'Wat we in de kerken missen is de ervaring in een bezield verband te zijn opgenomen.'

Interview met ds. R. van Essen
"In Ermelo als psychiatrische verpleger in Veldwijk heb ik nog net de restanten van echt gereformeerde leven leren kennen. Vrijge­maakten achtte zich nog de enige ware kerk. De gereformeerde kerk van dr. Vlaar­dingerbroek zat nog stampvol. Hervormd-confessioneel was al licht in Ermelo. Bij een avondmaalsbediening had de confes­sionele dominee het over de bakkerskar van Gods vrije genade. Een uitdruk­king die me altijd is bijgebleven. Zelf kerkte ik in het witte kerkje van dominee Witteveen. Daar stond toen de ethische ds. Callenbach, dat heette in Ermelo vrijzinnig. In het witte kerkje preekte mensen als Buskes en Van Niftrik, mensen van niveau. Buskes maakte op mij een onvergetelijke indruk. Al viel zijn lenge altijd weer tegen als de kansel afkwam".

Dominee Rob van Essen (1947-) is de ideale man voor een gesprek over de kracht en zwakte van de evangelische beweging in neder­land. Opgegroeid in een onkerkelijk gezin in de Jordaan - waar iedereen naar de ambachtsschool ging en de mulo het hoogst haalba­re was - kwam hij al vroeg in aanraking met op amerikaanse leest ge­schoeide kindere­van­gelisatie. Het veranderde zijn leven. De kerk en de wereld van de traditie leerde hij kennen door de beminnelij­ke prof. C. van Leeuwen. Hij werd na een korte loopbaan in de evange­lische wereld dominee in de hervormde kerk. Maar zijn banden met zijn evangelsi­che broeders en zusters werden niet verbroken. Samen met o.a. Evert van der Poll zat hij in de redac­tie van het kri­tisch-evange­lische blad Reveil. Aan het Evangelisch Manifest werkte hij niet mee omdat hij daarin de aandacht voor de maat­schappij te mager vond. Een onafhankelijke geest die zowel kerk als groep een spiegel voorhoudt.

Kinderevangelisatie

"Ik ben buitenkerkelijk grootgebracht. Mijn moeder was apostolisch maar heeft er nooit wat aan gedaan. Vader was hervormd maar aan hem heb ik weinig herinneringen omdat mijn ouders zijn ge­scheiden toen ik vier was. Ik ben in aanraking gekomen met het geloof via de bijbelclubbeweging, een Amerikaanse organisatie uit Philadelp­hia, die in Amsterdam kinderwerk deed, eerst op een zolder aan de Herengracht, later op een woonboot. Het werk werd geleid door de twee Annies, mrs. Ann en juffrouw Annie. In ben op die club gekomen in 1951. Tot ik op mijn vijftiende uit Amsterdam met mijn ouders - mij moeder was opnieuw getrouwd - naar Brabant verhuisde ben ik erbij geweest. Op de club heb ik de Here Jezus aangenomen, zo heette dat, daar ging het om. Ik was een van de kinderen van het eerste uur. De Annies hadden nauwe contacten met het Zoeklicht van broeder Kits sr.
De kerk beschouwden de Annies als de hoer van Babylon. Ze advi­seerden principieel niet bij welke kerk je je zou kunnen aanslui­ten. Ik ben met een geweldig vooroordeel opgevoed tegen Calvijn. In een sfeer waarin de vrije wil centraal staat klikt het natuur­lijk niet met deze hervormer. Maar met de vrijzinnigheid klikte het ook niet. We stonden dus vrij geiso­leerd in het nederlandse wereldje. Je moet niet vergeten dat de evange­lische wereld nog niet bestond. Het Zoeklicht was het enige wat wij nu evangelisch zouden noemen, meer fundamentalistisch dan evangelisch zou ik zelfs zeggen. Eigenlijk zaten de Annies het dichtst bij het Leger des Heils en het oude Youth for Christ.
Ik ben gevormd door de kinderevangelisatie van de Annies. Daar liggen mijn evangelische wortels. De jezuieten zeggen niet voor niets: "geef ons een kind tot het acht is, daarna mag je het weer terug hebben". Ik vond daar mijn vriendjes en vriendinnetjes. We hadden zomerkampen in Frie­sland, daar leefde je naar toe. Een week lang bijbelstudie, spel, grandioos was dat. Verder gingen we samen evange­liseren in het Vondelpark. Ik was vijftien toen ik voor het eerst in de openlucht een getuigenis aflegde. In Friesland bij een vennetje. Dat hoorde erbij. Zo werd je opgevoed. Kende je Jezus dan moest je er ook verantwoording van kunnen afleggen. Stille tijd stond centraal in de kampen. Ik genoot daarvan. Maar als ik thuis kwam hield ik het niet langer dan twee weken vol, dan lukte het niet meer. Je moet niet vergeten dat ik in een volslagen ongelovig klimaat verkeerde, waarin zeer spottend werd gedaan over het geloof. Mijn moeder was her­trouwd met een ongelovige man. En ik was natuur­lijk erg fana­tiek. Later kwam ik er achter dat niet elk type vroomheid past bij elk mens. Ik ben veel meer iemand die de zaken van het geloof veel meer samen met anderen beleeft, dan individu­eel met een boekje in een hoekje. Ik kreeg behoorlijke schuldgevoelens omdat ik te weinig stille tijd hield. Ik ben dus geweldig geholpen door de ervaring dat de kerk de plek is waar je samen gelooft, waar je niet op je allerindivudeelste eigen geloof wordt terug geworpen".

