Reacties en commentaar
Bij de voorbereiding van de uitgave van het speciale nummer Wereldgelijkvormigheid waren we er van meet af aan over eens, dat we dit onderwerp niet te algemeen (te integraal) of te academisch aan de orde moesten stellen. In de eerste plaats bestaat er al heel wat literatuur over dit thema, maar wat ons belangrijker leek is het gevaar, dat we zo licht wereldgelijkvormigheid elders en aan anderen denken, dat we aan enig zelfonderzoek in onze eigen kring niet meer toekomen. Deze opzet heeft tot gevolg gehad dat we ook in eigen vlees hebben moeten snijden Dat is geen plezierig werk, maar we hebben het gedaan, omdat we het welzijn van die groep op het oog hadden, waarvan wij vlees en bloed zijn. Maar volgens sommigen gaat dat te vér. Het tast wellicht te veel het zelfrespect van dat kerkverband of die organisatie aan waarmee men zich gaarne identificeert. Vanwege de doelstellingen die men nastreeft moet men er ook geen dingen bij gaan halen die het geheel maar verlammen, - vindt men - ook al wordt het effect van datgene wat men nastreeft door deze blikverenging ernstig ondermijnd. Ergens werd zelfs opgemerkt dat men zulke dingen niet op de straten van Askalon ( i.c. Wapenveld ) moet brengen!
Het is een meer voorkomend verschijnsel dat men prikkelbaar wordt, als zaken als deze zeer concreet en in details aan de orde worden gesteld. Het is net als in de kerk: je mag zo wel over het algemeen over de zonde spreken, maar indien bij deze of gene zonde – aanwijsbaar in het leven van alle dag – de vinger wordt gelegd, dan is Leiden in last. Dan is de kans groot dat je vervreemdt van ,,het eenvoudige volk”, waarvan velen liever met krukken in hun Hollandse binnenhuisjes rondscharrelen, dan dat ze met geschoeide voeten zich naar die plaats begeven waar de echte strijd gevoerd wordt.
De reacties hebben ons evenwel niet ontmoedigd. We zijn blij dat het - hoe ampel ook – tot een confrontatie is gekomen. En we verlangen naar een brede en diepe confrontatie, waarbij het niet om het gelijk gaat en we ook niet vallen over een woord, maar waarbij het ons gaat om de dynamische kracht en doorwerking van het gereformeerd protestantisme ook in deze twintigste eeuw, waarvan we geloven dat het ook voor deze tijd de antwoorden moet kunnen geven op het zo complexe geheel van vragen, waar we buiten en binnen onze kring mee in aanraking komen.
De dagbladen
De dagbladen die aandacht besteed hebben aan om nummer Wereldgelijkvormigheid zijn het dagblad Trouw en de vier bladen van het Rotterdammerkwartet.
Trouw vestigde in de rubriek Kerkelijk Leven (8 febr.) met als kop Speciaal nummer Wapenveld. Wereldgelijkvormigheid ook binnen ger. gemeenten – ruime aandacht aan onze uitgave. Nadat men Wapenveld en de CSFR (“deze sympathieke vereniging”) heeft voorgesteld aan de krantenlezer, volgen lange citaten van prof. Van der Linde en van prof. Jonker. Van deze laatste gaf men een selectie die het geheel nogal sensationeel kleurde, met als gevolg dat verschillende mensen op de redactie van Trouw kwamen vragen om 't adres van dat-blad-niet-dat-stuk-van-prof. Jonker-erin. Ruim twee weken later kwam Trouw opnieuw terug op het Wapenveld-nummer, nadat een van de redacteuren een gesprek met deze hoogleraar had gevoerd over de diverse reacties die binnen de Gereformeerde Bond waren losgekomen. In dit interview – zo lezen we – hield prof. Jonker een warm pleidooi “om het gereformeerd belijden te realiseren en te concretiseren in de uitdaging van deze tijd.”
“En dat is ook oorspronkelijk reformatorisch en volledig in de lijn van Calvijn, die de wereldkerk, de wereld en het volk op het oog had, en zeer bepaald niet naar een of ander groepje keek." „Het gereformeerd getuigenis moet worden ingebracht in de dialoog met de vragen van deze tijd - en dat gebeurt niet." „Gereformeerde Bonder zijn wil toch niet zeggen: groepsbewustzijn in leven houden aan de hand van wat herkenbare hebbelijkheden of onhebbelijkheden."
