'Ik ben tegen elke vorm van reprint-theologie.'

In gesprek met kerkhistoricus prof.dr. W. van ’t Spijker
Prof. Van 't Spijker heeft gevoel voor humor. Ten tijde van ons gesprek was de Daendels­weg geheel opgebroken. Zoekend en tastend moesten wij onze weg vinden. Een treffend beeld van de huidige toestand van de christelij­ke gerefor­meerde kerken, zo menen we. Eenmaal binnen vragen we Van 't Spijker naar zijn mening. Ad rem antwoordt hij dat opbreken en afgraven de komst van iets nieuws aankondigt. "Het oude ruimen we op en we beginnen opnieuw".

Van 't Spijker woont trouwens mooi, in een van die fraaie oude patriciërswoningen in een van de lommerrijke buitenwijken van Apeldoorn. Hij heeft het overgenomen van zijn schoonvader, wijlen prof. J. Hovius. "Aan die man heb ik alles te danken. Zijn dochter werd mijn vrouw, hij bracht me tot de kerkgeschiedenis, ik mocht hem opvolgen als hoogleraar en nu wonen we ook al weer sinds 1978 in zijn huis". We spraken met Van 't Spijker naar aanleiding van zijn emeritaat. Onlangs werd hij zeventig. Op 14 januari a.s. hoopt hij zijn afscheidscollege te geven. Gesproken kan worden van een generatiewisseling in Apeldoorn. In een paar jaren is het gehele hooglerarencorps vervangen door een nieuwe garde.
Zelf is Van 't Spijker dankbaar voor wat hij van de vorige genera­tie hoogleraren - Van der Meiden, Van der Schuit, Hovius - in Apeldoorn heeft geleerd. "Van der Schuit was briljant - natuurlijk met een kleine letter, onze kerken zijn maar klein - een man die durfde te denken. In die generatie was er meer een­heid, alles was meer besloten. Als een predikant werd afgewezen en Van der Schuit was het daar niet mee eens, dan ging hij naar de classis. Ik hoef dat vandaag niet te proberen. Al mag ik wel vrijwel overal komen preken".

Van 't Spijker komt weinig aan zijn hobby - orgelspelen - toe. In de aula van de School (in de christelijke gereformeerde kerken heeft men het niet over de Theologische Universiteit maar vanouds liefkozend over de (Theologische) School) zijn de studenten hem voor en thuis wachten vele bezigheden. In de aula vinden tegen­woordig ook de promo­ties plaats, dat wil zeggen de kleinere. Grotere promo­ties, zoals die van de huidige professoren Peels, Maris en Selderhuis waarbij de hele gemeen­te meekomt, spelen zich af in de kerk. Predikan­ten nemen hun volk mee. "Laatst promoveeer­de er een Koreaan op Bucer en Calvijn, dat kon in de aula. Drs. T.M. Hofman zal wel de volgende zijn. Die is veertien jaar bezig geweest met een prachtig kerkhisto­risch onderwerp. Allerlei pamfletten uit de zeventiende eeuw waarin de verhouding kerk en staat een rol speelt. Nu is hij als door een wonder van de hemel in het Nieuwe Testament verzeild geraakt (Hofman werd op de laatst gehouden synode verrassenderwijs be­noemd als opvolger van de huidige Nieuwtestamenticus prof. J. de Vuyst). Zulke dingen gebeurden vroeger ook vaak. Greijdanus was dogma­ti­cus, werd Oudtestamenti­cus, Ridderbos was kerkhistoricus, werd Nieuw-testa­menticus. Wie gepromo­veerd is, is professorabel".

