'Meneer, u haalt te veel kalk van de muren.'

In gesprek met mediëvist prof. dr. A.H. Bredero

Van Wapenveld heeft hij tot voor kort nog nooit gehoord. Zijn uitgever (Kok Agora) waarschuwt hem, dat het een conservatieve club is. ‘Maar u bevestigt die mening niet. Ik heb wel een tijd aan de Vrije Universiteit gewerkt (van 1978 tot 1986), maar wezenlijk binnen de kring van de Reformatie ben ik nooit gekomen.’ Aan de VU placht hij als een van de weinigen zijn colleges te openen met bijbellezing, al deed hij dat soms luide foeterend op ‘die rare protestantse bijbels’ waarin zoveel boeken ontbreken (de apocriefen).

‘Maar de Statenvertaling vond ik prachtig. Volgens mijn vrouw is de reden eenvoudigweg, dat ik zelf zulke archaïsche neigingen in mijn taalgebruik heb.’ Afgelopen 30 april vierden de Bredero’s hun 50-jarig huwelijk. In september hoopt Bredero 80 jaar te worden.

Prof. Adriaan Bredero is emeritus-hoogleraar in de middeleeuwse geschiedenis aan de Vrije Universiteit. Met name internationaal geniet hij faam als een belangrijk mediëvist en deskundige op het gebied van de grote cisterciënserabt Bernardus van Clairvaux (1091-1153). Sinds zijn emeritaat in 1986 verschenen veel gelezen boeken van zijn hand als Christenheid en Christendom in de Middeleeuwen (1987), Bernardus van Clairvaux (1993) en De Ontkerstening der Middeleeuwen (2000), inmiddels in een aantal talen vertaald. In dat laatste boek richt hij zich tegen een dubbel front. Enerzijds tegen de katholieke verheerlijking van de Middeleeuwen die vanaf de negentiende eeuw zichtbaar werd en nog steeds haar sporen trekt. In zijn ogen heeft die verheerlijking – begrijpelijk vanuit de behoefte aan een referentiepunt – geleid tot het verliezen van het contact met de eigen tijd. Anderzijds tegen historici als Jacques le Goff – toonaangevend boegbeeld van de Franse Annales-school – die in zijn ogen vanuit een modern perspectief menen dat in de Middeleeuwen slechts een elite christen was. De feiten wijzen in zijn ogen anders uit.

‘Mijn jeugd is heel rooms geweest. Ik kom uit een katholiek gezin waar we veel naar de kerk gingen. Als jongen ging ik dagelijks mee. We woonden bij het Wilhelminapark en gingen naar de Heilig Hartkerk – die tegenwoordig verbouwd is tot een verzameling appartementen – daar in de buurt. Mijn vader en moeder waren beiden gelovige mensen. Geloofsafval was er niet veel in die tijd. Ook in mijn studententijd bezochten we mis en lof, maar processies waren in Utrecht verboden. Toch voelden we ons betere katholieken dan die van bezuiden de grote rivieren. Ja, ik ben echt helemaal binnen de beschutting van de katholieke zuil opgegroeid.

Mijn vader was de zoon van een aannemer en hij zette diens werk voort. Hij was een zelfstandig bouwer, wat we tegenwoordig een projectontwikkelaar noemen. Zijn zaken liepen goed en hij werd uitgenodigd om ook in Londen te gaan bouwen. Op 3 september 1939 zou daarvoor in Londen een contract worden ondertekend. Op 1 september brak echter de oorlog uit. Tijdens de oorlog heeft hij zijn vermogen opgegeten om zijn mensen te onderhouden. Ondertussen ontwikkelde hij een nieuwe vorm van bouwen, de zogenaamde prefab-methode. Na de oorlog leek dat plotseling een heel lucratieve bezigheid te worden. Het kabinet-Schermerhorn wenste echter juist die methode te nationaliseren. Dit leidde tot de overdracht van zijn bedrijf aan de Herstelbank. Kort daarna, in 1947, is hij gestorven. Hij was toen 58. Mijn moeder bleef achter met een klein pensioentje en een groot gezin van tien kinderen, onder wie acht jongens.