Begrijp me goed, zo besluit prof. Jonker, de gereformeerde prediking en ook de gereformeerde geloofsbeleving, zoals die in de Gereformeerde Bond gestalte krijgen, hebben niet alleen mijn waardering zo op een afstandje. Nee, ik hoor erbij. Maar dan moet die prediking en die geloofsbeleving er niet zijn ter ere van de eigen greep, ten gerieve van gelijkgezinden, maar worden ingedragen in het beraad over de vraagstukken, waarmee de anderen, nee beter: waarmee de héle Hervormde Kerk en ook de andere kerken worstelen."
De Rotterdammer ging in de rubriek „Christelijk Nationaal" (9 febr. ) onder de kop ,,Boeren en burgers moeten buitenlui accepteren" onder meer uitvoerig in op de artikelen van prof. Jonker en drs. Bos. Vooral dit dagblad danken we voor de brede en gedegen voorlichting die men van dit speciale nummer heeft gegeven. De lezers van deze dagbladen hebben een duidelijker indruk van het Wapenveldnummer kunnen krijgen dan de abonnees van onze kerkelijke organen, die toch een diepergaande analyse van de aan de orde gestelde problemen - getoetst aan de praktijk - hadden mogen verwachten.
De Waarheidsvriend
De Waarheidsvriend, officieel orgaan van de Gereformeerde Bond, gaat vooral in op één facet van het themanummer. Het cirkelt vooral om de opmerking: „Men kan kritiek hebben op een zekere vasthoudendheid, maar als het erom gaat het pand te bewaren, dan is het toch maar veiliger iets teveel dan iets te weinig aan te grijpen." De commentator is er beducht voor „de pas er in te zetten". „Er is veel dat een verleiding vormt tot wereldgelijkvormigheid, dat overmorgen misschien minder risico oplevert". De tijd, het tempo, is voor hem wel degelijk van belang.
Te betreuren is, dat ons themanummer onder het motto Kerk en Wereld direct na een bespreking van het geruchtmakende boekje "Twistgesprekken met God" van ds. Barthold van Ginkel aan de beurt komt. „Ook hier hetzelfde vraagstuk: kerk en wereld" - zo lezen we. De wereld van Van Ginkel en de wereld van Wapenveld lijken in deze compositie zomaar ineen te vloeien. Die indruk wordt in het vervolg van het artikel helaas niet weggenomen. Dat de schrijver begaan is met het lot van de gemeente blijkt overduidelijk uit de manier waarop hij ook met dit probleem worstelt, maar hij erkent nauwelijks of niet, dat ook de ,,wereld-binnen-ons" zich breed maakt, waardoor het toch juist steeds moeilijker zal worden de ,.eigenlijke" wereld die hij met ons afwijst, in haar geraffineerdheid te onderkennen.
Liever hadden we gehad, dat men openlijk toegaf of ontkende, of die wereld onder ons aanwezig is of niet; dan was daar mee meteen het consigne gegeven er wat aan te doen ... of niet? Men leze zelf:
„Het is natuurlijk uitermate moeilijk om ergens een grens te trekken. Ieder kan constateren, dat er ten aanzien van verschillende dingen, die men al of niet doet, geleidelijk zich verschuivingen voordoen. Is dat laatste een reden om dan de pas er maar in te zetten? We moeken toch eens, en de schade is zo groot, wanneer we achteraan komen. 't Is wellicht een fabeltje dat die schade zo groot is. Want we krijgen sterk de indruk, dat de zeer progressieven bitter weinig weten te behouden.
De eerlijkheid gebiedt te zeggen, dat er in de gemeente grote beduchtheid bestaat, omdat meer dan eens het fulmineren tegen toch al aanwezige wereldgelijkvormigheid en het pleit voor grotere openheid dikwijls eindigt in het avontuur, dat we in het vorige artikeltje omschreven.
We kunnen eindeloos debatteren over de vraag, waar het nu wel in zit en waar het niet in zit, maar er is toch meer in het geding.