Willem van 't Spijker is opgegroeid in Zwolle in een eenvoudig en kerkelijk zeer meelevend gezin dat gestempeld werd door oprechte vroomheid zonder dat dat leidde tot het voortdu­rend bezigzijn met de vraag naar het eigen heil. "Ik heb nooit een probleem gehad met verbon­d en verkie­zing. Als ik Paulus en Johannes lees, dan lees ik veel meer dan dat, veel meer ver­schei­denheid. In mijn opvoeding speelde de vraag naar de toeëig­ening niet die overheer­sende rol die je wel in de rechterflank van het gereformeerd protestantisme tegenkomt. Niet dat het een onbelangrijke vraag is, ieder mens moet daar doorheen, is het wel zo, wel echt, maar niet permanent. Mijn moeder praatte er niet veel over, maar het was echt. Dat zag je. Mijn grootmoeder is uit de wereld getrok­ken en luisterde graag naar Gunning. Gerefor­meerd-zijn is meer een kwestie van mentali­teit dan van geloof. Mildheid is een kenmerk van het authentieke, oor­spronke­lijk christelijke gerefor­meerde geloofsty­pe. Er was een substraat van bevindelijke gerefor­meerde warmte. Eenvoudig onder elkaar. Een enkeling las de hele Bavinck".

Eenheid

Maar ook onder de christelijke gereformeerden ging de emancipatie door. De flanken die er altijd geweest zijn, groeiden uit elkaar, zover dat de buitenwacht zich weleens afvraagt wat ze elkaar nog te zeggen hebben. "Er kwam een nieuwe generatie, met gymnasium, ik was daarvan een der eersten. De aanpak van de theologie werd systema­ti­scher, wetenschappelij­ker. Men rook ook aan moderne theologie uit Duits­land, Barth. Je kreeg in Apeldoorn een Barth­kring. Vervolgens een conflict tussen de Barth- en de Calvijn­kring. Dat vind je nu in de kerken. Om dat weer bij elkaar te krijgen - ook theolo­gisch - in onderling vertrouwen, dat is de zaak".
Van 't Spijker doet daar zijn best voor. Binnen de christelij­ke gereformeerde kerken vinden niet zo gek veel onderlinge theolo­gische discussies plaats, tenminste niet officieel. De Wekker is het blad van de kerken in hun geheel, dus daar kan het niet echt. De professoren moeten om dezelfde reden voorzichtig zijn. Dat leidt er toe dat men in min of meer gelijkgestemde kringen zich gaat organiseren en publiceren. Zo schreef ds. P. den Butter - een van de leidende predikanten van de rechtervleugel - in Bewaar het Pand (het blad van diezelfde rechterflank) een sterk afwijzende recensie van het boek van zijn collega dr. B. Loonstra, terwijl prof J. van Genderen in de Wekker een veel genuanceerdere geluid liet horen.
Bewaar het Pand begint langzaamaan ook eigen ambtsdra­gers-bijeen­komsten te beleggen. Terwijl de landelijke ambtsdragers-bijeenkom­sten fungeren als een podium waar de flanken elkaar ontmoeten. In de Wekker heeft Van 't Spijker op niet mis te verstane wijze daar zijn oordeel over gegeven. Hij wil dat de drie stro­mingen die in zijn kerken grofweg zijn te onderscheiden - een sterker worden evange­lische richting, een meer moderne en de meer behoudende die zich de laatste tijd meer en meer op de engelse puritei­nen ori­nteert en te vinden is op de Haamstede-conferentie) met elkaar in gesprek blijven.
Richtingen leiden altijd tot eenzijdigheden, vindt Van 't Spijker. "Groepsdenken hebben we in Apeldoorn altijd proberen te voorkomen. Als we in groepen gaan denken, dan gaat de zaak kapot. Je kunt je natuurlijk druk maken om van alles en nog wat, maar je moet een keertje weg als mens. Toen Wittenberg op zijn kop stond en Luther de beroemde Invocavit-preken hield, brachten zijn eerste woorden direct iedereen onder beslag: jullie moeten sterven, ik moet sterven, ik kan niet voor jullie sterven en jullie niet voor mij. Dan ben je op een heel ander niveau. We twisten vaak over dingen waar je niet mee kunt leven en niet mee kunt sterven".
Aan kerkvorsten hebben we geen behoefte. Er moet wel leiding gegeven worden. Maar leidinggeven in de kerk is wat anders dan het Führer-principe in de politiek. Leiding geven in de kerk houdt in het winnen van mensen voor het Woord. Als ze daar niet voor gewon­nen worden, dan zijn ze verloren. Ik zie groepsvorming plaatsvinden op oneigenlijke factoren".
Van 't Spijker zet zich niet alleen binnen de eigen kerken in voor eenheid. In zijn artikelen in de Wekker - waarvan hij sinds 1980 hoofdre­dacteur is - betrekt hij in deze eenheid alle kerken van gereformeerd belijden. Hij legt zich niet neer bij de pluri­for­miteit van kerk. "Ik heb vaak gedacht: ik wilde dat ik dat mocht. Dat zou me heel wat tijd schelen. Als ik het theolo­gisch zou kunnen verant­woorden om over te stappen op de plurifor­miteits­idee, dan zou ik van veel gezeur af zijn. Maar als Christus één is hoe kan dan zijn lichaam ver­deeld zijn? Of ik moet zeggen dat het uiter­lijke kerk-idee niets meer met het lichaam Christus te maken heeft. Maar dat is niet gereformeerd gedacht. De Dordtse kerkorde kent geen diverse kerkverbanden". De samenspre­kingen van de christelijke gereformeer­den met de nederlands gere­formeerden hebben in zijn ogen echter te lang geduurd. "Als het deeg verrekt is, zegt de bakker, kan er niks meer mee gebeuren".

