De treden van de dagen. Gezag
M’n steuntje
Een tijdje geleden zette prof. Graafland gereformeerd Nederland weer eens op stelten. Dat is niet voor het eerst, dat doet hij wel vaker, en ik verdenk hem ervan dat hij dat ook best wel graag doet, maar dan wel altijd vanuit een sterke persoonlijke en ook gelovige gedrevenheid. Graaflands werkzame leven is via dit soort schokgolven in beeld te brengen. Ditmaal was dit blad samen met het Nederlands Dagblad de spreekbuis en het ging over de toekomst van de klassiek gereformeerde theologie en de functie van de gereformeerde belijdenisgeschriften daarin. Een stroom van reacties kwam op gang en mijns inziens ook een stroom van onbegrip, alsof Graafland zich zo ongeveer aan het heidendom had uitgeleverd. Misverstanden, herkenning, instemming en angst, ‘hiep hiep hoera!’ uit de evangelische hoek, en ‘waar blijven wij!?’ uit de reformatorische. Tot zover allemaal ook wel weer redelijk voorspelbaar. Zelf heb ik het vanaf enige afstand gadegeslagen. Ik heb de indruk dat Graafland zich verzet tegen een rigide hanteren van de belijdenis, waardoor zij als raster over de bijbel wordt gelegd, en de vrijheid om te zoeken naar vernieuwing van theologie en belijden onmogelijk maakt. In de kerkelijke context waarin ik mezelf tegenwoordig pleeg op te houden kom ik dat niet tegen en is er eerder grote onbekendheid met en existentiële vervreemding van het belijden van de kerk, en daarnaast een verlegenheid en onvermogen om de hoofdlijnen van de Schrift en haar grondwoorden te herkennen. Maar goed, het gaat me nu even niet om de discussie als zodanig; die wordt genoegzaam gevoerd. Wat mensen sterk heeft beziggehouden was dat het Graafland was die het zei. Of all people! Graafland, die zozeer een leven lang bezig is geweest met de gereformeerde traditie en daar zoveel in geïnvesteerd heeft. Dat hij nu net degene is die die traditie en belijdenis relativeert. Als hij het zegt… Alsof de poten onder je gereformeerde stoel worden weggezaagd.
Deze week, over dezelfde belijdenisgeschriften, een boeiend interview in Woord en Dienst [1] met dr. E.P. Meijering. Het gesprek begon met Kuitert en Meijering spreekt uit grote bewondering te hebben voor de denkkracht van Kuitert. Hij zegt: ‘Ik dacht altijd: als ik nog geloof in een God die zich met de wereld bemoeit en zelfs – zoals hij altijd zegt je na je dood de eeuwige vriendschap betuigt, – dan kan dat toch niet zo dwaas zijn, als een kritische geest als Kuitert dat ook wil. Dat steuntje zal ik nu ook moeten missen. Hij wil het niet meer.’
Kuitert als baken. Als Kuitert het zegt, kan het toch zo gek niet zijn. Maar Kuitert zegt het niet meer. Ook deze vader is een hoek om geslagen en dat betekent bij hem dat hij zich geen persoonlijke God meer voor kan stellen. Of wellicht slaat hij niet eens een hoek om, maar is hij zeer consequent bezig met het volgen van een gedachtelijn die op den duur hier uitkomt. Ver verwijderd van de God van Israël. De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ik het laatste boek van Kuitert nog niet heb gelezen en ik weet nog niet of ik het wel koop; er zijn tenslotte nog zoveel andere dingen om te lezen. Maar wat me wel bezighoudt, op grond van de voorpublicaties, is het enorme missionaire elan waarmee Kuitert zijn ideeën aan de man brengt. Blijkbaar is het voor hem verschrikkelijk belangrijk om die ‘oudgedienden’ van hun vooronderstellingen af te helpen. Op dit punt kent hij geen zweem van twijfel. En wat me ook bezighoudt: hoezeer weldenkende mensen in onze platgedemocratiseerde tijden toch nog het gezag van anderen nodig hebben. Als díe het niet meer wil, dan mis ik mijn steuntje! Het lijkt net of we in een grote reli-supermarkt leven, waar iedereen zijn eigen keuzes maakt en zijn eigen geloofspakket samenstelt, maar onder de oppervlakte van de keuze-cultuur zit een hunkering naar mensen met zeggingskracht, en wordt wanhopig gezocht naar zekerheid als bekende opinionleaders oude zekerheden ondergraven. Kun je nog een modern, intelligent mens zijn en toch geloven in een persoonlijke God, als Kuitert dat niet meer ziet zitten? Kun je nog goed gereformeerd zijn, als Graafland het niet meer weet? Als díe het zegt… ben je je steuntje kwijt. En op mijn beurt zeg ik als eenvoudige dorpsdominee: als zelfs Meijering een steuntje nodig heeft, wie ben ik dan om…?
