‘Wisten jullie niet dat Ik moet zijn in de dingen van mijn Vader?’
Twaalf jaar is Hij nog maar. En toch gaat Hij al zijn eigen weg. In eerste instantie hebben zijn ouders er alle vertrouwen in, maar als Hij na een dag nog steeds zoek is, slaat de angst toe. Na drie dagen vinden ze Hem in de tempel. ‘Kind, waarom heb je ons dit aangedaan?’, vraagt zijn moeder. ‘Je vader en ik hebben je met angst gezocht!’ Maar de twaalfjarige Jezus snapt er niets van. ‘Wisten jullie dan niet dat Ik moet zijn in de dingen van mijn Vader?’, vraagt Hij.
Het is het eerste verhaal in het evangelie van Lukas waarin Jezus zelf actief optreedt. Als zodanig functioneert het als afsluiting van de proloog waarin de aankondiging en geboorte van Jezus centraal staan. Tegelijk vormt het ook een opmaat voor wat komen gaat. En meteen zit je dan midden in de spanning van een kind dat opgroeit, zijn eigen keuzes maakt en zijn eigen weg zoekt en zijn ouders die daar de ruimte voor geven en tegelijk doodsangsten uitstaan, omdat de weg die hun kind gaat zo anders is dan zij zich hadden voorgesteld. Het is een aangrijpende illustratie van wat je in het kader van deze jaarserie over geloofsopvoeding ‘loslaten’ kunt noemen.
En het kind groeide op …
Dat loslaten was trouwens al veel eerder begonnen. In het verhaal dat hieraan voorafgaat, zie je namelijk hoe Jozef en Maria het kind Jezus naar de tempel brengen om het aan de heer toe te wijden. Dit kind is niet zomaar van hen. Het is niet eens van zichzelf. Het is eerst en vooral van de heer. En dat relativeert je ouderschap. Je laat je kind, zo klein als het is, al los. Het is niet van jou. En het vervult niet jouw dromen. ‘Het wordt voor U geboren en getogen, vervult zijn wegen naar uw raad’ [1], zo zingen we bij de doop van onze kinderen.
De woorden die dit verhaal omlijsten, karakteriseren Jezus daarom als een kind dat in een relatie van genade tot God staat. Opgroeien betekent daarom meer dan alleen groter, sterker en zelfstandiger worden. Het betekent ook: opgroeien in het besef dat God zich in genade naar je toegewend heeft en op je bestaan betrokken is. In dat besef groeit een kind in relatie tot God en de ander. En in dat besef groeien ouders in het vermogen om gaandeweg los te laten.
En toen Hij twaalf jaar was …
Een belangrijk moment daarbij is je twaalfde verjaardag. Het is het moment waarop je als Joods jongetje geacht wordt om langzamerhand zelfstandig en volwassen te zijn. Dan ben je kind af. En dan word je voor vol aangezien. Daarom mag je nu zelf je plaats innemen in het volk van God. Je bent nu oud genoeg om zelf de gebeden te zeggen en de geboden te doen. Daarom mag je zelf je weg zoeken in het leven met God en elkaar.
Prachtig zie je dit weerspiegeld in het verhaal van Lukas. Eerst zijn het Jezus’ ouders die Hem naar de tempel brengen. Dan zijn het zijn ouders die ieder jaar voor het Paasfeest naar Jeruzalem reizen. Vervolgens voegt Jezus zich als twaalfjarige bij hen. Eenmaal in Jeruzalem kiest Hij zijn eigen weg en blijft achter. En tenslotte is het Jezus zelf die met hen terugkeert naar Nazareth. Het tekent de weg waarlangs dit kind zich steeds meer van zijn ouders onderscheidt en zelf iemand wordt. Daarom gaat het van voordoen via meedoen naar zelf doen. Het is een weg van groeien en loslaten.
Heel duidelijk zie je dat op het Paasfeest in Jeruzalem. Dan geven Jozef en Maria Jezus de ruimte om zijn eigen weg te gaan. Zo kan het gebeuren dat Jezus in Jeruzalem achterblijft, zonder dat zijn ouders dat weten. Zij denken namelijk dat Hij bij het reisgezelschap is. Nietsvermoedend gaan ze daarom op weg. Het tekent hun vertrouwen in Jezus. En tegelijk kun je je afvragen in hoeverre ze hun kind nu werkelijk hebben losgelaten. Ze zoeken het immers nog steeds in het oude en vertrouwde. Daarom slaat de angst hen om het hart als Jezus na een dag nog steeds zoek is. Ten einde raad besluiten ze naar Jeruzalem terug te keren.
Na drie dagen vonden ze Hem …
En dan, na drie dagen, vinden ze Hem in de tempel. Hij zit daar te midden van de leraren. Een en al oor is Hij. Hij drinkt hun woorden in. En Hij vraagt maar door. Omstanders horen het verwonderd aan. Ze geloven hun oren niet. Maar dan is daar zijn moeder. ‘Kind’, vraagt ze, ‘waarom heb je ons dit aangedaan? Je vader en ik hebben je met angst gezocht!’
Het is de verbijsterde vraag van een moeder die doodsangst heeft uitgestaan, omdat ze haar kind kwijt was. Drie dagen lang hebben ze het gezocht. Maar nergens konden ze het vinden. Het was alsof er een zwaard door haar ziel gegaan was, zoals de oude Simeon had voorzegd.
En opeens besef je dat dit inderdaad een opmaat is voor wat komen gaat. Het zal niet de laatste keer zijn dat ze dit kind achterna reist naar Jeruzalem. En het zal niet de laatste keer zijn dat het zoekraakt op het Paasfeest. Drie dagen lang zal ze ontroostbaar zijn, totdat haar van Godswege gevraagd wordt: ‘Waarom zoek je de Levende bij de doden?’
De dingen van mijn Vader
Zo klinkt het ook hier: ‘Waarom hebben jullie Mij gezocht? Wisten jullie niet dat Ik moet zijn in de dingen van mijn Vader?’ Het is de verwonderde vraag van een kind dat zich van geen kwaad bewust is. ‘Ik? Zoek? Nee, Ik dacht dat jullie wel wisten waar Ik was. Jullie hebben immers zelf gezegd dat Ik niet van jullie of van Mijzelf ben, maar van de heer. En daarom moet Ik zijn in de dingen van mijn Vader.’
Het tekent hoezeer dit kind zich losgemaakt heeft van zijn ouders. Hij gaat zijn eigen weg. En Hij neemt zijn eigen verantwoordelijkheid. Daarom verschuilt Hij zich niet achter zijn ouders. Nee, Hij is werkelijk volwassen geworden. En Hij heeft zijn bestemming gevonden. Hij moet zijn in de dingen van zijn Vader. Daar ligt zijn roeping. En daar kan niemand Hem van weerhouden. Zelfs zijn ouders niet.
In dat perspectief staat ook de geloofsopvoeding. Dat begint al bij de doop. Dan laat je je kind los. En dan geef je het over aan God. Vervolgens geef je het de ruimte om zijn eigen weg te gaan en zelf iemand te worden in het leven met God en elkaar. Waar dat gebeurt, kan een kind tenslotte ook zichzelf loslaten. Dan gaat het niet meer om zijn ouders, om anderen of om zichzelf, maar om God. En dan houd je als ouder misschien je hart vast. En toch weet je: zo vervult míjn kind zíjn wegen naar Góds raad.
Drs. Theo Doornebal is predikant van de Protestantse Gemeente Herveld en Slijk - Ewijk
- Gezang 335 : 7 uit het Liedboek voor de Kerken.