God, een open vraag

Theologische perspectieven in een cultuur van agnosme
Anton Houtepen

'Hoe kunnen wij het denken weer open zetten naar God toe?' Om het antwoord op die vraag gaat het Anton Houtepen, roomskatholiek hoogleraar systematische theologie en directeur van het IIMO (Interuniversitair Instituut voor Missiologie en Oecumenica).[1] Wie uitziet naar God, ziet immers zichzelf, de ander en de wereld in een ander perspectief. Het godsgeloof (de godsidee, zoals Houtepen het formuleert) reorganiseert heel het symbolisch universum. Het afscheid van God in de cultuur betekent daarom een totaal nieuwe definitie van de wereld en van het zelf. En dat is de situatie waarmee kerk en theologie te maken hebben in onze cultuur van agnosme. Met dit neologisme typeert Houtepen de geesteshistorische situatie van onze cultuur en samenleving. Met agnosticisme bedoelen we de theoretisch gefundeerde grondhouding dat elke verwijzing naar God een onmogelijke en onnodige toevoeging of verdubbeling betekent van de menselijke keninhouden. Daarom moeten we in de wetenschap en de politiek (en de ethiek? HdL) de 'hypothese God' vermijden. Agnosme gaat dieper. God is verdwenen uit het (zelf)bewustzijn. God hoeft niet meer (triviaal agnosme: het kan heel goed zonder). God moet ook niet meer (rancuneus agnosme: het godsgeloof is slecht gebleken voor de humaniteit door zijn nadruk op schuld en schaamte, door het klein en onmondig houden van de mens). God kan ook niet meer (kentheoretisch agnosme: de godsidee is een projectie of een onnodige verdubbeling; we kunnen de wereld ook heel goed zonder deze hypothese verstaan). De wereld is maakbaar geworden en het zelf haalbaar, ook, of juist zonder 'God'. Zo leert ons onze cultuur aan het einde van het proces van modernisering. Treffend zegt Houtepen, dat zelfs de term 'secularisatie' betekenisloos is geworden, immers 'saeculum' (wereld, 'deze eeuw') veronderstelt 'coelum' (hemel, 'die eeuw'), maar onze cultuur denkt uitsluitend nog in termen van spatium (ruimte) en tempus (tijd). De Verlichting betekende de definitieve verschuiving naar een niet metafysisch gefundeerde menselijke autonomie met 'God' aanvankelijk nog als P.M.-post. Maar, zonder dat velen het echt opmerkten, is deze post inmiddels geschrapt.

Nu gaat het met die 'maakbare samenleving' en dat 'haalbare zelf' niet in alle opzichten zo heel erg goed. De feiten - ecologische crisis, narcisme en hedonisme, tolerantie die tot pluralisme zonder kern verwerd - spreken voor zich. En de postmoderne kritiek op de grote verhalen liegt er niet om. Toch moeten we ons theologisch niet rijk rekenen met deze postmodernistische kritiek, volgens Houtepen. Eerder spinnen New Age en esoterische stromingen garen bij onze onzekerheid over de moderniteit. Het is duidelijk dat Houtepen in dat soort opleving van religiositeit niet veel heil ziet, wanneer het gaat om een noodzakelijke herevangelisatie in onze cultuur. Deze laatstgenoemde term 'evangelisatie' schaamt Houtepen zich niet in positieve zin te gebruiken (46). Maar: hoe dan? Immers: 'Hoe kan ik U nog vinden, als ik mij U niet herinner?', zo zegt Augustinus. Dat is het project dat Houtepen voor de theologie ziet: de herinnering aan God weer oproepen bij onze tijdgenoten. Of, beter gezegd: hoe kunnen wij de theologische voorwaarden scheppen zodat 'God weer een open vraag wordt'? '... we willen laten zien - weer laten zien - dat het denken, hoewel in hoge mate autonoom en begrensd door de wetten van waarneming en taal - in zijn verwijzing naar God betekenisvelden van het zijn beoogt, die zonder God als laatste referentiepunt niet te ontginnen zouden zijn' (p. 24).