We zijn met zijn allen meer gezagsgetrouw dan we denken. Als de éminences grises het niet meer weten, waar blijf je dan? Er is ergens toch een heel groot verlangen naar echt gezag, naar mensen die leiding kunnen geven en kunnen inspireren, mensen die boven hun eigen kleine kringetje uitstijgen omdat ze echt wat te zeggen hebben. Want we worden steeds meer teruggeworpen op onszelf, omdat echte autoriteit er gewoon niet is. Tenminste: ik zou niet weten waar. Wil de echte gezagdrager opstaan? Want ik snak naar een steuntje.
De Tien Geboden-trend
Verlangen naar gezag, zit dat misschien ook achter de populariteit waarin de Tien Geboden zich mogen verheugen? Je moet natuurlijk oppassen met het woord ‘trend’, en het kan aan mij liggen, maar ineens zie ik ze overal opduiken: de oeroude woorden van de Decaloog. Op zondagmorgen hoorde ze je iedere week, en vaak switchte je af, want je wist het allemaal wel uit je hoofd. Maar het had ook iets heel vertrouwds: die mooie woorden die op gedragen toon werden voorgelezen. Je voelde je er bij thuis: zo hoorde het, zo moest je leven, en iedere week kon je weer even die vaste grond van de geboden onder je voeten voelen. Je kon ze wel dromen, die woorden: ‘Ik ben de Here uw God… die… gij zult…, en gij zult niet…’ Zo was dat vroeger en zo is dat soms nog. En van de weeromstuit hebben ze in sommige kerken afgedaan als ‘iets uit het verleden’, iets wat je knevelde en knechtte, maar kijk, nu duiken ze weer op. En dan niet in de kerk, maar in de krant en op de televisie. Zo heeft de EO de Engelse serie ‘The Ten Commandments’ uitgezonden, loopt in Trouw al een hele tijd de serie interviews van Arjan Visser over ‘De Tien Geboden’, evenals bij de VPRO, en het wachten is nu nog op de IKON, die binnenkort ook met de Tien Geboden aan de gang gaat. Vanwaar ineens deze belangstelling?
Een paar dingen vallen op: het gaat altijd om de enkeling, hoe verhoudt hij/zij zich tot de Tien Woorden? In de uitzendingen van de EO tref je gelovige mensen aan die hun verhaal vertellen, en uit dat verhaal moet dan blijken hoe zij de relevantie van het gebod in het leven hebben ontdekt. Het werkt, zo wordt aangetoond; het is goed en heilzaam om met de geboden te leven, dat is de teneur van de uitzendingen. Ze zijn zo gek nog niet, die geboden, God heeft het goede met ons voor. Persoonlijk getinte verhalen zijn het, die het gebod midden in het leven neerzetten. Wel te verstaan: in het privé-leven.