Kerkgeschiedenis

"Mijn schoonvader prof. Hovius was kerkhistoricus. Ik maakte hem mee als predikant toen ik in Zwolle opgroeide. Die man gaf heel goed catechisatie, waarin hij ook veel aandacht besteedde aan de kerkgeschiedenis. Wat ik bij hem leerde op catechisatie kon ik gebruiken op het eindexamen gymnasium. Ik had het geluk dat de gecommitteerde een hoogleraar middeleeuwse geschiedenis uit Nijmegen was. Ik probeerde het gesprek op de Afscheiding te krijgen. De leraar wilde dat wat afkappen, maar de gecommitteer­de - roomskatholiek - wilde mij daarover wel laten praten. Ik kreeg een tien. Mijn schoonvader had dat op catechisatie allemaal haarfijn uit de doeken gedaan. Kerkgeschiedenis is een mooi vak. De hele theologie zit erin. Geschiedenis van de exegese, geschie­denis van de dogmatiek.
Ik ben bij Nauta geweest, de kerkhistoricus van de VU. Toen ik in 1946 in Apeldoorn theologie ging studeren, liet ik mij ook direct in­schrijven aan de VU. Die studie kon ik pas goed oppakken toen ik in 1962 predikant in Utrecht werd. In 1970 ben ik gepromoveerd op de ambten bij Bucer.
Van de Afscheiding kwam ik bij de Reformatie en bij Bucer. Dat ik bij Bucer uitkwam was in zekere zin toevallig. Ik zat in de pastorie in Drogeham - mijn eerste gemeente - en daar kreeg ik een folder dat ze in de werken van Bucer in het Duits wilde uitgeven. In die folder werd ook wat gezegd over het belang van kerk en ambt bij Bucer. Dat trok mij, omdat ik mij ook voor kerkrecht inte­res­seerde. Dat zat om zo te zeggen in de familie.
Tegenwoordig mag je weer wat meer generalist zijn. Ik doe de hele kerkgeschiedenis de laatste jaren. Je moet dan keuzes maken. Voor mij was de Reformatie een concentratiepunt. Daarom koos ik voor wat betreft de oude kerk voor Augustinus en zijn genade- en kerkleer. Twee topics die in de Reformatie terugkeren. In de middeleeuwen boeide mij de scholastieke theologie. In de Reforma­tie natuurlijk Luther, Cal­vijn, Zwingli en Bucer. Voor de negen­tiende eeuw nam ik dan de Verlich­ting omdat daar alles op de tocht komt te staan. Dat waren mijn zwaartepunten bij de behandeling van de kerkgeschiedenis. Het verschafte mij een thematiek die in alle perioden is terug te vinden. Dat was mijn manier om te overleven".