Uit dit citaat is duidelijk welke kant Houtepen op wil: 'God' en de werkelijkheid moeten weer op elkaar betrokken worden in de ervaringswerkelijkheid van mensen. 'God' mag niet tussen aanhalingstekens blijven, zo voegt Houtepen allerlei vormen van narratieve of metaforische theologieën toe. Theologie mag geen 'grammatologie' worden: 'God-talk' als taalspel dat nergens meer op slaat.

Zonder een vorm van metafysica, inclusief het geloof in een leven na de dood, gaat het niet. Maar dan gaat het Houtepen om een andere godsidee dan die van de klassieke, onto-theologische metafysica. Op allerlei wijzen is God daarin toenemend ook los geraakt van de ervaringswerkelijkheid van mensen. Hij werd onder andere beperkt binnen de grenzen van 'geloven' en raakte buiten de wereld van het 'weten'. Of Hij reed zich vast in de toenemende vraag van de theodicee. Of Hij walste in dit klassieke theologische vertoog toch altijd weer over het concrete lijden in de concrete ervaringen van mensen heen. De oorzaak van dit euvel is dat de consistentie van God in zijn handelen altijd weer gezocht werd in de categorieën van logica en causaliteit. Dat denken over God wil Houtepen doorbreken. 'God is anders, totaal anders dan wij zouden verwachten', zei Augustinus al (p. 96).

Hoe zou het dan kunnen volgens Houtepen? Hij volgt dan in zijn boek de weg van 'reflectie op de praktisch en theoretische waarden van het christendom voor de huidige cultuur die slechts proefondervindelijk kunnen blijken waar te zijn' (p. 78). Deze waarden worden dan aangeboden 'ad experimentum' (p. 79).

Houtepen gaat op zoek naar en helpt op zoek te gaan naar 'sporen van God', in de ervaring, opdat deze ervaring weer religieuze ervaring gaat worden: open (vraag) naar God. Deze 'sporen van God' vindt Houtepen in de menselijke emoties van verlangen, vertrouwen, verzet en vergeving (hoofdstuk 4), in het onschendbare heilige, dat wil zeggen oog voor, eerbied voor en zorg voor het geheim der dingen en de (kwetsbare) ander (hoofdstuk 5) en in de geschiedenis als vindplaats van God (hoofdstuk 6). Deze hoofdstukken bieden zoveel dat het onmogelijk is hier een en ander samen te vatten. Waar het om gaat is dit: kunnen antropologische gegevenheden als verlangen (naar oriëntatie, het hier en nu voorbij), vertrouwen ('basic trust'), verzet (gevoeligheid voor de klacht van de lijdende en de aanklacht tegen - ons als - de dader) en vergeving (als het alleen 'bij God mogelijk' doorbreken van geweld en wraak) locus dei worden? Kan een nieuw besef van de kwetsbare ander en van de gratuiteit, het geschonken zijn van de dingen en het besef dat dat onschendbare, heilige geheimen zijn, weer vindplaats voor God worden? Kan de geschiedenis nog weer eens iets anders worden voor ons dan een (eventueel gedetermineerd) chronologisch tijdsverloop, namelijk een geschonken ruimte, open voor het mogelijke? Dan krijgen wij weer oog voor de kairos-momenten, waar de mens in vrijheid en verantwoordelijkheid kan kiezen, geleerd door de cumulatie van eerdere ervaringen, en gericht op Gods toekomst. Dan wordt geschiedenis heilsgeschiedenis, vindplaats(en) voor God.