Het is namelijk zo ontzettend moeilijk om het onderscheid aan te geven tussen wat wezenlijk is en bijkomstigheid, wat groot is en wat klein. Niemand verachte de dag der kleine dingen, zo leert ons de Schrift. Er zijn gedingen tussen ouders en kinderen, waar het gaat om zaken, waarvan men zou zeggen: Is dat nu een halszaak? Maar de ouders proeven de geest, die het kind bezielt. Ze weten dat de vinger dikwijls hand betekent. Er zijn voorbeelden te over van duizenden Demassen, die de tegenwoordige wereld hebben liefgekregen. Wanneer we nu de schuld geven aan ouders en ouderlingen, kortom aan alle verantwoordelijke instanties, omdat ze ofwel te slap waren ofwel te strak, dan zijn we dra met ons oordeel gereed."
„Van belang is en ook ten volle verantwoord, dat we ons leren voegen naar de „gang van het werk".
Als prof. jonker in zijn bijdrage aan het bewuste nummer van Wapenveld de (geref.) gemeenten wil voorhouden, dat ze gemakzuchtig de ontkerstening overlaten aan „Oegstgeest" en „Baarn" en dat men in „Kerk en Wereld" ds. Poot eenzaam laat worstelen en ploeteren zonder hem leerlingen te sturen, gaat dit niet op. We moeten niet vergeten, dat dit ook niet de afspraak was.
Is het zo dat men buiten de theologische discussie staat en het wezenlijk kerkelijk gesprek, zoals prof. Jonker schrijft.
Het blijft toch altijd maar een hachelijke zaak, vooral wanneer men elders uitspraken tegenkomt, dat in tegenstelling met de toenemende theologie, die geheel door de wijsgerigheid was meegesleurd en van haar plaats gerukt, in conventikelen de leer der Schriften bewaard bleef. Men weet soms toch werkelijk niet wat men moet doen.
Het is heus wel te begrijpen, dat de gemeente al de veranderingen en wijzigingen, die in grote vaart elkaar volgen, niet kan bijbenen. Vooral wanneer vele inzichten en standpunten die vandaag met veel vuur en verf worden verdedigd, morgen achteloos terzijde geworpen zijn."
„Men kan kritiek hebben op een zekere vasthoudendheid, maar als het er om gaat het pand te bewaren, dan is het toch maar veiliger iets teveel dan iets te weinig aan te grijpen.
Juist ook omdat het altijd weer van een kant moet komen. Men spreekt wel van een „inbreng", we kunnen geen enkele groep missen en ieder levert zijn waardevolle „inbreng", maar het merkwaardige is, dat men toch de zelfstandige organisatie van de „inbrengers" zo spoedig mogelijk wil opheffen. Waar dan op den duur de inbreng vandaan moet komen?
De strijd op aarde blijft. De strijd tegen de wereld in de kerk. En toch ook de strijd tegen de begrijpelijke zucht om niet langer kerk in de wereld te zijn. Maar zien we nog onderscheid tussen kerk en wereld? Zijn er die kennelijk hun aangezicht hebben gericht naar Jeruzalem?"
Uit het bovenstaande krijgt men toch wel sterk de indruk, dat men het nog mogelijk acht te leven binnen een soort afgesloten veste, waar men de wereld buiten de deur kan houden. Het resultaat zal ook wel weer afhangen van wat men opnieuw onder „wereld" wil verstaan. Bij ons bestaat onmiskenbaar de neiging het eigene zodanig te „heiligen" als lanceerbasis van de doelstellingen die men gezamenlijk nastreeft, dat de kwetsbaarheid zich wel eens meer van binnen uit dan van buiten af zou kunnen manifesteren. In kerkelijke conflicten b.v. kan ineens blijken dat de wereld die men voorgaf te mijden zich al jaren lang stevig binnen de eigen veste genesteld had. Ook deze „wereld" verleent asyl aan duizenden Demassen.