Tegendraads

"Elke week memoriseerden wij bijbelteksten. Soms zelfs hoofstuk­ken. Ik heb de hele Efeze-brief kunnen reciteren. Nog zit het er allemaal. Je wist nooit waar het goed voor zou zijn, zeiden de Annies. Als je in en kamp zou komen te zitten en je had geen bijbel, dan zat het tenminste in je hoofd. Er was sprake van een sterk vijand-denken. Toen Kennedy president werd, werd dat diep betreurd. Nixon had het moeten worden, dat was een gelovige.
Ik ben er dus gevormd, maar mijn atheistische thuis heeft een temperende en relativerende invloed gehad. Als je twaalf, dertien jaar oud was kon je lid worden van het bijbelclub jeugdteam, dan behoorde je een beetje tot de inner-circle. Je mocht dan helpen bij het voorbereiden van evangelisatiecampagnes en de zomerkampen. Maar om daar lid van te worden, moest je een aantal beloftes afleggen. Je mocht niet roken, niet drinken, niet dansen, geen bioscoop bezoeken. En meisjes mochten geen oorbellen dragen en geen make-up gebruiken. Ik kwam nooit in de bioscoop, daar hadden we thuis geen geld voor. Toch wilde ik principieel de mogelijkheid niet afsluiten dat ik er heen zou kunnen gaan. Ik wilde dat dus niet beloven. En op mijn veertiende ging ik uit reclacitrantie op dansles. Wat verboden werd, wilde ik juist. Deze wat tegendraadse houding werd denk ik mede veroorzaakt omdat ik geen ouders had die de opvattingen van de club deelden. Met mijn kritiek kon ik bij mijn moeder wel terecht. "Waarom zou dat allemaal slecht zijn", zei ze dan. Ik had in mijn moeder - aan wie ik veel te danken heb - een gesprekspartner over deze dingen. Ze heeft ons groten­deels alleen opgevoed. Later is ze tot geloof gekomen. Het voor­beeld van mijn moeder heeft me geholpen het strikte onder­scheid tussen geloof en ongeloof te wantrouwen. Mijn moeder was een pvda-stem­mer. Ik was de oudste zoon. Na mij kwamen twee zussen en later zijn nog twee nakomertjes. Omdat er lange tijd geen vader was - mijn moeder is hertrowud toen ik twaalf was - heb ik lange tijd de rol van vader ingenomen. Mijn moeder besprak 's avonds alle problemen met mij. Ik had dus ook altijd vrienden die tien jaar ouder waren dan ik".