Zo laat God zich weer denken: vanuit de ervaring van Hem in het gebeuren van nataliteit en mobiliteit, tussen wieg en graf, bij huis en haard, in lief en leed, in leven en sterven, onderweg. Houtepen kan zo inzetten omdat God 'niet ver van ons (allen) is'. Hij articuleert dat nader in zijn godsleer (de Vader, hoofdstuk 7), in zijn christologie (Jezus, in wie blijkt dat God een God van levenden is) en in zijn pneumatologie (over Gods levenwekkende kracht). Wanneer Houtepen zijn godsidee pan-en-theïstisch noemt, gaat het hem erom God en de ervaringswerkelijkheid van wereld en mensheid, met haar vele religies, dicht op elkaar te betrekken, zonder dat God zijn zelfstandigheid kwijtraakt. Hij is de maximaal handelende. En in zijn opwekking van Jezus blijkt wel hoe, en in het waaien van de leven-adem/de Geest blijkt wel hoe wijd en breed.

Als we ons voegen naar de aandrift Gods, die uit de roep van de ander tot ons komt, die uitgaat van Jezus 'mission statement' inzake het beleid van God en van het telkens nieuwe kairos van de scheppende God, die ons stelt voor de keuze van het mogelijk goede, dan betekent geloof in Gods Geest een blijvende stimulans, een wind in de rug, een 'pushing power', een meegevoerd worden op de ademtocht van de Eeuwige. Precies zo, als dunamis en energeia, heeft de joodse en de christelijke traditie het Pneuma van God verstaan en ervaren: als God, die ons naar zich toe beweegt, via het appel van het waarachtig heilige.

Ten slotte: hoe werkt het verder, concreet volgens Houtepen wanneer God in de werkelijkheid van mens en wereld weer zo op elkaar betrokken worden dat Houtepen zelfs spreekt van 'de biografie van God'.

Het impliceert een grote mate van pluralisme van de religies, als articulaties van de godsidee en van de waarheid die alle mensen verlicht (hoofdstuk 10). Dit pluralisme nodigt uit tot de zoektocht naar de waarheid, met als oriëntatiepunt de incarnatie van God, uitmondend in Jezus. En God wordt weer denkbaar in relatie tot de ervaring van Hem (hoofdstuk 11, waarin vier denkers/theologen Houtepen helpen: Marion, Chauvet, Levinas en Jüngel).

We zijn al ver over de ons toegemeten ruimte. Toch is deze bespreking nog maar een summiere weergave van wat Houtepen bied. Het boek geeft ons veel te denken. Ik noteer voor mijzelf hier maar drie dingen:

1. De onderneming van Houtepen is volstrekt legitiem en is een 'must'. Wanneer het geloof in God losraakt van de ervaringswerkelijkheid van wereld en mens, sterft het geloof en verliezen kerk en theologie hun narratieve competentie. Het getuigenis slaat dan nergens meer op. Ik deel de analyse van Houtepen dat ook de protestantse kerken/gelovigen delen in deze nood-situatie.

2. Hoe gaat een boek eruit zien als een reformatorisch theoloog deze onderneming van Houtepen aangaat? Het moet gedaan worden - telkens weer - en het moet ook te doen zijn. De pogingen die er waren aan protestantse zijde - Schleiermacher, de ethische theologie ter onzent - namen hun theologische inzet bij de incarnatie. Hoe gaat het eruit zien wanneer het gedaan wordt vanuit een werkelijk trinitarische opzet?

Door zijn Augustijnse inzet, zo versta ik het tenminste, legt Houtepen een sterke bodem onder zijn denken over de a priori gegeven relatie van God en de werkelijkheid van wereld en mens(heid). De consequenties reiken ver: de structuur van zijn theologie is semi-pelagiaans. De reformatie denkt veel meer vanuit de breuk tussen God en de werkelijkheid. Het boek van Houtepen heeft mij opnieuw overtuigd van het feit dat deze discussie - juist met het oog op de vertolking van het Evangelie voor mondige mensen - nog niet is afgelopen. De reformatorische theologische doordenking krijgt van Houtepen een aantal vragen (opnieuw) op haar bord.

  1. Meinema, Zoetermeer 1997, 416 blz., F49,90