing samen met een verlangen van de individuele denker naar middelen om te vertolken wat hij ervoer in het persoonlijke zieleleven. Deze verinnerlijking zou culmineren in een mystiek getint neoplatonisme, dat zich overigens steeds sterker ging afzetten tegen jodendom en christendom. Desondanks werd in hellenistisch-wijsgerige kring jodendom en christendom doorgaans au serieux genomen als vormen van filosofie. Het joodse volk gold als een 'wijsgerig geslacht'. Trouwens, het hellenistische jodendom beschouwde zich zelf als zodanig. Als wijsbegeerte veel weg heeft van een filosofisch getinte theologia mystica, is het niet vreemd, dat Philo spreekt over de 'filosofie van Mozes' wanneer hij de Torah bedoelt.

Joodse en christelijke denkers waren in staat om vooral in het platonisme van hun dagen momenten van affiniteit te ontdekken met hun geloofstradities. Dit inzicht heeft Clemens Alexandrinus kort en bondig tot uitdrukking gebracht met de woorden, die hij overnam van de pythagoreeër Numenius: 'Wat is Plato anders dan een Attisch sprekende Mozes?' (Moyses attikizon, Stromateis I xxii 150).

Kritische benadering

Met het oog op het theologisch gehalte van de Griekse wijsbegeerte wijst Origenes er met klem op, dat een wijsgerig stelsel niet alleen op zijn intellectuele inhoud en zijn ethische implicaties moet worden beoordeeld, maar in het bijzonder op zijn godsdienstige consequenties. De eigenlijke maatstaf is dan ook de ware liturgie, de ware aanbidding van God. Juist omdat de wijsgeren uit een verlicht heidendom met hun aanhangers aan deze maatstaf niet kunnen voldoen, zijn zij niet bij machte om materieel bij te dragen aan het geloof van de kerk. Hun bijdrage kan derhalve slechts van formele betekenis zijn. Is de Schrift norma normans wat de waarheid Gods betreft, dan kan het eventuele waarheidsgehalte in de verschillende antieke filosofieën niet anders dan door deze norm bepaald worden. En in geval er in deze filosofieën waarheidselementen kunnen worden aangewezen, dan moet nog worden bedacht, dat deze waarheidselementen, door de Eeuwige aan heidense wijsgeren kenbaar gemaakt, reeds lang tevoren geopenbaard waren aan Mozes, aan Israëls profeten, en door hen verkondigd werden. Een gelijksoortig standpunt had voordien Philo ingenomen. Wat je ook van heidense wijsgeren leren kunt, aan het bezig zijn met de 'halachah' [1] hebben zij geen enkele boodschap.

Denken wij na deze schets nog wat verder door over de betekenis, die eens het hellenisme als propedeuse voor bijbeluitleg werd toegekend, dan komen wij onherroepelijk te staan voor ten minste één indringende vraag, die ons gesteld wordt bij onze benadering van het huidige wijsgerige bedrijf in ons werelddeel: kunnen ook wij in dat bedrijf - 'modern' en 'postmodern' - momenten van affiniteit ontdekken en herkennen met de verkondiging van de Schrift en met het getuigenis van synagoge en kerk? Deze vraag laat ik ter overweging over aan wie haar leest.

Ik besluit met een drietal conclusies als (bondig) antwoord op de eerder gestelde vraag, namelijk over behoud van een cultuurschat voor de toekomst.

Conclusies

1. Dat bijbelwetenschap in de collegezaal, bijbelexegese in de studeerkamer en bijbelverkondiging in de eredienst kennis van de bijbelse grondtalen vereist, behoeft geen betoog. Bovendien, hoe zou, binnen het kader van de theologie bijvoorbeeld een student in rabbinica, een kerk- en dogmenhistoricus, een godsdienstfilosoof of een liturgoloog bronnenstudie kunnen verrichten zonder kennis van Hebreeuws, Grieks of Latijn [2]?

2. Zonder kennis van de antieken is onze Europese beschaving volstrekt onbegrijpelijk. Die onbegrijpelijkheid geldt de geschiedenis van wetenschap en kunst, van wijsbegeerte en letterkunde, alsook de achtergronden van recht, staatkunde en staathuishoudkunde. Het vasthouden aan klassieke scholing als verplichte propedeuse voor theologiebeoefening herinnert eraan, dat kennis van de antieken vaardigheid veronderstelt om de oorspronkelijke documenten van de klassieke traditie in onze cultuur te kunnen raadplegen.

3. Van nog veel groter belang voor het verstaan van onze beschaving is een helder inzicht in haar voornaamste grondslagen. Daartoe behoort het erfgoed van Athene, Alexandrië (het hellenisme) en Rome; maar niet in zijn ongebolsterd paganisme, nee, in 'besneden' vorm, geschikt gemaakt als bouwmateriaal voor, als klassieke traditie geïntegreerd binnen een cultuur, die haar waarden en normen vóór alles zou meten aan het patrimonium van Jeruzalem. De theologie, die in haar curriculum het bijbels patrimonium en het klassieke erfgoed bijeen houdt, kan ons eraan herinneren, dat aan de basis van onze beschaving Athene, Alexandrië en Rome enerzijds, Jeruzalem anderzijds niet op een lijn staan - zoals maar al te vaak beweerd is. Nee, Jeruzalem is onbetwistbaar de dominante factor geworden.

Welnu, wie onze beschaving naar haar geestelijk-zedelijk-mystiek gehalte wil doorgronden, zal eerst de meervoudige betekenissen en samenhangen moeten leren kennen van de woordenschat waardoor dat gehalte gevormd is. Dat vocabulair bestaat uit de geduchte woorden van 'Mozes, de profeten en de apostelen'. Met de verkregen vocabulaire kennis zal het er daarna om gaan de wezenskenmerken in het oog te krijgen, die de verkondiging van de geduchte bijbelwoorden in onze beschaving hebben aangebracht.

  1. 'Halachische midrasj' is de uitleg van de praktische betekenis in de woorden van de Torah voor de dagelijkse handel en wandel.
  2. Dankzij humanisme en reformatie - vooral van gereformeerde signatuur - heeft de klassieke vorming haar voltooiing bereikt. Want dan ontstaat het ideaal van de 'homo trilinguus', de geletterde, die niet alleen geverseerd is in de Griekse en Latijnse letterkunde, maar ook de 'heilige taal', het Hebreeuws beheerst. Daartoe begeven christen-theologen zich in de leerschool van rabbijnen. Een Hebreeuws Reveil komt tot ontplooiing waaraan wij bijbelvertalingen te danken hebben als onze 'Staten Vertaling'. Dat reveil zal zich uitstrekken tot in de 18e eeuw.