De interviews van Arjan Visser in Trouw en voor de VPRO-camera vertellen een ander verhaal, maar evenzeer strikt privé. De geïnterviewden, bekende Nederlanders van zeer uiteenlopend pluimage, geven bij elk gebod hun eigen hoogst persoonlijke visie en het is (soms, niet altijd) bepaald interessant om te lezen en te horen wat mensen aanspreekt en wat niet, en wat ze in de geboden horen. Dat je niet moet doden en moet stelen, vindt bijna iedereen; dat hoort volledig bij de ‘common sense’, tien geboden of niet. Dat je niet moet echtbreken ligt al wat moeilijker, want wat is dat precies? Dat je geen andere goden voor Gods aangezicht moet hebben, snapt bijna niemand. En wat is dat: gij zult niet begeren? Het gezag ligt bij de geïnterviewde zelf: je ziet er iets in of niet. Jij kiest. En als het je niet ligt, jammer dan. De serie loopt al een hele tijd en blijkbaar slaat het aan: al gaande leer je een heleboel over de persoon zelf. Van gestolen dubbeltjes uit de portemonnee van moeder tot uitvoerige verhalen over seriële monogamie en wat dat allemaal te maken heeft met het zevende en achtste gebod. Mensen zijn nu eenmaal geïnteresseerd in mensen. Onbevredigend blijft het wel. Het heeft iets soppigs, deze manier van omgaan met de geboden, omdat het hart zo vaak ontbreekt: je sopt een beetje rond in richtlijnen voor het leven, waar je van buitenaf tegenaan kijkt. En dan vind je het soms wat, en soms ook helemaal niet. Einde verhaal. ’t Schiet niet op. Boeiend en vermoeiend.
De IKON geven we nog even het voordeel van de twijfel, maar verder moet ik nog wel eens denken aan het woord van Karl Barth. Hij zei, toen iemand hem welwillend toegaf dat die tien geboden misschien toch nog niet zo onzinnig waren, dat ze misschien zelfs wel goed konden zijn voor mensen: ‘Ja, ja, en dan vooral het eerste!’ Normen en waarden, allemaal prima, maar zonder de Ene die ze ons geeft zitten we nog zonder steuntje en blijft het bezig zijn met de geboden steken in de sfeer van het hobbyisme, en zo blijven de geboden zonder kracht voor ons, verslaafd aan werk en economie als wij zijn. Je moet geen andere goden voor zijn Aangezicht hebben, en dat mag je best letterlijk opvatten: ze staan er voor, voor het aangezicht van de Eeuwige, zodat je God niet kunt zien. En dan ontbreekt het hart en kom je niet tot de verrassing: Als Díe het zegt…
De treden van de dagen…
Ten slotte, rondkijkend op het Nederlandse kerkelijk erf, wat zie ik dan, behalve het ontbreken van steuntjes? Ik zie gerommel over het Landelijk Dienstencentrum (LDC), ik zie onzekerheid om als minderheidskerk je plaats te bepalen, ik zie onvermogen om ons echt te realiseren dat de dagen van weleer voorbij zijn, ik zie apostolaire onmacht, ik zie zowel toenadering als vleugellam-zijn in de kleine oecumene en ik zie een verrassend helder stuk van de SoW-kerken over Jezus Christus en de verzoening. Om maar wat te noemen. Zit hier een zin in? Is het een tijd van loutering? Maar wat wordt er dan gelouterd? Een tijd van oordeel, en verharding, waar God zelf de hand in heeft, zoals ook wel gezegd wordt? Ach, vraag mij niet om tijdredes te houden, want ik zou het niet kunnen. Wat mij troost is het kleine zinnetje in I Samuël 3: Nog was de lamp Gods niet uitgegaan. Een tijd van leegte en zwijgen, en die lamp maar branden. Daar kun je geen programma van maken, het staat er als een huishoudelijke mededeling, tussen de vermelding dat de mensen gaan slapen. Soms is er niet meer dan dat.
Welterusten.
In de rubriek ‘De treden van de dagen’, die drie keer per jaar verschijnt, worden kanttekeningen geplaatst bij actuele gebeurtenissen of ontwikkelingen in onze samenleving. Van de auteurs wordt verwacht dat zij positie innemen, zonder zich daarbij te verschuilen achter een rij van literatuurverwijzingen van gerespecteerde auteurs. De titel van de rubriek is ontleend aan een gedicht van Judith Herzberg.
- Woord en Dienst, 29, jg. 22.