Mijn vader was geen ontwikkeld man in wetenschappelijke zin, wel een wijs man die veel vertrouwen schonk. Ik heb veel aan hem gehad. Af en toe ben ik nog met hem in gesprek om zo te zeggen. Hij vond het goed dat ik geschiedenis ging studeren. Mijn oudste broer moest om in de zaak te komen naar de MTS, maar is geëindigd als professor aan de economische faculteit in Rotterdam.

Mijn tweede broer – ik ben de derde zoon – wilde priester worden. Mijn vader wilde niet dat hij naar een seminarie zou gaan omdat hij dan geen erkend examen zou kunnen doen. Daarom stuurde hij hem naar het Franciscaner college in Venray. Daar heb ik ook op school gezeten, net als – om maar eens iemand te noemen – Cees Nooteboom. In mijn Ontkerstening der Middeleeuwen heb ik hem nog aangesproken op zijn visie op de Middeleeuwen. Het Franciscaner College was een goeie school. Onze klas, voorzover nog in leven, komt elke zomer nog bij elkaar.

Toen ik in de vijfde klas zat, wist ik dat ik geschiedenis wilde gaan studeren. Dat betekende dat ik weg moest uit Venray, omdat ik dus geen priester zou worden. Alle andere kostscholen waren echter bezet en het Bonifacius Lyceum in Utrecht – waar ik later zelf leraar zou worden – vond mijn vader te chaotisch. Zo kwam ik op het Stedelijk Gymnasium. Naast mij waren er nog twee katholieken op die school, de amanuensis en een meisje uit een deftig milieu. Het gevolg was dat ik met een hele andere bevolkingsgroep in aanraking kwam. Daarvoor leefde ik toch helemaal binnen de katholieke zuil.’

Van Duinkerken

‘In die tijd was Otto Oppermann de mediëvist in Utrecht. Oppermann was een vooraanstaand wetenschapper, maar op latere leeftijd ook een onmogelijk lastige man vanwege zijn doofheid en strengheid in zienswijze. Utrecht was de eerste universiteit met een leerstoel voor Middeleeuwse geschiedenis. Zijn leerlingen werden benoemd in Amsterdam en Groningen. Niet in Leiden. Dat had te maken met de afstand die er bestond tussen Huizinga en Oppermann. Oppermann had van Huizinga’s Herfsttij der Middeleeuwen gezegd: “Ganz schön, aber leider nicht wahr”. De romantiek van dat boek stond ver af van de middeleeuwse werkelijkheid, vond Oppermann, en daarmee nam hij afstand van Huizinga.

Mijn leraar geschiedenis, C.D.J. Brandts, was een leerling van Oppermann. Aan hem vroeg ik hoe de geschiedenisstudie in elkaar zat. Tot je kandidaats volg je drie hoofdvakken zei hij, Oudheid, Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Katholieken kiezen daarna als specialisatie normaal gesproken voor de Middeleeuwen, voegde hij toe. “Dan ga ik dus Middeleeuwen doen”, dacht ik. In de geest van de apologetiek wilde ik geschiedenis gaan bedrijven. Maar Oppermann heeft me geleerd kritisch te zijn.

In mei 1943 ging de universiteit voor mij dicht. Ik had tot dat moment ijverig gestudeerd. Ook was ik lid van Veritas, waar ik direct na de oorlog nog preses van ben geweest. Om als onderduiker toch verder te kunnen studeren, heb ik me toegelegd op middeleeuws Latijn. Een leraar van het Stedelijk Gym, Jan Waszink, de latere hoogleraar Latijn in Leiden, gaf mij wekelijks les. Een avond in de week kwam hij bij ons thuis, kreeg een goeie kop soep, en las met mij Latijn. Na een paar maanden zei hij: We gaan Bernardus lezen. Van Bernardus wist ik tot dan niks af. Het enige wat ik bezat, was Uren met Bernardus van Anton van Duinkerken [1].