Bucer

"Martin Bucer (1491 - 1551) - de reformator van Straatsburg - was een ontdekking voor me. In de jaren dertig is er wat aandacht geweest voor Bucer. Van den Bos schreef een boek over de predesti­natie bij Bucer. Dat was een goed boek. Daarna heeft prof. Dank­baar wat aandacht aan Bucer besteed. In de veertiger jaren van deze eeuw is men begonnen aan een kritische uitgave van zijn werken. Dat was geweldig belangrijk.
Ik vindt Bucer een van de grootste theologen uit de tijd van de reformatie. Maar hij heeft één ding tegen, hij is erg wijdlopig. Calvijn leest veel gemakkelijker. Die is helder, kort, beknopt. Bij Calvijn gaat het om brevitas en claritas. Belangrijker nog is dat Bucer na zijn vertrek naar Engeland in Straatsburg is doodgez­wegen. Bucer stond een Zwitsers type van de reformatie voor, terwijl zijn opvolger Marbach- die studeerde in Wittenberg - een keiharde lutheraan was. In de jaren zestig van de zestiende eeuw kreeg je het conflict tussen de volgelingen van Luther en Cal­vijn. Dat botste geweldig. In die botsing is Bucer wat onder water geraakt. Bucer zat tussen de fronten. Daardoor staat hij ook wel wat onder verdenking van schipperen en plooien. Daarom geldt hij vandaag nog niet voor een ieder, omdat men ook vandaag alles helder wil hebben, rechtlijnig. Wie wil bemiddelen krijgt altijd van twee kanten klappen.
Ik ben dus blij dat er vandaag veel aandacht is voor Bucer. Zijn visie op het pastoraat, zijn ecclesiologie en ook zijn oecumeni­sche gezindheid. Je kunt veel van hem leren. Hij heeft geprobeerd Luther en Zwingli bij elkaar te brengen in theologisch opzicht. Daar is hij ten dele ook in geslaagd.
Hij vond dat de strijd om het avondmaal niet meer was - uiteinde­lijk - dan een woorden­twist, een loco maggia. Het avondmaal is niet om over te twisten, het avondmaal is er om te vieren. Bucer meende dat het gaat om de communio cum Christo. Deze gemeenschap met Christus is voor Bucer de zaak waar het op aan komt. Hoe dat dan precies functioneert, daar kun je over twisten, maar is in wezen secundair. Maar het moet wel een realiteit zijn, dat is de centrale inzet van zijn theologie. Dat vindt je later ook weer bij Calvijn terug. Christus doet de dingen in de kerk. Wij kunnen planten en natmaken. Maar Christus moet de wasdom geven. Hij doet het eigenlijke werk. De presentia realis bij het avondmaal is niet alleen een sacramentele kwestie, maar ook een ecclesiologische kwes­tie".

