Feit en fictie

Al tijden heb ik een zwak voor romans waarin fictieve godsdiensten worden beschreven. De auteur schept een groots gedachtenexperiment. Hij (zij) kan onderzoeken hoe een compleet ander wereldbeeld eruit zou kunnen zien, wat er eigenlijk in een religieuze overtuiging zou moeten zitten om waarde te hebben voor mensen, en wat er zoal gebeurt in een geloofsgemeenschap. In dit genre bijvoorbeeld is Cat’s cradle van Kurt Vonnegut aanbevelenswaardig (want ook nog grappig). Recentelijk heb ik Haruki Murakami’s 1q84 op mijn bucket list kunnen afstrepen. Dit boek wijkt een beetje af van het genre omdat Murakami een uiterst realistische draai geeft aan zijn verzonnen sekte – je weet nooit helemaal zeker of de stichters van de sekte malicieuze boeven zijn of dat er werkelijk een metafysische werkelijkheid is waar ze niet omheen kunnen. Die vraag wordt wat ontweken in het boek. De hoofdrolspelers raken allemaal verstrikt in die afwijkende wereld (1q84 in plaats van 1984), en slechts twee van hen brengen het er zonder kleerscheuren van af.

Murakami klinkt wel exotisch maar is erg toegankelijk – een westers gerichte schrijver die moeiteloos schrijft over zowel Bach als Heike (een Japans heldendicht). Hij schrijft misschien vrijmoediger dan gereformeerde recensenten zonder commentaar zouden laten passeren, maar om hem daarvoor links te laten liggen zou jammer zijn. Murakami zou je kunnen beschouwen als een magisch realist. Carel Willink als romancier. Absurditeiten worden met een verfijnd realisme beschreven en met precies even realistische verbijstering ontvangen door de romanpersonages. Daardoor blijf je als lezer toch het verhaal als volkomen geloofwaardig volgen. Als er een tweede maan aan de hemel verschijnt, merkt een personage in 1q84 op: reality is first, reason has to follow.

Murakami is al wat ouder en lijkt in 1q84 ook verantwoording af te leggen van zijn eerdere werk. Er figureert een boek in 1q84 waarover (fictieve) recensenten klagen – klagen over het gebrek aan uitleg van magische symbolen. En dan zegt Murakami (o nee, zijn fictieve romanpersonage) iets interessants. Je kunt wel klagen over magie in fictie, maar misschien willen die magische symbolen iets zeggen over het echte leven. We worden dagelijks omringd door absurditeiten en daar klaagt niemand over. To have people floating in a pool of mysterious question marks seems like a minor sin. Waarom zouden we dan zeuren over magisch realisme?

Murakami is dan ook wel zo modern dat hij ingehouden negatief staat tegenover elke vorm van georganiseerde religie – consequent verwijst hij naar geloofsgemeenschappen als sekten. Maar de dingen die hij opmerkt over de absurditeit van beschrijving en werkelijkheid zijn heel instructief. Ruim baan voor de verbeelding. De wereld is niet volledig verklaarbaar met wiskundige middelen. De gedachte dat je de wereld als sluitend en logisch zou kunnen beschrijven, is eigenlijk pure hoogmoed en doet onrecht aan de realiteit. Deze wereld suggereert een andere, schrijft Murakami ergens.

Het steeds weer opduiken van vage spirituele noties, in de literatuur maar ook daarbuiten, stelt me altijd gerust. Een modern boek is bijna niet compleet zonder een licht esoterische verwijzing naar een mogelijke, achterliggende werkelijkheid achter deze wereld. In het nogal populaire Fault in our stars (John Green) wordt een wiskundelerares opgevoerd die opmerkt dat het wel lijkt of het universum wil dat het geobserveerd wordt. Dat is zo’n beetje de hele portee van het boek, het enige wat er gezegd wordt behalve dat we uiteindelijk allemaal doodgaan.

Toch stelt zo’n opmerking me gerust. Het is het licht dat langs een gesloten deur piept – zelfs modernen kunnen de onuitroeibare neiging om zin te geven aan hun leven niet altijd onderdrukken. Dat we ons nu eenmaal bewust zijn van ons bestaan, en ervaringen opdoen die ons redeneren te boven gaan, het zijn feiten die de betere schrijvers gewoon onder ogen zien.