Tweede bekering

"Ik heb dus heel veel aan de warmte te danken, aan de vriendschap­pen. Als je verder wilde in de beweging, dan ging je fulltime voor de Heer. Zo heette dat. Dan ging je naar de bijbelschool. De enige bijbelschool die je toen had in Nederland - de Koppel, het tegen­woordige Nederlands bijbelsinstituut - was toe in hun ogen al te vrijzinnig. Je ging dus naar La Molle, bij Parijs, of naar Amerika of Canada. Degenen die daar heen gingen, hadden ouders die dat konden beta­len. Dat zat er voor mij niet in. Leven uit het geloof, best, maar dat konden blijkbaar alleen degenen die geld hadden. Als men terug kwam van de bijbelschool mocht men bijbelstudie geven. Dan waren ze bijvoorbeeld heel enthousiast over de dood­straf. Dat God die had ingesteld. Ik luisterde daar met stomme verbazing naar. Bij mij ontwikkelde zich in die tijd een kritische instelling ten aanzien van militaire dienst. Op mijn achttiende heb ik dienst geweigerd. Toen ik geen beroeps­keuze kon maken, overwoog ik kort verband vrijwilliger te worden. Dat leek me wel wat. Maar toen kwam ik in contact met Buskes. En ik las een boek van Stanley Jones "Is het Koninkrijk Gods werke­lijkheid?" een puur pacifistisch boek. Dat gaf een soort tweede bekering. Ik heb een pietischtische bekering ondergaan bij de bijbelclub - die ik niet kan dateren. Om met Ben Hoekendijk te spreken ben ik - net als Zacheus - ergens bekeerd tussen de tweede en derde tak. Als kind had ik daar wel zorgen over. Tijdens elke bijeenkomst op de club werd opgeroepen tot bekering en het geven van je hart aan de Heer. Ik stak dus regelmatig mijn hand op, totdat Annie zei dat ik dat vorige week ook al had gedaan. Maar ik had dan al weer zoveel kwaad gedaan en gedacht dat ik me weer opnieuwe wilde bekeren. Maar een keer was genoeg zei Annie. Dat was een pak van mijn hart. Berkhof heeft eens gezegd dat een christen twee bekeringen nodig heeft. Een bekering van de wereld tot God en een bekering van God tot de wereld. Die tweede bekering leidde er toe dat ik lid werd van de PSP. Op die leeftijd wil je consequent zijn. Buskes was ook pacifistisch, ook in de oorlog. Maar begin jaren dertig heeft hij al gewaar­schuwd tegen het nazisme. Pacifisme was voor Buskes niet iets naiefs. Het ging er om tijdig de tekenen der tijden te zien en de geesten toetsen. Als het beest eenmaal los is, dan is het los. Maar Buskes preekte in de oorlog wel zonder een blad voor de mond te nemen, terwijl hij wist dat er NSB-ers onder zijn gehoor zaten".

Pacifisme

"Rond mijn zestiende verhuisden wij naar Eindhoven. Omdat daar geen bijbelclub was, ging ik naar de kerk. Dat bekwam mij slecht. Ik snap nu best dat een kerk voor een buitenkerkelijk iemand ontzet­tend moeilijk is. Net zo moeilijk als het binnengaan van een moskee voor christenen. Je weet niet wat je te wachten staat. Je weet niet wat de mores zijn. Je schaamt je omdat je geen geld bij je hebt voor de collecte.
In Eindhoven heb ik een tijdje op het kantoor van De Volkskrant gewerkt. Tegelijkertijd deed ik colportage-werk voor Trouw. De adressen werden door de kerk ter beschikking gesteld. De meneer die ons instrueerde zei: " Bij een gereformeerd mens moet je zeggen dat Trouw een krant zonder zondagssport is, bij een her­vormd mens zeg je dat het niet lang meer duurt voordat Trouw de zondags­sport opneemt. Ik heb daar de legendarische Theo Koomen ontmoet. Theo was een goeie roomse jongen.
Na een tijdje ben ik naar Ermelo gegaan, als psychiatrisch verple­ger in Veldwijk, werken en leren tegelijk. Dat ik aangenomen werd was eigenlijk een foutje. Ik had me opgegeven als baptist, daar ging ik Eindhoven weleens naartoe. Na een week zei de personeel­schef dat de baptisten de drie formulieren niet kenden. Ik had dus eigenlijk niet kunnen worden aangenomen. In Veldwijk deden her­vormden en gereformeerden samen, dat was uniek. Er waren twee predikanten, Van Leeuwen, de latere oud-testamentacius in Utrecht en De Groot. Aan Van Leeuwen heb ik veel te danken. Hij heeft me de kerk ingehaald. Hij nodigde me uit op catechisatie. Daar leerde ik de bijbel op een andere manier kennen dan ik gewend was. Niet alleen maar bijbelteksten toegespitst op de proble­matiek van de bekering. Van Leeuwen steunde mij ook in procedures rond dienst­weigering. Ik ben toen ook lid van Kerk en Vrede geworden. De PSP was voor Van Leeuwen een stap te ver. De PSP-afdeling Ermelo was schattig. Allemaal keurige ethische, vrijzin­nige christenen. Daar zaten niet de radicale PSP-ers uit Amster­dam. Men was een paar jaar later zeer verontwaardigd over die bekende PSP-poster met een koe en een blote vrouw. In de PSP had je veel christenen.
Mijn wending naar het pacifisme betekende zeker geen breuk met mijn evangelische vrienden. Mijn verloofde Betsy woonde in Amster­dam. Dus ik had daar nog veel contacten. Ik heb ook meegeholpen aan de Billy Graham campagne in de zestiger jaren. Posters hing ik ook in Ermelo op. In 1956 was Billy Graham ook in Nederland geweest. Toen preekte hij in het Olympisch stadion. Buskes leidde hem toen in. De volgend keer niet meer. Graham sprak zich namelijk niet uit over de Vietnam-oorlog. Hij was een nieuwtestamentisch evangelist, geen oudtestamentisch profeet, vond hij. Volgens Buskes kon je dat echter niet scheiden".