Communio cum Christo

Dit punt kan ook kritisch werken. Waar het geheim van de gemeen­schap met Christus ontbreekt, daar kun je van alles organiseren, maar krijg je het wezen niet op tafel. Is de gemeenschap met Christus er, dan laat zich dat niet loochenen, dat komt uit in het leven. Dat is het geheim van de kerk, het wonder dat in de gemeen­te gewerkt wordt.
Dit geheim is niet in laatste formuleringen vast te leggen. Absoluut niet. Calvijn zei dat hij het beter beleven dan begrijpen kon. Je blijft naar woorden zoeken. Verdwijnt dit geheim uit de kerk, dan kun je de zaak gaande houden met kunst en vliegwerk of de zaak in formules vangen, zo orthodox als het maar kan, maar dan is de zaak eruit. Maar als dit geheim er wel is dan kan men ook veel van elkaar hebben.
De overtuiging was dat de katholieke kerk weliswaar één was in de paus, één in de gedachte van de apostolische successie, maar dat de gereformeerde kerk een successie door Woord en Geest kende. Dat bond de diverse vormen van gereformeerd-zijn samen. De katholieke kerk heeft iets boven-nationaals via het latijn, via de liturgie, al heeft het ook overal een nationale component. Het Franse katholi­cisme heeft bijvoorbeeld altijd een eigen politiek ten opzichte van Rome gevoerd.
In 1577 hebben de gereformeerden geprobeerd om alle gereformeerden van heel Europa op een noemer te brengen. De luthersen waren daar ook mee bezig, met een confessie. Dat is ze gelukt in de Formulae Concordiae. De luthersen stelden zich op als een machtig blok tegenover de gereformeerden. In Frankfurt roepen de gereformeerden dan een convent bij elkaar dat een gezamenlijke confessie moeten maken. Eerst krijgt Zanchius de opdracht, die maakt iets moois, maar eigenlijk te uitvoerig. Vervolgens krijgt meneer Salnaer uit Genève de opdracht om een zogenaamde Harmoniun Confessionum te vervaardigen. Onze vaderen hebben daar in 1581 nog flink voor betaald. Het is niet echt gelukt.
Ingebouwde verscheidenheid behoort tot het gereformeerd-zijn. Je wilt luisteren naar Woord en Geest. Een Zeeuw luistert naar dezelfde woorden, maar vangt toch andere dingen op dan een Schot of een fransman. Dan krijg je diversiteit, dat hoort er bij. Die verscheidenheid is er in de oude hervormde kerk ook altijd ge­weest. Een gereformeerd mens is dus geen traditionalist. Niet dat er in de gereformeerde traditie geen dingen boven tafel gekomen zijn, die niet zo makkelijke t loochenen zijn. Als je de bijbel leest dan stapt de ouderling naar voren om maar eens wat te noemen. Dat wel, maar toch is het wezenlijk voor gereformeerd-zijn dat het zich voegt en vormt naar de plaatst waar het voorkomt.
Deze beweeglijkheid is op den duur wel wat verdwenen. Daar ontkom je niet aan, zeker niet als je grotere gemeenschappen gaat insti­tutionaliseren. Dan moeten er vormen zijn".

