Guus Kuijer
Guus Kuijer, misschien wel de bekendste kinderboekenauteur van Nederland, houdt zich de laatste jaren bezig met een hervertelling van de Bijbel vanuit ongelovig perspectief: De Bijbel voor ongelovigen. Inmiddels zijn er drie delen verschenen (2012-2014), en is Kuijer gevorderd tot het boek Ruth. De boeken werden in het algemeen lovend ontvangen, en deze zomer werden deel 2 en 3 zelfs genomineerd voor de prestigieuze AKO Literatuurprijs. Deel 2 stond uiteindelijk op de shortlist, alleen de prijs zelf ging nét aan Kuijer voorbij.
Kuijers recept is eenvoudig: hij schudt alle ingrediënten van de Bijbelverhalen flink door elkaar, pakt een ongelovig personage (bijvoorbeeld de Egyptische prinses die Mozes opvoedt) en vertelt de hele geschiedenis vervolgens na vanuit het gezichtspunt van die kritisch nadenkende, ongelovige figuur. Geen wonder dat er weinig overblijft van de grote geloofshelden (zoals Abraham, Mozes, Samuel): Kuijer wil zijn lezers de ogen openen voor al het kwaad dat hun ‘blinde geloof’ teweeggebracht heeft. De strekking van zijn boeken heeft dan ook weinig meer met heilsgeschiedenis te maken: ‘Mensen leven hun leven vol liefde en jaloezie, en ondertussen doen God en godsdienstwaanzinnigen ontzettend raar’ (samenvatting van Hendrik Spiering in NRC).
Intussen blijkt het lastig om de recensies van Kuijers trilogie te vergelijken. Dat komt natuurlijk doordat niemand goed weet met wat voor genre we hier te maken hebben – terwijl de allereerste wet van het recenseren toch is: bespreek boeken altijd in hun soort. Guus Kuijer heeft zijn eigen genre gecreëerd, en dat maakt zijn werk moeilijk te plaatsen. De ene recensent begint zodoende over literaire kwaliteiten, de andere over historische betrouwbaarheid, de derde over tekstgebruik en tekstinterpretatie en de vierde over moraal. En soms lopen al die dingen in een recensie ook gewoon door elkaar.
Joost de Vries is in juichstemming en heeft het over ‘een originele, literaire onderneming die zijn weerga niet kent’ (De Groene Amsterdammer), maar Marijke Brouwer vraagt zich af ‘hoe zo’n rasverteller toch door de mand kan vallen als hij ineens aan de Bijbel begint’ (Dagblad van het Noorden). Intussen winden de vertalers van de Nieuwe Bijbelvertaling zich hevig op over het feit dat hele dialogen, zonder bronvermelding, letterlijk uit hun vertaling zijn overgenomen – zo origineel en literair is Kuijer dus helemaal niet. Andere critici vinden dát weer gezeur, omdat de Bijbel nu eenmaal al sinds mensenheugenis naverteld, geciteerd en op andere manieren verwerkt wordt in de literatuur.
De meeste recensenten zijn overigens heel enthousiast over Kuijer. De enige kritiek die een aantal keren terugkomt is dat de schrijver af en toe te prekerig is, te veel de moralist uithangt – dat hebben ongelovigen toch helemaal niet nodig. Zoals de eerdergenoemde Marijke Brouwer het verwoordt: ‘Kuijer [is] niet van zijn geloof gevallen, maar heeft een nieuw geloof gevonden: ongeloof. En hij preekt het net zo drammerig als de Bijbelse personages die hij verfoeit, en net zo drammerig als de gelovigen uit zijn jeugd.’
Nina Polak denkt dat dat komt doordat Kuijer een kinderboekenauteur is die alles nadrukkelijk wil uitleggen (De Groene Amsterdammer), maar Wilfred Takken zoekt het dieper: ‘Een van de geneugten van literatuur is juist dat de lezer kennis kan maken met een moraal die hem vreemd is. Kuijer kan dat niet zo goed. Hij blijft zich maar opwinden over het veelvoudig zinloos moorden en verkrachten door God en zijn volk. Steeds weer moet hij erbij vertellen dat het een grof schandaal is. Zo lijkt Kuijer niet groter dan eerdere bijbelkrakers als Karel van het Reve en Maarten ’t Hart. Terwijl hij dat wél is. Dat blijkt uit de vele passages waarin hij wel degelijk verruimend inzicht toont, in plaats van beperkende afkeer.’ (NRC).