Kerk

"Van Leeuwen was voor mij de kerk. Verder wist ik niets. Op Veldw­ijk leerde ik een nieuwe wereld kennen. Dat was de hervormde en gereformeerde orthodoxie. Ik ging met collega's mee naar de kerk. Al ben ik ook nog een tijdje bij een wat pinksterachtige huisge­meente geweest. Later ging ik meestal naar het witte kerkje, het kerkje van Witteveen heette dat in de volksmond. Die gemeente werd getole­reerd maar was niet officieel in de Centrale kerkeraad vertegen­woordigd, tegen­woordig wel. Witte­veen was in de vorige eeuw uit de hervormde kerk gegaan en was een een zendingsbeweging begonnen. Hij heeft tien­tal­len zendelingen uitgezonden. Ik ben toen hervormd geworden, al had ik een volwassen-doop visie. Volgens Van Leeuwen was dat geen probleem omdat ook Karl Barth voor de volwassendoop was en er veel barthiaanse theologen in de hervormde kerk waren. Samen met een aantal patienten heb ik belijde­nis gedaan in het ziekenhuis­kerkje.
Van Leeuwen gaf me een gevoel van veiligheid. Het ging om Christus zei hij, als ik hem kapittelde omdat hij niet meer in een schep­ping in zes dagen kon geloven. Daarin herkenden we elkaar. Door hem ben ik van heel wat fundamentalistiesche opvattingen afgehol­pen. In de christocentische toespitsing vond je elkaar ook al kon je over bepaalde zaken die niet het wezen van het geloof betroffen verschillend denken. Hij gaf je de ruimte om je zelf te zijn.
Van Leeuwen stimuleerde me ook om de catecheten-opleiding te gaan volgen. Ik wist heel veel van de bijbel en tegelijk heel weinig. Ik had geen kennis van de context, van verbanden, van structuren. Op mijn 21-stigste trouwde ik, haalde mij verplegersdiploma en het getuigschrift voor de catecheten-cursus. Ik ben toen doorgegaan en op mijn 23-e haalde ik mijn colloquium catecheet. Toen mocht ik godsdienstonderwijs op de lagere school en catechese in de kerk geven".