Hoe kunnen we weerstand bieden aan de verleidingen van de satan en ons onbesmet van de wereld bewaren? is steeds weer de ondertoon van elke vraagstelling in dit verband. Die weerstand realiseren we niet als we ons zogenaamd van de wereld afsluiten. Daar houden we ons niet alleen mee voor de gek, maar daarmee doen we tevens tekort aan wat een wezenlijk facet van het christen-zijn is. Met datgene „wat we gehoord en gezien hebben" moeten we de wereld in! De deuren moeten niet afgegrendeld, maar juist opengestoten worden, ook daar waar de wereld ze juist ten eigen gerieve gesloten wil houden. De talloze open deuren naar de wereld bieden even zovele kansen als mogelijke gevaren. Die zwakke, zielige mens die zo onbekwaam is, moet juist zijn binnenhuisje uit om z'n zwakheid en onbekwaamheid eens concreet te ondervinden, en in de dialoog met de wereld te beseffen, dat waar de mens zwak en onbekwaam is, het Woord van God juist een kracht is tot behoud. Ook als men in ruimer verband - hetzij georganiseerd, hetzij ongeorganiseerd - zijn houding fundamenteel gaat wijzigen, in die zin dat men open staat naar buiten, in het besef van de mogelijkheden die liet evangelie in iedere tijd biedt en op grond van het geloof dat God het a1 regeert - dat ook deze wereld Zijn wereld is - dan is er een inbreng die niet op te heffen is, ook al ervaren we elke dag dat wij zowel als de „anderen" deze ,.inbreng" trachten te canoniseren tot stelsels, die door hun al te (koud) ponerend karakter de discussie zowel als de communicatie inruilen voor woordenstriid en ongeestelijke polemiek. De kracht van de reformatie bestond niet uit het omhulsel dat geschapen werd, maar uit de inhoud die men wist te vertolken, waardoor liet leven als vanzelf gestructureerd werd. ,,omhuld" op een wijze die spotte met al die structuren die wij met onze eigenwettelijke en laagkerkelijke bezinning steeds weer trachten te vormen.
In het boekje „Richtlijnen" van de Gereformeerde Bond (1963) constateert men dat er over de N.H. Kerk een soort matheid gekomen is. „Alle spanningen zijn goeddeels geweken, alles is doorbroken. De tijd zou wel eens rijp kunnen zijn om in het theologisch luchtledige, dat aan het ontstaan is, iets positiefs te stellen." Zien we echt dat de tijd daar rijp voor is? Dit werd geschreven vóór de Robinsonade („Eerlijk voor God" ) , vóór een nieuwe vrijzinnigheid als op uitnodiging werd binnengehaald.
Als het erom gaat het pand - dat ons is toevertrouwd - te bewaren, dan grijpen we nooit te veel aan, eerder te weinig. Alleen misschien anders!
Gereformeerd Weekblad (Huizen)
Over de reacties van het Gereformeerd Weekblad kunnen we kort zijn. Het spreekt alleen over wereldgelijkvormigheid voorzover het te pas komt om prof. Jonker daarmee in een kwaad daglicht te stellen. "Hij doet dit op een wijze waardoor hij onze gemeenten nog meer van zich vervreemdt. En ik ben bang - aldus de kroniekschrijver - dat hij de academici, die we ook zo zeer nodig hebben tot opbouw van het kerkelijk leven; op deze wijze ook van deze gemeenten vervreemdt, zodat we nog verder van huis zullen komen dan ooit tevoren."
Blijkbaar heeft de commentator het ook te gortig gevonden wat hij schreef, maar in plaats van het weer terug te nemen past hij de dialectische methode toe, door er een andere (vroegere) Jonker tegenover te zetten, de Jonker die destijds sprak op de toogdag van de Gereformeerde Mannenbond, die aldaar woorden sprak, waarvan de scribent kan begrijpen dat ze in die vergadering aansloegen. De vraag is nu maar of deze beide Jonkers voor hem nu nog in leven zijn of dat de een reeds als „oudvader" is bijgezet, die je vereert omdat hij a1 lang genoeg gezwegen heeft.
Gereformeerd Weekblad (Kampen)
Ook de Gereformeerde Kerken hebben een Gereformeerd Weekblad. Hierin heeft ds. T. Plomp in twee lange artikelen aangetoond dat het ook anders kan. In zijn eerste artikel vraagt hij zich verwonderd af waarom prof. jonker nu juist in de reacties de klappen kreeg.