Scholastiek

Tegenover Rome zegt Luther dat je alleen een goede theoloog kunt worden zonder Aristote­les. Met Aristoteles is bijvoorbeeld de drieëenheid een zaak van scientia en niet meer van geloof. Met Luther zegt Melanchton eerst ook dat je de hele filosofie over boord kunt zetten. Het gevolg was echter dat de universiteiten leeg liepen. Niet alleen in Wittenberg maar ook in Bazel. Karlstad ging met zijn studenten naar een boerderij. Als reactie heeft Melanchton Aristoteles weer teruggehaald. Niet de Aristoteles van Thomas van Aquino, maar de Aristoteles die meer of meer gekuist was in de school van het religieuze humanis­me. Deze Aristoteles vind je ook bij Bucer. In het voorwoord op zijn commentaar op de Romeinenbrief heeft Bucer helder uiteengezet - tegen de dopers - dat theologie niet alleen een zaak is van het hart, maar dat er ook gestudeerd moet worden. In dat verband komt hij met Aristote­les. In zijn commentaar werkt hij met syllogismen. Op die manier heeft de gereformeerde theologie weer een flinke scheut scholas­tiek naar binnen gekregen. Na Bucer zie je dat bij Zanchius en Petrus Martyr. Ik ben daar niet zo negatief over. Een mens moet ook denken. Het gaat er maar om welke filosofie gebruikt wordt. In de reformatie staat de logica in dienst van de retori­ca. Vandaag verschijnt de ene na de andere publikatie over de beteke­nis van de retorica voor de theologie. Het ging om een piëtas die tegelij­kertijd welsprekend, elo­quens was. Dat is dus iets anders dan de logica in dienst van het causale bewijs. Dan zit je in de metafy­sica van Aristoteles.
Wij krijgen de verkiezing om maar eens wat te noemen, niet logisch bij elkaar. Luther zegt dat je je verkiezing vindt in de wonden van Christus. Erasmus lost het probleem op door de mens een vrije wil toe te kennen. Luther lost het probleem niet op maar laat het liggen waar het hoort, bij God zelf. Luther vertrouwde dat wat God van zichzelf heeft geopenbaard volkomen in overeenstemming is met datgene wat God voor mij nodig heeft geacht om te weten. Meer hoef ik niet te weten. Het gaat om het God-zijn van God. We moeten God God laten.
Je kunt de waarheid niet van de persoon aftrekken. Je moet daarom ook niet over de predestinatie bij Calvijn spreken. Je moet Calvijn op de preekstoel zien staan, voor al die mensen die berooid en ellendig als vluchteling uit Frankrijk in Genève zijn aangekomen. Alleen, Calvijn gaat natuurlijke wel op zijn studeer­kamer zitten. Daar heeft hij gepoogd datgene wat hij op de preek­stoel - en daar gans anders zei - te doordenken. Want Calvijn had natuurlijk tegenstanders. En dan zijn er uitspraken bij Calvijn waarvan ik denk dat dat ook anders had gekund.
In de tijd dat de gemeente zich gaat settelen en in de tijd van het opkomend piëtisme wordt er heel anders over de predestinatie gesproken. Het kennen wordt orthodox en het vertrou­wen piëtistisch. De zaak groeit dan uit elkaar".

Reprint-theologie

"Ik krijg vaak naar mijn hoofd dat ik zo relativeer. Het Woord werpt zijn vrucht af in elke situatie, in elke eeuw, dat is de effectiviteit van het Woord. Er zijn constanten. Ik kan Augustinus lezen en denken: dit is het helemaal. Maar ik kan ook dingen bij hem lezen waar ik niks mee kan. Het is mijn geluk dat ik pas later Luther ben gaan lezen. Was ik bij Luther begonnen dan was ik nooit meer bij hem weggekomen. Luther is zo vitaal en boeiend. Toch kun je soms denken: man hou op, wees niet zo hoogmoedig. Calvijn schrijft in 1538 aan Bucer dat hij Luther niet zo hoeft aan te bevelen. "Luther is hoogmoedig en trots en koppig genoeg van zichzelf". Toch zijn er passages waar je helemaal voor valt. Als je door de vorm van de Dordtse Leerregels heenkijk, dan is dat natuurlijk een geweldig geschrift. Mijn grootmoeder had geen halve cent verstand van theologie, maar de essentie van de Dordtse Leerregels begreep ze. Het enige waar wij voor moeten zorgen is dat het Woord van God zijn loop kan hebben. Dat Woord is niet gebonden. Dat moeten wij dus ook niet proberen.
Er is dus iets wat constant is, wat doorgaat. En er is iets wat in elke tijd verandert. Ik ben tegen elke vorm van reprint-theologie. Theologie is eigenlijk bijzaak. Theologie is de poging om op dit moment in deze tijd in deze situatie terzake te zijn. Daarom kan het best gebeuren dat Bavinck die in zijn tijd hyper-actueel was, nu op bepaalde punten verouderd is. Hetzelfde geldt voor Kuyper. Ook voor Van Ruler zal die tijd wel komen. Voor Noordmans zal dat weer minder gelden, vermoed ik. Noordmans heeft ook oog voor de constanten in de kerkgeschiedenis, bijvoorbeeld de onopgeefbare relatie van Woord en Geest tot het Konink­rijk. Noordmans is een van de grootste theologen die we ooit hebben gehad in Nederland. Maar je moet hem leren lezen. Je moet niet met hem beginnen. Noordmans heeft bij Van Lingen op het eerst christelijke Gymnasi­um van ons land gezeten, in Zetten. Van Lingen ging met de Doleantie mee, maar in 1892 niet met de Vereniging. Hij en Wisse waren de eerste docenten van onze kerken. Vader Noordmans zei tegen zijn zoon, ik heb je niet naar Zetten gestuurd om te doleren, maar om te studeren. Noordmans had een onmiddelijk levensgevoel, waardoor hij ook tijden compleet overspannen was. Er is iets in zijn theologie wat blijvend is. Hij heeft oog voor de eeuwigheid die wat in de tijd doet, met een belofte van een grote toekomst. Tijden lang miskend, aan de kant geschoven. Voor veel mensen is hij te moeilijk. In Kampen houden ze zich nu grondig met hem bezig".