Hulpverlening

"Uit Ermelo vertrok ik weer naar Amsterdam. In die tijd las ik Het kruis in de astfaltjunle van David Wilkinson. Dat maakte diepe indruk op me. Ik kende de wereld van de drugs. Betsy en ik woonde vlakbij het Leidse Plein. Ik wilde iets met verslaafden gaan doen. Ik ben toen gaan werken bij de Jellinek-kliniek in Amsterdam. Ik heb dat twee jaar gedaan, veel geleerd. Ik kwam er achter dat ik met mijn evangelische bevlogenheid in die klinische omgeving niet zo goed uit de voeten kon. Ik schrok me wild van een hoop dingen. Acht van de tien collega's waren homosexueel. Een aantal was christen. Een was voorzanger in de joodse gemeente. Op Veldwijk had ik nog meegemaakt dat een homosexuele collega werd ontslagen toen men er achter kwam dat hij een vriend had in Harderwijk. Dat had ik altijd geaccepteerd. Die dingen lagen simpel. Ik heb dus nachtenlang doorgeboomd over ethische vragen.
Vervolgens ben ik bij Tot heil des volks terecht gekomen. Die waren getipt door Youth for Christ. Ik had daar gesolliciteerd omdat ik iets met jongeren wilden. Youth for Christ kon mij wel gebruiken maar had geen geld. Tot Heil des volks wilde - na wat strubbelingen - opnieuw beginnen met het werken onder drugsver­slaafden vanuit een eenduidige evangelische invalshoek. Ik had er geen zin in maar heb toch ja gezegd. Vanuit de verkeerde theologie dat als jij iets niet leuk vond God het juist wilde. Ik heb daar veel geleerd, het was een boeidende tijd. We moesten de zaak van de grond af weer opbouwen. Omdat naar verloop van tijd bleek dat mijn opvattingen en die van collega's uit elkaar begonnen te lopen, zijn we als goede vrienden uit elkaar gegaan. Toen kwam ik bij In de Ruimte in Soest terecht, bij Herman Terwelle, een evangelsiche bijbelschool. Ik heb daar dogmatiek en sekten en stromingen gegeven en veel vertaalwerk gedaan. Ondertussen werkte ik aan mijn colloquium voor hulpprediker. Door mijn werk voor drugverslaafden werd ik veel gevraagd voor spreekbeurten en jeugd­diensten. Illegaal heb ik heel Noord-Holland rondgepreekt. Spij­kerboer mijn wijkpredikant zag dat met lede ogen aan. Die vond dat ik mijn preekbevoegdheid moest halen. Wat ik zelf bestudeerde doceerde ik weer in Soest. Ik was mijn studenten steeds een stap voor. Ook in Soest botste het regelmatig. De rooms-katholieke kerk moest ik indelen bij sekten en stromingen. Dat weigerde ik. Ik liep ook met een Ban de bom sticker op mijn tas. En ik steunde het IKV. Er waren zelfs studenten die van me over namen. Op studenten werd sterke druk uitgeoefend om zich te laten overdopen. Een gerefor­meerde student vroeg wat ik daarvan vond. Ik zei dat als hij niet innerlijk overtuigd was hij het niet moest doen. Dat werd me zeer kwalijk genomen. Ook bij In de Ruimte ben ik dus wegge­gaan. Als goede vrienden. Al is men in evangelsiche kring er sterk in om naar buiten een schijn eenheid op te houden. Omwille van de pr worden meningsverschillen onder de mat geveegd. Dat vind ik oneerlijk".

Pastor

"Na mijn In de ruimte-tijd ben ik jeugdpastor bij P.F.Th. Aalders in Amsterdam-Zuid geworden. Met grote aarzeling ben ik daaraan begonnen omdat ik dacht dat ik een echt kerkelijk klimaat niet zou passen. In die periode kreeg ik mijn preek-consent en werd ik door Amsterdam-Oost gevraagd of ik hun voorganger wilde worden. Hun predikant ging weg en er was geen geld meer voor een dominee. In 1977 ben ik daar voor twee jaar aangesteld. Het zijn er zestien geworden. In 1978 werden alle hulppredikers in het ambt geslingerd en werd de opleiding tot hulpprediker afgeschaft. Zodoende werd ik in 1978 dominee. Ik vond dat raar. Alsof er alleen het ambt van dominee is. Ik vond het wel een zegen dat ik in mijn eigen gemeen­te de kinderen mocht dopen en avondmaal mocht vieren.
De oude kern van de kerkeraad in oost waren oud CJV-ers, het Christelijke Jongerenverbond, afgekeken van de YMCA. Dat is een van oorsprong evangelische jongerenbeweging, mede opgericht door Moody. Deze lieden stonden in het hart van de kerk maar hadden toch iets van het oude vuur bewaard. Ze herkenden dat bij mij. Ik kon dus een potje bij hen breken.
Van de buurt heb ik ook veel geleerd. De buurt was eigenlijk door de kerk en de gemeente opgegeven. De Indische buurt was een sane­ringsbuurt. De kerk zou afgebroken worden. Dat is niet ge­beurd. Ik ben daar begonnen met open maaltijden. Missionair werk was toen nog een vies woord. Dat was zieltjes winnen. Ik wam daar nog steeds tegen dat de mavo het hoogste was wat men in bepaalde milieus kon bereiken. Ik heb daar les gegeven op een hervormde lagere school. Ik wilde weten waar die leraren mee te maken hadden. Ik nam mij gitaar en mijn Youth for Christ bundel mee en zocht dan liedjes uit die de moslim-kinderen ook konden meezingen. Door dit soort ervaringen ga je door veel vanzelfsprekendheden heenprikken.