„Daar zit iets vreemds in, want met alle respect voor het artikel van prof. Jonker, - wie dáárop iets te zeggen heeft, moet dit zeker ook hebben op het stuk van prof. Van der Linde, en niet minder op de overige stukken". „Naar mijn mening had prof. Jonker beter geen antwoord kunnen krijgen (en dus ook geen interview), als de jongeren die de eigenlijke vragen stelden, vragen waar zij kennelijk mee zitten, het maar wèl gekregen hadden. Dit laatste is niet het geval geweest: het is te vrezen dat Wapenveld zich tevreden moet stellen met de beide (summiere) reacties, die ik noemde (bedoeld worden die van „De Waarheidsvriend" en van „Gereformeerd Weekbad", Huizen), en misschien nog een paar meer, dat de jongeren in de kou blijven staan, en dat de vragen niet bij henzelf, maar wel bij hen, van wie zij graag een antwoord hadden vernomen of een poging daartoe, „in fundatum reformatum" verzinken. Dat die vragen een beter lot verdienen bewijst..."
En nu volgt een lange rij citaten om een indruk van het Wapenveld-nummer te geven.
De recensent wil de inhoud ervan ook aan zijn eigen kerk gericht zien.
„Eén ding staat wel vast: wij zullen niet kunnen doen alsof wij buitenstaanders zijn en niet kunnen zeggen: o, het gaat over anderen. Daarvoor hebben alle schrijvers gezorgd, maar niet in de laatste plaats die van de laatste bijdragen."
Tot zover zijn eerste artikel.
Een week later (19 maart) volgt het commentaar op de reacties in De Waarheidsvriend en het Gereformeerd Weekblad.
„Naar mijn mening zijn beide reacties teleurstellend te noemen en beneden de maat van het Wapenveld-nummer. Het teleurstellende bestaat vooral hierin, dat op de vragen, klachten, constateringen en wat dies meer zij van de jongeren hoegenaamd niet wordt ingegaan.„Maar de totaalindruk is, dat de klachten van de jongeren worden aangehoord, zonder dat de juistheid ervan wordt erkend of óntkend. En dat terwijl in Wapenveld toch heel wat stond, geschikt om te erkennen of te ontkennen en te bestrijden. Dat men men de artikelen van de jongeren serieus bezig is geweest, blijkt noch in de ene noch in de andere kroniek.
In plaats daarvan wordt prof. Jonker berispt, omdat hij zich al maar van de Bond verwijdert (terwijl men toch mag aannemen, dat hij alleen maar uit pure liefde de broeders tegen de kuif in heeft gestreken! en stuit men op een aantal algemeenheden: dat het allemaal zo moeilijk is, dat men zo licht van het een tot het ander komt, dat men beter de stap wat kan inhouden dan te hard lopen. Allemaal dingen, die de jongeren van Wapenveld ook wel weten, maar die geen antwoord zijn op hun vragen: de wereldgelijkvormigheid in eigen kring en het vraagstuk van het leven als gereformeerde christenen in de wereld van heden. Als zulke vragen worden gesteld, mag het geen sterveling kwalijk worden genomen, dat hij verzucht: wat moeilijk! Maar daarop moet toch iets anders volgen dan: laten wij zo lang mogelijk aan het oude vasthouden en alleen als het moet ons voegen naar de „gang van het werk”. Bij bepaalde ouderen mag dat goed aankomen, bij de jongeren, die met zulke vragen zitten, waarschijnlijk toch niet.
Ik vrees, dat ook nog iets anders bij hen minder goed aankomt, nl. de bezorgdheid, dat er Demassen uit hen zullen worden, dat zij de kring van de Bond, van de gereformeerde gezindte, van de gemeente zullen verlaten. In beide reacties wordt die bezorgdheid uitgedrukt, zoals men hierboven kon lezen. Waarom? Nergens in Wapenveld betonen de jongeren zich ongereformeerde nieuwlichters. Wat zij doen is alleen maar: bepaalde wereldse dingen signaleren en vragen: ziet u ze óók en kunnen wij daarvan niet verlost worden? En ook: laten wij toch samen proberen in de wereld van nu gereformeerd te zijn! Men moet bezorgd over hen zijn? Ik dacht veeleer dankbaar.