Kerk vandaag

Bucer zei op het eind van zijn leven: we hebben het zo goed geweten, maar we hebben het niet gedaan, daarom is God gekomen en heeft het ons ontnomen. Hij zei ook: we zijn al zo lang bezig en we weten eigenlijk nog niet wat een kerk is. Dat is de kwestie.
De kern van het kerk-zijn is de gemeenschap met Christus. Maar door deze gemeenschap onder te brengen in kerkelijke compartimen­ten, gaat ze er wel radicaal aan. Men moet elkaar niet altijd in het hart willen kijken en over elkaar willen oordelen. Volgens Calvijn kunnen we met de zekerheid van het geloof spreken over onszelf, maar bij onze naaste past ons het oordeel der liefde. Als deze naaste zich houdt aan de waarheid van de Schrift dan heb ik hem of haar te aanvaarden als broeder of zuster. Maar wij vinden dat te oppervlak­kig. Wij vragen: jij zegt dat nu wel, maar bewijs het maar eens dat je het ook beleeft. Wij zeggen dat tegen de vrijge­maakten en de nederlands-gereformeerden en de Gereformeerde Gemeenten zeggen dat tegen ons. En de Mallan-groep zegt dat weer tegen de Gereformeer­den Gemeenten.
Ons ontbreekt de visie op de katholiciteit. Juist op het punt waar het subjectief wordt, het persoonlijke geloof, moeten we toegeven dat we niet over elkaars hart kunnen oordelen. Ik moet van de ander altijd het beste hopen, voor zover het leven dat niet weerspreekt.