Ik ben zeer geinspireerd door de ethsiche theologen. Ik heb ook veel van Barth geleerd. Het tekort van Barth zit op het punt van de beleving. Bij Spijkerboer - waar ik veel aan dank - zat ik na het amen vaak met de vraag wat ik er mee kon. De preek was schit­terend daar niet van, maar de vraag naar de praktische toespitsing bleef vaak onaangeroerd.
Punt voor punt kwam ik er in de praktijk achter dat je met een fundamentalistische Schriftbeschouwing vastloopt. Dat begon al met het dienstweigeren. Ook rond homosexualiteit. In Veldwijk ver­pleegd wij nog mensen om van hun homosexualiteit af te komen. Ik zag dat dat niet werkte. Ik geloof niet in genezing van homosexu­aliteit. Fundamentalisme zit niet ingebakken in de evangelische geloofsbeleving. Phinney zei al dat de geest van het evangelie tegen slaverij is hoewel er teksten in de bijbel staan over hoe slaven zich moeten gedragen. Nu zouden we spreken van de herme­neutische spits. Ook Wesley ging opmerkelijk vrij met de Schrift om. Bij de evangelische vaders vind je dus geen fundametalisme. In de evangelische geloofsbeleving gaat het er uiteindelijk om het horen van d stem van Jezus in de Schrift, die tot navolging roept. Dat is navolging om je vijand lief te hebben, navolging om de onderste weg te gaan.
In evangelische kringen kun je pas een verlicht standpunt innemen als een autoriteit, Billy Graham bijvoorbeeld of John Stott, ook dat verlichte standpunt heeft ingenomen. Dan kun je je op hem beroe­pen.
We moeten dus niet fundamentalistisch zijn zonder echter tot vaagheid te vervallen. Dat kwam ik in de kerk vaak tegen. Luis Palau kwam naar Nederland en wilde met de predikanten van Amster­dam spreken. Dat werd hooghartig afgewezen. Daar heb ik toen een boze column over geschreven. We moeten met iedereen dialogise­ren, islamieten, hindoeisten, behalve met een geloofsgenoot van wat fundametalistische snit. En onderwijl liep de kerk leeg. Tegelijk kan ik ook niet tegen het triomfalisme in evangelische kringen. Ik zie dat ook in evangelische kring de overdracht moeizaam gaat. Ik weet niet of de evangelsiche theologie zoals die in Nederland is ontwikkeld een antwoord biedt op de secularisatie. Ik vind het ook een teken van armoede dat Allister mc Grath nu ineens als de grote redder wordt binnen gehaald.