Wij lazen toen De consideratione (Over de beschouwing). Maar het was niet eenvoudig aan die tekst te komen. We dachten dat bisschop De Jong – de latere kardinaal – misschien wel een exemplaar had en dus belden we hem op. Uiteindelijk kreeg ik na veel omwegen een exemplaar uit handen van een kapelaan van onze parochie, een foliant uit 1641 die bij hem al jaren als sieraad op de kast had gelegen. Omdat ik er echt mee zou gaan werken, mocht ik deze houden. Daarin kwamen al meerdere varianten voor en daar lag aldus de kiem van mijn latere onderzoek naar de historische Bernardus.

Gaandeweg vatte ik het plan op, een vertaling van De consideratione uit te geven. Toen hoorde ik van iemand van uitgeverij Het Spectrum dat Anton van Duinkerken zelf met die tekst bezig was en haar ook wilde uitgeven.’

Clairvaux

‘Na mijn presidiaat van Veritas ben ik in 1946 een jaar in Gent gaan studeren om toch een fatsoenlijke opleiding te krijgen. Met de opvolger van Oppermann in Utrecht had ik geen affiniteit. In augustus 1945 bezocht ik een landdag van het Brabants studentengilde en daar was ook Van Duinkerken. Aan het eind van de oorlog had hij een ongeluk gehad waardoor hij niet meer kon schrijven met zijn rechterhand. Hij moest alles dicteren en kon alleen een beetje krabbelen met zijn linkerhand. Hij bood mij aan om samen te werken aan zijn vertaling van Bernardus. Toch is uiteindelijk het boek nooit uitgegeven. Uitgeverij Het Spectrum zat slecht bij kas en de Bibliotheek van klassieke katholieken liep na de oorlog niet meer. In de oorlog had de serie juist heel goed verkocht, omdat iedereen toen behoefte had om naar het verleden te kijken, maar na de oorlog was dat over.

Met Anton van Duinkerken ben ik in contact gebleven over Bernardus. Friedrich Heer had in zijn monografie Bernardus als een zeer gespleten man neergezet. Ik wilde eens uitzoeken of de tijdgenoten van Bernardus al een soortgelijke visie op Bernardus hadden als deze Heer [2]. Daar zit een goed proefschrift in, dacht ik. Post, in Nijmegen, wilde wel mijn promotor zijn, hoewel ik niet tot zijn studenten had behoord.

Tevens kwam ik in aanraking met een echte Bernarduskenner, Dom Jean Leclercq, van de abdij van Saint Maur te Clervaux in Luxemburg, niet te verwarren met de abdij Clairvaux in Frankrijk, die als strafgevangenis is gebruikt. Het begin van de hele beweging, Cluny zelf, is overigens tijdens de Franse Revolutie afgebroken. Jean Leclercq moedigde me aan het hele handschriftenbestand van de Vita – de levensbeschrijving die kort na Bernadus’ dood is geschreven, in het kader van zijn heiligverklaring – eens goed te vergelijken. Dat heb ik gedaan tijdens mijn vakanties aan het Bonifacius en met subsidies van ZWO – een instelling die garant stond voor Zeer Waardevolle Ontspanning, vonden wij.

In 1960 ben ik gepromoveerd, tien jaar na mijn huwelijk. Van Duinkerken was niet bij de promotie en het diner omdat hij precies op die dag de Constantijn Huijgens Prijs uitgereikt kreeg. Maar in De Tijd – toen nog een katholiek dagblad – schreef hij wel een uitvoerige recensie van mijn proefschrift over Bernardus, in drie afleveringen.’