Andere geluiden
De kerkelijke pers van de (beide) Gereformeerde Gemeenten heeft in alle talen gezwegen. Ook hier heeft men het blijkbaar niet nodig gevonden de gestelde feiten te erkennen of te ontkennen, eventueel te bestrijden. Overigens had men het gerust wat minder lovend mogen doen dan het zojuist aangehaalde Gereformeerd Weekblad. Dat dit blad zich zo prijzend uitliet, zal ons lot toch niet verzwaren? Hopelijk komt het na de verschijning van dit nummer nog tot een gedachtenwisseling.
Tenslotte vermelden we nog De Hervormde Vaan (orgaan van de Ned. Herv. mannenverenigingen op geref. grondslag) en Ons Geluid, een (gestencild) blad van de Gereformeerde Bond Utrecht-West en Zuid. In eerstgenoemd blad vonden we een parafrase van wat we al gelezen hadden in het Gereformeerd Weekblad (Huizen) - zie boven - zodat we over de inhoud daarvan niets meer behoeven te zeggen. In Ons Geluid troffen we zinsneden aan, die ieder niveau waarop men een discussie voert ver boven zich laten ...
„Zo zou een lyceist vanuit het internaat aan zijn eenvoudige ouders schrijven. Maar het is prof. jonker die van het eenvoudige kerkvolk is afgedwaald."
We dachten zo genoeg reacties gegeven te hebben. De lezer kan zich in ieder geval een indruk vormen wat het Wapenveld-nummer „Wereldgelijkvormigheid" 'gedaan' heeft. Misschien zijn er nog meer bladen die gereageerd hebben, maar deze zijn ons niet toegezonden en hebben ons ook niet op een andere wijze bereikt.
"Eenvoudig kerkvolk" Eenvoudscultus
We besluiten dit artikel met een korte overpeinzing over dat woord „eenvoudig". Dit woord is een van die uitdrukkingen onder ons die een warme klank hebben. Als je het bovendien nog hebt over „het eenvoudige kerkvolk", dan moet je eigenlijk zachtjes praten ... en wie een hard woord spreekt, maakt blijkbaar iets kapot van die gaafheid, braafheid en echtheid die deze uitdrukking in dit verband voor zich opeist.
In het januari-nummer hebben we getracht aan te tonen, dat achter deze wereld van eenvoud meer ongerijmds schuil gaat dan we doorgaans willen erkennen. We moeten namelijk àf van die ideaalvoorstellingen, welke suggesties wekken die nauwelijks kloppen met de concrete werkelijkheid waarin ze hun betoverende werking uitoefenen. Want we weten allen heel goed, dat achter de woorden als „het eenvoudige volk", "trouw aan de belijdenis” enz.... vaak dingen schuil gaan als luiheid, gemakzucht en lafheid, dat minder vertrouwen in de mogelijke vitaliteit van het gereformeerde protestantisme verraadt dan wij wel zouden wensen.
Juist omdat wij wel in die vitaliteit geloven, hebben we geschreven en doen we dit nu opnieuw. Als we de vraag: „Hoe kunnen we het gereformeerde protestantisme in de eenvoudige zin des woords gestalte geven in deze wereld en deze tijd?" aan u en aan onszelf voorleggen, tendeert dit toch niet naar een prijsgeven van het erfgoed dat het 'eenvoudige kerkvolk' als een onvervreemdbaar 'bezit' heeft herkend, maar geven we uiting aan het verlangen de actualiteit ervan in de confrontatie met deze tijd in al zijn vormen: de cultuur, de maatschappij, de techniek, de natuurwetenschap, de ... wereld zichtbaar en merkbaar te maken en als gemeente en als individu die te beleven. Niet in de laatste plaats ook om antwoorden te vinden op onze persoonlijke vragen van elke dag: hoe al deze uiteengereten wereldbeelden te zien in het perspectief van de Herschepping, convergerend naar het brandpunt van alle leven: het Woord Gods, dat de wereld overwint.
Blijven we 'eenvoudig', als we bewust of onbewust deze confrontatie simpelweg uit de weg gaan?