Het verbaast me niets dat de evangelische geloofsbeleving zo'n grote aantrekkingskracht voor de orthodoxie. Wat de leer betreft zit men dicht bij elkaar. Men is bijbelgetrouw. Dat is ook het succes van de EO. Wat echter ontbreekt in de orthodoxie is de beleving. Het is meer een zaak van theoretische bespiegeling. Ervaring was suspect geworden. En in de rechterflank van die orthodoxie geldt die ervaring alleen voor bijzondere mensen. Erg verinnerlijkt.
We leven in en cultuur waarin ervaring heel wezenlijk is. Dat kwam in de jaren zeventig, o.a. met de opkomst van de sensitivitiy-training met aandacht voor gevoel. De barthiaan De Knijff houdt in 1981 zijn oratie over het gevoel, dat mag weer. In de evangelische beweging heeft de ervaring een centrale plaats. Dat is niet ver­keerd. Hierin schuilt het succes van de evangelische eweging. Het biedt ervaring met een orthodoxe boodschap.
Dat de evangelische beweging geen invloed heeft in het midden van de kerk en bij de vrijzinnigen heeft te maken met het taalveld dat men hanteert. Men vooronderstelt heel veel. Zo kent men eigenlijk het authentieke zoeken niet. Men iemand die oprecht zoekende is weet men geen raad. Als je maar de goede knop indrukt dan moet het gevoel wel komen. Maar Buskes zei al dat als wij naar de kerk gaan God nog niet naar de kerk gaat. Men neemt in de evangelische beweging het lijden aan de Godsverduistering niet echt serieus. God is toch binnen handbereik? Toen ik een aantal jaren geleden overspannen was en veel orthodox evangelische diensten bezocht, viel mij de vanzselfsprekendheid op waarmee over de dingen van God gesproken werd. Er zat geen verrassing in. Ik werd daar nog depressiever van. Want als het zo vanzelfsprekend was, waarom had ik er dan op dat moment geen deel aan.
Toch is er tussen de orthodoxie en de evangelische beweging een verschil in de ervaring van de mens als zondaar. Als ik bijvoor­beeld Gunning lees dan kom je die ervaring tegen. De moderne mens- ook de moderne evangelical - ervaart zichzelf echter niet meer als zondaar. In de evangelische beweging is het klassieke zondebesef vermoraliseert. Dan kun je ook makkelijker van de zonde af. Als je maar niet dit doet en niet dat, dan zit het wel goed. Bij de oude evangelischen - denk aan Phinney - lag veel meer nadruk op de zonde. Op het ongehoorde af. Phinney kon mensen volledig in paniek brengen. Maar kwam je doorheen dan was je eraf. Terwijl in de gereformeerde orthodoxie er toch meer een permanent besef van zondaar-zijn aanwezig is.
Maar als je de zonde zoals in de moderne evangelische beweging vermoraliseert, kom je er uiteindelijk niet af. Ik heb een boekje geschreven onder de titel Wat ook in de bijbel staat met daarin een hoofdstuk over de rechtvaardiging van de goddeloze. Daar heb ik ontzettend veel reacties op gehad. Luther en Calvijn hebben gestaan voor een niet-moralistisch zondebesef.
In Amerika gaat men in evangelische kring heel vrolijk het ene huwelijk naar het andere aan. Met het opgaan van je carriere trouw je een vrouw uit een hoger sociaal echelon. Dat is bijna normaal. Echtscheiding is redelijk geaccepteerd. Maar over homosexualiteit valt niet te praten.
In de orthodoxie valt het mens-zijn vaak samen met het zondaar-zijn. Wij kunnen niks goeds. Vandaar de geringe belangstelling voor cultuur en politiek. Daar schuilt een misverstand in. Dat wij niet kunnen doen om onze verlossing te bewerkstelligen wil nog niet zeggen dat wij ethisch niets goed kunnen doen.

De evangelische beweging is voor veel mensen een doorgangshuis. Veel collega's zijn vastgelopen op het moralisme en activisme. De evangelische theologie die begint bij Wesley is natuurlijk ook een vorm van reactie-theologie. Reactie op een geloofsbeleving die altijd maar aan het tobben was over eigen heil. Een aantal elemen­ten bij de klassieke evangelicals vind ik tot de huidige dag waardevol. Dat de mens met zijn ervaring serieus genomen wordt. Dat vind ik heel wezenlijk. Verder vind ik het centraal stellen van het lied van groot belang. Opwekking creeert altijd nieuwe liederen. Een psalmboek dat al eeuwen oud is, een liedboek dat van 1961 is, dat kan natuurlijk niet. Als je serieus neemt dat er elke vijf jaar een nieuwe generatie jongeren opstaat - met een ander levensgevoel - dan moet je daar in je benadering wel rekening mee houden. Dat doen de evangelicalen met hun Opwekkingsbundel. Die wordt elk jaar aangevuld. De evangelicalen gebruiken altijd snel de nieuwe technische mogelijkheden. Dat deden ze in de vorige eeuw al. Ze zijn niet zo bang voor de wereld. In de orthodoxie is een angst voor wereldgelikvormigheid, voor met je tijd meegaan, die je bij evangelicalen niet zo aantreft. Soms is de visie op het gebruik van de middelen ook wel naief.