Vaticanum II

‘We hadden inmiddels vier kinderen en ik was afgepeigerd door mijn drukke leven en de promotie. In januari 1961 knapte ik af, ik was uitgeput. Op advies van mijn huisdokter moest ik er een paar weken uit. Die paar weken liepen uit tot september. Ik ben toen een tijdje in Rome geweest en kwam op het idee dat een sabbatical year zo gek niet zou zijn, om me verder te kunnen oriënteren voor mijn studie. Ik diende een voorstel in bij ZWO en dat werd aangenomen. Onderdeel van dat jaar was een verblijf van drie maanden in Rome. Daar viel ik met de neus in de boter, omdat ik precies de eerste zittingen van Vaticanum II van nabij mee kon maken.

De rol van de Nederlandse kerk was groot in Vaticanum II. Dat werd onder andere veroorzaakt door een documentatiecentrum in Rome waar Nederlandse theologen stukken schreven over de onderwerpen die aan de orde kwamen. Die stukken gaven ze door aan de pers. De bisschoppen uit Afrika en Azië hadden in hun staf meestal wel mensen die uit Nederland of België kwamen. En die vonden het wel handig die stukken mee te nemen van het documentatiecentrum, zodat ze hun mening konden vormen over de diverse onderwerpen. Op deze manier verspreidden de Nederlandse opvattingen zich als een olievlek door het concilie. Pas tijdens de laatste zitting organiseerden de Italianen een eigen documentatiecentrum.

Johannes XXIII was als paus conservatief begonnen, maar had snel doorgekregen dat de kerk zich moest aanpassen aan de tijd waarin we leefden. Er heerste een optimistische sfeer dat de vernieuwing van de kerk voor elkaar zou komen. Persoonlijk was ik voor vernieuwing. Ik voelde me verwant met progressieve krachten in de Nederlandse RK-kerk. Na mijn afstuderen zat ik in de redactie van Het Gemenebest, een tijdschrift waarin alle richtingen voorkwamen. Daarna zat ik bij het tijdschrift Te elfder ure. Dit blad heeft zijn aandeel gehad in de voorbereiding van het concilie. Te elfder ure was het enige katholieke tijdschrift dat openlijk stelling durfde nemen tegen het Mandement van de bisschoppen, in 1953 [3].

Ik heb geweldig genoten van het concilie. Je zag een perspectief open gaan, dat helaas later weer dicht getimmerd zou worden. Ik ben er achter gekomen dat er lange tijd overheen gaat voordat een vernieuwing verwerkelijkt wordt. In die zin is de kerk net een mammoettanker, die veel tijd nodig heeft om door de bocht te gaan. Het toekomstperspectief was voor mij dat van een kerk die opnieuw aansluiting zou vinden bij de samenleving waarin we stonden.

Op Vaticanum II werd besloten tot een regelmatige bisschoppensynode. Daar is lange tijd niks van terecht gekomen. Toch hoor je nu weer geluiden in die richting. Ik juich dat van harte toe. We leven in een mondiale wereld, met veel verschillende culturen. Als de beleving van de religie mede bepaald wordt door de cultuur waarin je leeft – hoewel de pretentie vaak is dat de cultuur zich aanpast aan de religie – dan is het per se noodzakelijk dat er een verbreding komt van het gezag en dat dit niet in één hand blijft berusten. Vandaar dat in mijn ogen die bisschoppensynode bij een opvolging – als de kerk tenminste wil overleven – uitermate belangrijk is.’

Huishoudster

‘Johannes Paulus II heeft mondialisering nagestreefd maar is er toch niet in geslaagd. Ondanks zijn verdiensten komt hij niet los van zijn achtergrond. In Rome heb ik een fraaie anekdote gehoord. De Heer verscheen in zijn slaap aan Johannes Paulus. “Mag ik u een vraag stellen?” “Spreek Heer, uw knecht luistert”. “JP, wanneer krijgen we de eerste gehuwde priester?” “Heer! Nooit zo lang ik de paus ben!” Stilte. “Heeft u nog meer vragen, Heer?” “Jawel: wanneer krijgen we de eerste vrouwelijke priester?” “Nooit zo lang ik de paus ben!” Opnieuw stilte. “Heer, heeft u nog meer vragen?” “Nee, mijn zoon.” “Mag ik U dan nog een vraag stellen?” “Spreek, Johannes Paulus.” “Wanneer krijgen we de eerstvolgende Poolse paus?” “Nooit zolang ik de Heer ben!”