In 1992 schreef Van 't Spijker in de Wekker een serie artikelen naar aanleiding van het boek "Wie zien wij?" van ds. J.H. Velema. Velema positioneerde zijn kerken in dat boek zoals vanouds gebrui­kelijk tussen enerzijds de gerefor­meerde kerken en ander­zijds de gerefor­meerde gemeenten en gebruik­te daarbij bekende termen als veronder­stelde wedergeboorte en twee- en drie verbon­denleer, thema's die in het verleden voor veel pennenstrijd hebben gezorgd. Volgens Van 't Spijker leven dit soort onderschei­dingen bij het kerkvolk lang zo sterk niet meer als Velema doet voorko­men.
Van 't Spijker noemt dan zelf twee ontwik­kelingen die naar zijn oordeel veel dieper ingrijpen en zijn kerken - maar eigenlijk de gehele gereformeerde gezindte - van het eigen verleden doet vevreemden. Dat is allereerst de verwereldlij­king. "De rijkdom, de weelde, de apparatuur,, de auto's, de huizen, de vakanties, kortom die innerlijke vervreemding van de vreemdelingschap waartoe ieder kind van God geroepen wordt. Ik meen dat hier dingen verschoven zijn die niet meer op hun plaats zijn gekomen. En dan is het nog maar een onderdeeltje van een algehele verschuiving in levensgevo­el, in levensgrond en levensuitzicht. Die dingen houd ik voor de oorzaken van een geruisloze revolutie, die het innerlijk van de mensen grondig heeft veranderd, maar niet in een schema zijn te vangen. Het treft links en rechts, een ieder in onze kerken, en ook de vrijgemaakten en de Gereformeerde Gemeen­ten".
Verder wijst hij op de evangelicalisering in zijn kerken. "Opmer­kelijk is het gemak waarmee men zich soms binnen onze kerken binnen deze kringen beweegt. Maar is er juist vanuit deze richting niet een invloed uitgegaan die in onze kerken geleid heeft tot talloze gevallen van overdoop, van onderwaardering van het verbond van God, van een andere visie op de wet en haar functie in het leven, van een geheel andere kijk op de gemeente en haar struc­tuur. het woordje kerkorde klinkt in deze kringen als was het een aanduiding van een verdorven zaak".
Het zijn deze ontwikkelingen van na de jaren zestig die in de gereformeerde gezindte voor veel verwarring en polarisatie zor­gen. "Onze cultuur is ongehoord verscheiden geworden, er zitten zoveel aspecten aan. Verwetenschappelijking, vertechnisering, individua­lisering. Iedereen krijgt daar een klap van, hoe dan ook. Mensen zijn niet zozeer veranderd, wel de beleving van de dingen. Moderne theologen spelen op dat gevoel in, proberen het onder woorden te brengen. Maar ook bij de reprinters werkt de cultuur door. Als de dood in de pot is, helpt het allemaal weinig. Kern is wat iemand aan de toekomst, aan Christus verbindt. Het moet mogelijk zijn - ook in deze tijd - om uit deze verbondenheid aan Christus een levenshou­ding te vinden van een zeker optimisme.
Er is natuurlijk ook het menselijk geharrewar. Er staan heel wat beloften in de bijbel die aan ons nog niet vervuld zijn. "Ik stuur u als schapen temidden van de wolven", bijvoorbeeld. Ik denk dat we meer terug­gaan naar de positie van de vroeg-christelijke kerk.
Hoe versta je elkaars manier van in het leven staan, in cultureel opzicht. Dat is het probleem van gehele gereformeerde gezindte. Als je al je kaarten op de zuil zet, dan veruitwendig je dat wat het meest inwendig is, datgene wat het meest afhankelijk is, de bevinding.

Jezus

Wie zegt gij dat Ik ben, dat is de grote vraag van de theologie. Het gaat uiteindelijk om de christologie. Ik zat laatst in de jury van een essay-wedstrijd van uitgeverij Kok. We kregen 50 opstellen. als je wilt weten wat het beeld is van Jezus in theologisch nederland, dan wordt je bang. Veel eigen ervaring, veel psycholo­gie, veel modern denken, mystiek. Maar jezus is er niet in. Dat vertegenwoordigt het levensgevoel van deze tijd. Als men niet meer weet wie Jezus is, dan is de zaak verlo­ren. Er is maar een Naam onder de hemel gegeven. Hij preekte terstond Christus, staat er van Paulus. Als er over Jezus geen theologische helderheid is - die moet corresponderen met de per­soon­lijke beleving - dan zijn we verloren. Alles komt aan op de reformatie van de prediking. Het moet ook vandaag mogelijk zijn om duidelijk te maken dat Jezus meer is dan alleen maar de vreemdeling, meer is dan alleen maar de asielzoe­ker, meer is dan de arme. Hij is alles".
Nog even komt Van Spijker terug op de verlammende verdeeldheid in de gereformeerde gezindte. "De mensen waren vroeger echt niet vromer dan vandaag. De inner­lij­ke verdeeld­heid in gereformeerd Nederland dateert al van de Afscheiding. De Kruisgezinden en de christelijk afgescheidenen dachten op belangrijke punten behoor­lijk verschil­lend. Theologen die met hun tijd willen meegaan en zij die pal staan voor de oude waarheid hebben elkaar nodig, zeker vandaag".