In hoeverre weet de huidige generatie evangelischen - toch groten­deels afkmomstig uit de gereformerde orthodoxie - de zaken door te geven aan hun kinderen. In hoeverre nemen zij antwoorden met deze antwoorden. Hetzelfde vraag ik me trouwens af bij bijvoorbeeld Nico ter Linden. Want in de Westerkerk zitten voornamelijk chris­telijke gereformeerden, vrijgemaakten die het in hun eigen kerk te benauwd vonden omdat daar de zekerheden te stevig overeind ston­den.
Wesley zei - dat weten veel evangelicals niet - dat je de Schrift niet buiten de kerkelijke traditie om kunt lezen. Daar hoorde voor Wesley ook de liturgische traditie bij. Wesley is dan ook altijd een anglicaan gebleven. Ik voel me daar thuis waar er een combina­tie is van liturgie, theologie en beleving, zonder dat er sprake is van manipulatie en effectbejag. En dan in de liturgie natuur­lijk wel eigentijdsheid. Want waarom zou alleen de BAch-cultuur de cultuur van de Heilige Geest zijn. Ik was deze zomer op een evangelische congres in Amerika. Schitterende liturgie met opwek­kingsliederen en dans in de kerk. Zes vooraanstaande leiders van Capmus Crusade for Christ zijn priesters in de oosters-orthodoxe kerk geworden omdat ze ontdekten rootless te zijn. De kerk biedt roots. Ik zie dat ook in mijn omgeving. Ik zie vrienden oud-katholiek worden of roomskatholiek. Zelf ben ik ontzettend dank­baar dat ik via Van Leeuwen de kerk binnen gekomen ben, met al de kritiek die ik er soms op heb. De kerk biedt mij continuiteit. Ze was er voor mij, ze is er na mij. Ik hoef de toekomst van het christendom niet te verzekeren. Dat vind ik het hijgerige van alle evangelische modellen van church-growth. Het schandelijke soms ook. Zo zei iemand mij dat ik uit Amsterdam-oost weg moest, want daar zou ik niet meer kunnen groeien met al die buitenlan­ders. Ik moest naar een nieuwbouw-wijk aan de rand van de stad. De kansarmen, de ouderen laat je dan gewoon stikken. Ik vind dat een onbarmhartige, marktgerichte manier van denken. Ik heb het Evange­lisch manifest niet ondertekend vanwege het feit dat de maatschap­pelijke betrokkenheid er nauwelijks in aan de orde komt.

Evangelische beweging heeft in kerk de wind mee. Heeft goeie dingen in zich. Nieuwe liederen, aandacht voor kringen. Kringen lijken me het geheim van het gemeenteleven in deze tijd. Toch maak ik me zorgen als ik waarneem dat men onvoldoende in gesprek gaat - denk aan het Evangelisch manifest, denk aan Vurig verlan­gen - dat men te weinig in gesprek gaat met de mens van nu, met de vragen van vandaag. Men stelt zich daar te antithetisch tegenover. Alsof zij de antwoorden al in huis hebben. Ik denk dat dat niet zo is. Een deel van de mensen - met name in de orthodoxie waar de versta­riing toeslaat en in de middenorthodoxie waar men weer zoekt naar het wezenlijke - haalt het over een drempel. Ik zie de moderne tijd dwars door mijn gezin heen lopen. Ik heb al mijn kinderen naar evangelische kampen gestuurd. De een komt er enthousiast van terug en de ander laat zich niet foppen. Wat we in de kerken missen is de ervaring in een bezield verband te zijn opgenomen. De kerk biedt te weinig een way of life. Dat merkte ik toen wij in onze gemeente asielzoekers kregen. Weliswaar zijn er in onze gemeente zo'n 30 kringen, maar een kring is niet zo geschikt voor een eenvoudig mens uit Azie of Afrika. Dus zijn we op zoek gegaan naar gastgezinnen waar deze mensen koffie kunnen komen drinken. Tegen de gebedskring heb ik gezegd om ook in het engels te bidden met een vrouw uit Liberia. Vaak komt je toch een vorm van gemeen­tele­ven tegen die lijkt op schouwburgbezoek. Evangelische gemeen­ten bieden ook doordeweeks een band. Dat lijkt me essentieel.