Dat typeert toch een beetje de situatie. Het pauselijk gezag zal anders georganiseerd moeten worden. Eenhoofdig gezag zoals dat nu functioneert, kan niet meer in een mondiale kerk. De hele clan rond de paus is oud en staat te ver af van de pastorale werkelijkheid van de bisschoppen.

En wat heeft het voor zin om in onze samenleving vast te houden aan de ongehuwde priester? Hoeveel priesters op het platteland in Italië hebben niet een huishoudster met wie ze naar bed gaan? De wijsheid van Italianen – die heel anders tegen de werkelijkheid aankijken – is dat zo’n priester vrijdags moet gaan biechten bij een collega en die vrouw tot maandag buiten zijn bed moet houden.

Zo is het altijd gegaan. Er is een celibaat uit het geloof, het monastieke, maar om nu de hele kerk te verplichten tot het monastieke celibaat, is een overtrekken van de werkelijkheid. Je krijgt dan priesters die dat niet aankunnen. Was Petrus niet getrouwd? Waarom elementen uit een voorbije cultuur vasthouden en zeggen dat die tot de eeuwige waarheid behoren? Zo houd je Schrift en Traditie niet bij elkaar.’

Ontmythologiseerder

‘We hebben een subcultuur opgebouwd op grond van een idealisering van de Middeleeuwen. Die verregaande idealisering van de Middeleeuwen, die je vooral in katholieke kringen hebt gezien, is grotendeels te begrijpen als een reactie op de Verlichting. Ik denk aan dat mooie boek van Novalis, Die Christenheid oder Europa, uit 1799 [4]. Hij schreef het op het moment dat de paus die gevangen zat in een Franse kerker, kwam te overlijden. Velen dachten op dat moment dat het met de katholieke kerk is afgelopen. In zo’n tijd kan de verheerlijking van de Middeleeuwen – nota bene door een lutheraan – goed uitgeleefd worden. Daarna is dat christelijke, middeleeuwse verleden van Europa een soort programma geworden van het katholieke reveil in de 19de eeuw. De nostalgie naar die tijd gaat dan een geweldige rol spelen en in die sferen ben ik ook begonnen.

Van Duinkerken zei tegen mij: “Meneer, u haalt teveel kalk van de muren. U bent nu 40, zo kunt u niet doorgaan.” Hij vond mij al teveel een ontmythologiseerder. In mijn verzuilde opvoeding was het geen probleem om aan die ideale Middeleeuwen vast te houden. Toen die beschutting wegviel, moesten we een nieuw houvast vinden. Vandaar dat we zoveel van het concilie verwachtten. In de jaren zestig hadden we echt het gevoel dat het concilie enorm veel zou gaan betekenen.

Hoewel de doorwerking van het concilie me uiteindelijk wel teleurstelde, is de kerk voor mij de kerk gebleven. Ook heb ik nog steeds het vertrouwen dat het concilie uiteindelijk wel gaat doorwerken. En dat het waarschijnlijk op deze manier beter gebeurt dan wanneer we het toen al, in een keer, radicaal hadden doorgezet. In onze crisissituatie komen veel meer mensen tot de ontdekking dat het wel zal moeten. Vergeet niet, naast kerkverlating hebben we in Nederland ook een groot aantal bekeringen, met name van intellectuelen, de neo-katholieken. Meer dan duizend per jaar. In een wereld die zo leeg wordt, die zo onmenselijk wordt – de mkz-crisis is ten dele toch het gevolg van het feit dat wij allen zoveel mogelijk willen verdienen – in zo’n wereld gaat men op zoek.’