Over Kuijers deskundigheid op het gebied van historische bijbelkennis zijn de meningen verdeeld. Hendrik Spiering (NRC) schrijft: ‘Kuijers navertelling is genadeloos, zijn beheersing van de verhalen superieur, geen bijbels detail blijft onopgemerkt’, maar Rien van den Berg (ND) is de tegenovergestelde mening toegedaan. Dat Kuijer de Israëlitische slaven onbekommerd piramides laat bouwen (terwijl de laatste piramide al gebouwd was lang voordat Jozef naar Egypte kwam) is nog tot daaraantoe, het probleem zit volgens hem dieper: ‘Het lukt Kuijer niet een historische roman te schrijven. Dat kondigt zich aan in tal van kleine anachronistische formuleringen, maar het leidt halverwege het boek echt tot een afhaakmoment. Dat gebeurt als hij Mered introduceert, een volbloed eenentwintigste-eeuwse, links-liberale atheïst van kuijeriaanse snit.’
Intussen zijn de besprekingen vanuit gelovige hoek best mild te noemen. Van den Berg rekent in het ND weliswaar af met ‘dit mislukte boek’, maar doet dat vooral op technische gronden. En Tjerk de Reus geeft in De Nieuwe Koers vrij afstandelijk en correct aan waar het probleem voor orthodoxe lezers zit: ‘Wat je hier leest, is een interpretatie van drie bijbelboeken, die op vele punten aanvechtbaar is. (...) Je zou met Kuijer dus een zinnig debat kunnen voeren over de vraag: welke interpretatie heeft goede papieren?’
Vervolgens kijkt De Reus vooral naar de stichtelijke lessen die gelovigen wél uit het werk van Kuijer kunnen trekken: ‘Kerkelijke lezers hebben het Oude Testament vaak een plek gegeven in hun systeem, ze hebben er globaal een idee over, meestal geruststellend, hoe weinig ze er ook van afweten: het gaat ook in de joodse Bijbel over de goede herder, zij het in soms bedekte termen. Wie Kuijer leest – en erin slaagt om door zijn toegevoegde fantasie heen te prikken – wordt geconfronteerd met weerbarstige aspecten van het Godsbeeld in het Oude Testament. Dat zou voor veel bijbellezers een nuttige ervaring kunnen zijn (...).’
Scherper komt de botsing van twee wereldbeelden naar voren bij Bart-Jan Spruyt in Elsevier: ‘Kuijers navertelde bijbel is een welbewuste afrekening met de verhalen en de boodschap van de historische Bijbel. (...) Geloof dat de vorm van gehoorzaamheid aanneemt en niet meer zelf denkt, leidt tot narigheid, is de boodschap van Kuijers bijbel. De God van de historische Bijbel moet de mond worden gesnoerd ‘door zelf na te denken’, schrijft Kuijer, die daarmee het ‘denkwerk van onze voorvaderen’ natuurlijk alsnog op de mestvaalt van de geschiedenis gooit.’
Naast Spruyt is Gerrit-Jan KleinJan (Trouw) eigenlijk de enige die ervoor kiest om alle literaire, historische, tekstkritische, esthetische en verhaaltechnische kanten van De Bijbel voor ongelovigen even te laten voor wat ze zijn en in te zoomen op de achterliggende mentaliteit en levensbeschouwing. Daartoe zet hij ‘de tien geboden van Guus Kuijer’ op een rij: ‘God bestaat niet. De mens leeft van illusies en zelfbedrog. Je bent verantwoordelijk voor je eigen daden. Blind geloof leidt tot brokken. Pas op voor theologen. Wantrouw iedereen die spreekt namens God. Geloof is gebaseerd op angst. Toon begrip voor elkaar. Geniet van het leven. Liefde overwint alles.’
Dat geeft Kuijers uitgangspunten en opvattingen heel aardig weer. Het laat trouwens ook meteen zien dat zijn boeken niet zozeer gericht zijn op ongelovigen, als wel op andersgelovigen met een niet minder zwaargeladen, religieus program.
Enny de Bruijn is literatuurhistoricus en redacteur cultuur bij het Reformatorisch Dagblad. Ook maakt zij deel uit van de redactie van Wapenveld.