Vagevuur

‘Anderzijds kan ik niet meegaan met mensen als Le Goff die stellen dat in de Middeleeuwen slechts de elite christen was. Het probleem met Le Goff is, dat hij de humor van Bernardus niet doorheeft. Laat ik een voorbeeld noemen. Bernardus zegt ergens dat hij alle molens wil laten afbreken vanwege de prostitutie die er wordt bedreven. Wat was nu het geval? Een abt die niet over een eigen molen beschikte, deelde een molen met een heer. Dus moesten er jonge monniken toezicht houden op het aandeel van het klooster. Dat ging niet goed. De abt vraagt dan Bernardus om advies. Die maakt er een grap van. Er zijn drie mogelijkheden. 1. De meisjes komen niet. 2. De jongens komen niet. 3. Lukt dat geen van beiden, dan moeten we de molens afbreken. Le Goff neemt dat letterlijk en denkt dan dat Bernardus een blinde fanatiekeling was! In werkelijkheid had Bernardus juist veel humor. Jean Leclercq heeft een studie over de humor bij Bernardus geschreven; van die man heb ik veel geleerd.

Een ander voorbeeld. De Kerk heeft altijd woeker veroordeeld, maar kooplieden kunnen niet werken zonder rente. Wil je die kooplieden toch bij de kerk houden, dan heb je speelruimte nodig tussen hemel en hel, een derde ruimte, het vagevuur. Le Goff laat in zijn Naissance de la Purgatoire Bernardus zo het vagevuur bewust uitvinden! Voor mij is dat onzin. Kom nou toch, dat vagevuur zien we al in de achtste eeuw opkomen. Sinds ik zijn boek de grond in heb geboord, mag Le Goff mij niet meer zo.’

Kerken van het Oosten

‘Omdat ik als geschiedenisleraar voor de klas stond, was ik genoodzaakt me in de negentiende eeuw te gaan verdiepen; je moest immers veel vertellen. Daar heb ik ook veel van geleerd. Zo ontdek je dat Pius IX in 1846 in Rome wordt binnengehaald als een liberaal. Maar de werkelijkheid is anders: hij stelde het ghetto voor de joden weer in en gaf katholieke dienstbodes die daar werkten opdracht joodse kinderen in het geheim te dopen om ze vervolgens op te eisen voor de kerk. Wat moest de samenleving met zo’n paus?

Daarna krijgen we Leo XIII. Die heeft in Leuven gezeten en schrijft brieven die veel interessanter zijn dan alle encyclieken bij elkaar. Toch is hij een oude, ziekelijke kardinaal op het moment dat hij als paus wordt benoemd. Men benoemt hem puur als tussenpaus. In werkelijkheid is hij 25 jaar gebleven en gooit hij de hele boel open. Hij durfde het op te nemen voor de democratie, die volgens hem niet in strijd is met de leer van de kerk. Dus kreeg hij alle conservatieve katholieken tegen zich.

Na zijn dood wordt hij opgevolgd door de meest onnozele jongen, Pius X. Die vervolgt alle moderne katholieken, zoals je bij Rogier [5] kunt lezen. Daarna krijgen we Benedictus XV. Toen die paus werd, trof hij een aan de paus gerichte officiële brief aan, waarin hij las voordien te zijn aangeklaagd vanwege modernisme. De volgende, Pius XI, deugt weer niet, althans op politiek gebied. Hij wil op zijn manier terug naar de Middeleeuwen. Hij is de man van de verheerlijking van de corporatieve staat en van de concordaten met de fascisitische dictators Mussolini, Dolfuss en Salazar. Vervolgens krijgen we Pius XII, die moet leven met de Duitsers in Europa, voor wie hij eigenlijk wel sympathie had. Voordien was hij nuntius in Duitsland geweest.

In die lange lijn is Johannes XXIII dan een eerste kentering. Ik ben zeker niet pessimistisch, vanuit mijn geloof. Ik vertrouw erop dat de Heer bij ons is tot het einde der tijden. Je moet altijd doen wat haalbaar is. Ook Johannes Paulus II heeft iets gebracht: hij zorgde voor de doorbraak naar de kerken van het Oosten. Maar al met al is zijn taak te zwaar voor hem.’

Vastlopen

‘Ik denk dat de wal het schip keert en dat de samenleving de geseculariseerde richting die we nu kiezen uiteindelijk niet verdraagt. Deze richting kunnen we niet aanhouden, dan wordt de samenleving onleefbaar. Kijk naar de geweldig toegenomen verschillen in inkomen, ooit moet dat een sociale crisis oproepen. En het onderwijs kun je toch ook niet ongestraft naar de bliksem helpen evenals de gezondheidszorg, die voor velen ontoegankelijk dreigt te worden. Op een gegeven moment loopt zo’n ontwikkeling vast en kun je niet verder.

Ik heb daarom een heel ander perspectief dan Von der Dunk, met zijn ontploffing van het christendom en zijn “verdwijning van de hemel”. Ik kende hem al als student: toen presenteerde hij zich graag als atheïst en ongelovige. Voor hem kan er geen ander perspectief zijn dan dat het allemaal verdwijnt. Maar mensen die niet in een geloofstraditie zijn opgegroeid, kan ik dat niet kwalijk nemen.

Ik zelf ben overtuigd van het tegendeel: ook deze cultuur kan niet zonder zijn christelijke traditie. Wij hebben binnen Europa geen ander religieus houvast dan het christelijk geloof. Je moet normen en waarden hebben die verder reiken dan de aardse werkelijkheid. Ik kan nog altijd bidden; een echte geloofscrisis heb ik nooit gekend. Wel heb ik gezien dat we opschuiven, dat we veranderen. Een deel van mijn kinderen doet op dit moment niets aan het geloof. Maar ik mag hen dat niet verwijten. Hooguit de samenleving en ook mijzelf: dat ik er niet in geslaagd ben het hen bij te brengen. Ik hoop dat het maatschappelijk vastlopen van dit moment, dat zich overal manifesteert, hun redding zal worden. Maar misschien is dat wel wishful thinking.’

Ontkerstening der Middeleeuwen

‘Ik geloof wel in het onderscheid tussen profaan en heilig. Wie christelijk leeft staat anders tegenover het huwelijk en huwelijksontbinding dan een niet-christen. Je begint anders als je vanuit het geloof start. Dat wil niet zeggen dat je strikt vast moet houden aan zaken als niet met elkaar naar het bed gaan voor de officiële huwelijkssluiting. Al ben ik wel blij dat wij het niet gedaan hebben. Je blijft dan veel trouwer en dat zou ik niet willen loslaten. De profane wijze waarop tegenwoordig het huwelijk in elkaar zit, heeft ermee te maken dat er ook veel mis gaat.

Ik ben gevoelig voor de monastieke liturgie. Daarin voel ik me geborgen. Daar ben ik ook mee opgegroeid in Venray. Ik versta nog Latijn. Het Gregoriaans doet mij ook wat. Ik loop dus niet voorop bij de vernieuwing van de eredienst. Maar ook een protestantse avondmaalsviering kan mij stichten.

Frits Van der Meer maakt dat onderscheid tussen heilig en profaan veel scherper. Als ik eerlijk ben: hij is veel te oud geworden. Hij was altijd al een aparte figuur, niet zo’n gemakkelijk man. In zijn tijd – 1941 – was zijn Catechismus een prachtig boek. Nu weet niemand daarmee meer wat te beginnen. Zijn Keerpunt der Middeleeuwen is ook een mooi boek, net als zijn Augustinusstudie. Maar de verbinding met de tijd waarin we leven kon hij niet meer maken. Soit.

Ik heb me afgekeerd van de al te hoopvolle verwachting dat de Middeleeuwen ons zouden redden. Terwijl ik anderzijds nog steeds zeer geboeid word door die wereld. Mijn boek De Ontkerstening der Middeleeuwen heb ik aangeboden aan oudbisschop Ernst van Breda. Hij had het twee keer gelezen en hield een uitstekende inleiding. Er waren toen ongeveer 80 mensen bijeen en ik verkocht direct 40 exemplaren. Nog steeds is er volop belangstelling.’

Apostel

‘Christenen horen bij elkaar thuis. Rooms-katholieken, protestanten en orthodoxen. De Reformatie is een belangrijk moment in de geschiedenis van het christelijk geloof, een onmisbare schakel in de ontwikkeling ervan, zeker voor de Europese samenleving. Tegelijkertijd zijn protestantse kerken gebonden aan een klein gebied en als zodanig provinciaals.

Ik heb vertrouwen dat de boodschap die ons gegeven is door Jezus Christus, niet kan verdwijnen. Die boodschap is te wezenlijk dan dat hij uit de samenleving kan worden weggehaald. Wel tijdelijk en plaatselijk, zoals bij ons nu, maar niet blijvend. Het wezen van de religie is niet uit het historisch proces afleidbaar. Het is meer, het komt van elders, het komt van de Schepper van hemel en aarde. Niet alleen de aarde, ook de hemel. Dan kun je hier op aarde een hele hoop uitvreten, maar die hemel blijft. Daar kunnen wij niets aan veranderen.

Op dit moment ben ik Giles Constable aan het lezen, een boek over de Reformatie van de twaalfde eeuw. Wat hij schrijft stuurt hij mij en wat ik zelf schrijf, stuur ik hem toe. Ik heb hem leren kennen via Jean Leclercq. We hebben elkaar voor het eerst geschreven in 1955 en ontmoet in 1962 tijdens een summercourse van de universiteit van Milaan, in het jachtslot van de oude Franz Joseph in de Dolomieten. We werden vrienden voor het leven.

Verder lees ik momenteel preken van Meister Eckhart, vertaald door C.O. Jellema. Ik kreeg het boek van Jellema zelf op een tentoonstelling over Bernardus in Aduard, een voormalig cisterciënzer klooster. Eckhart is me nog niet helemaal helder. Hij gaat verder dan de orthodoxie toelaat. Dat kan goed zijn voor de kerk en het is in elk geval spannend om te lezen.

Op de middelbare school heb ik Dante gelezen en natuurlijk niet alles begrepen. Vergilius leidt Dante door de hel, Heloïse leidt hem door het vagevuur en als hij bij God komt is daar Bernardus. Heloïse is er dan ineens niet meer bij. Bernardus wordt opgevoerd als een godschouwer en staat naast hem als hij God nadert. Ook dat is Bernardus.

Je hebt de taak om in de tijd waarin je leeft, datgene wat je lief en dierbaar is te doen verstaan en te vertolken. In de samenleving waarin je staat. Iets van een apostel heb ik wel in me, maar ik ben niet biblicistisch. Zo goed kennen wij roomsen de Schrift trouwens ook niet. Maar hoe moeten wij de Schrift verstaan? Historisch? Of moeten wij in de verhalen vooral datgene verstaan wat erachter ligt?’

  1. Anton van Duinkerken (1903-1968), pseudoniem van W.J.M.A. Asselbergs, was in die tijd een van de meest vooraanstaande katholieke intellectuelen in ons land. Vorig jaar publiceerde Michiel van der Plas zijn biografie, “Daarom mijnheer, noem ik mij katholiek”.
  2. Friedrich Heer, Aufgangs Europa, Wenen/Zürich 1909.
  3. Een van de meest spraakmakende onderdelen van het Mandement was het verbod van de bisschoppen om op de PvdA te stemmen.
  4. Vertaald in de bekende Agora Sleutelteksten-serie als De christenheid of Europa.
  5. Zie Rogier, Katholieke Herleving, Geschiedenis van Katholiek Nederland sinds 1853, Den Haag 1964, 425–488. Prof.dr. L.J. Rogier (1894–1978) was vanaf 1947 tot 1964 hoogleraar geschiedenis in Nijmegen en beschouwde zijn Geschiedenis van het katholicisme in Noord-Nederland in de zestiende en zeventiende eeuw (5 delen) als zijn hoofdwerk.