‘Humankind cannot bear too much reality’

Gedachten bij Leviticus 16

De schaduw van wat zich in de geschiedenis van een natie of volk voltrokken heeft, is lang. Besef van de portee van wat zich in een recent of ver verleden heeft voltrokken dringt vaak moeizaam door. Het gewicht van de gevolgen van wat gebeurd is, gedaan is, of is nagelaten door collectief wegkijken, kan zo groot zijn, dat een periode van collectief (ver)zwijgen en verdringen kennelijk ‘noodzaak’ is om te overleven als samenleving. “Humankind cannot bear too much reality” (Elliot).

Voor gelovige christenen komt daar nog een vraag bij. Hoe functioneerde de Bijbel in het maken van (historische) schuld, in het wegdringen of juist bewust-worden ervan? Heilzaam, ontdekkend, toedekkend, legitimerend? Pijnlijk wordt de vraag wat maakte dat de Bijbel te vaak functioneerde als gebeurde: bevestigend voor de status-quo.

De Bijbel reikt een keur aan verhalen en grondwoorden aan die ons bij de jaarserie begeleiden. Dit eerste nummer verschijnt in de 40-dagentijd. Daarom in deze eerste Bijbelschets een aantal gedachten naar aanleiding van Leviticus 16 over collectieve verzoening.

Liturgie voor de Grote Verzoendag
Leviticus 16 is de afsluiting van het onderwijs aan de priesters, en tevens het hoogtepunt daarvan. Vanaf hoofdstuk 17 volgt het onderwijs van de priesters aan het volk. Met hoofdstuk 16 komen we in het hart van de liturgie van de tempel. Het allerheiligste moment is de gang van de hogepriester, die ene keer in het jaar dat hij het Heilige der Heiligen binnengaat, achter het voorhangsel in de tabernakel, om het bloed van bok en stier te sprenkelen op het deksel van de ark van het verbond. Ook hij mag dat deksel zelfs dan niet zien: het is bedekt met een wolk van reukwerk. Het is het unieke moment, wanneer volgens de overlevering de hogepriester gerechtigd is de Naam des heren uit te spreken. Na dit eerste verzoeningsritueel volgen er nog twee: in het heilige of voorste deel van de tent, en de derde keer buiten, terwijl het volk het ziet en meebeleeft. In die achtereenvolgende rituelen gaat het om de reiniging van volk en priesters en de hogepriester zelf.

Maar met de volbrenging van deze drie verzoeningsrituelen is het nog niet klaar. De tweede bok wordt naar de hogepriester gebracht. Die legt zijn handen op de kop van de bok, en spreekt hardop alle wandaden en vergrijpen van de Israëlieten uit, alle zonden die zij hebben gedaan. Het staat er met zeer grote nadruk nog een keer: Zo legt hij alle zonden op de kop van de bok (vers 21). Die wordt de woestijn in gebracht en daar achtergelaten. En dan nog een keer (22): De bok neemt alle zonden van het volk met zich mee, naar een verlaten gebied.

Wat hier allemaal gebeurt is bepaald geen kleinigheid. Het is daarom omgeven met allerlei voorschriften ten aanzien van kleding en wassingen om de heiligheid van de hogepriester te waarborgen (verzen 3-5 en 23-28). Er moeten offers gebracht worden met het oog op de heiligheid van de hogepriester zelf (verzen 11-12). Dat alles moet met de grootste nauwgezetheid worden uitgevoerd. En elk jaar herhaald, op dezelfde tijd, op dezelfde wijze en in eenzelfde sfeer van heiligheid, en dus onthouding (verzen 29-34).

Hart van de thora – hoogtepunt van alle feesten
Het boek Leviticus is het hart van de thora. Na het boek van de Schepping van Israël, de volkeren, de mens en zijn vrouw (Genesis), en na het boek van de Uittocht en het Verbond (Exodus), nu eerst de cultus, de liturgie, de dienst van de priesters, de dienst van de verzoening. Dan pas kan de geschiedenis verder met zijn ups en vele downs (Numeri tot Richteren). En in het centrum van Leviticus hoofdstuk 16, de liturgie van de Grote Verzoendag. Zo willen de Schriften gelezen worden.

Zo heeft de synagoge het dan ook begrepen. De Grote Verzoendag begint voor de Joodse gemeenschap feitelijk op het Joodse Nieuwjaarsfeest, Rosj Hasjana, tien dagen voorafgaande aan de grote dag. Eerst een periode van inkeer, bewustwording van wat uit het afgelopen jaar is blijven liggen, dat alsnog gedaan, afgerond, of hersteld moet worden, in het bijzonder in verstoorde verhoudingen. Daar is tijd voor, tien dagen, om je voor te bereiden, geestelijk opruiming te houden, je te ‘reinigen’. En dan breekt de Grote Verzoendag aan, een dag van totale vasten, bidden, verblijf in de synagoge. Ook menig totaal geseculariseerde Jood bezoekt dan de synagoge. Een van hen verwoordt de betekenis ervan voor haar zo:

‘Op Jom Kippoer wordt alles wat met het lichaam te maken heeft voor ruim een dag zoveel mogelijk losgelaten en het spirituele zoveel mogelijk omarmd. Deze dag gaat het om spirituele dingen. Niet werken, niet eten, niet drinken, niet douchen, niet scheren, niet vrijen, geen make-up, geen parfum, niet roken. In plaats daarvan gaan we naar sjoel, zeggen gebeden en vragen vergeving. Het is een heel solidair gebed. We vragen niet alleen vergeving om wat wij persoonlijk hebben gedaan, maar ook voor wat anderen hebben gedaan. “We zijn schuldig, we zijn ontrouw geweest, hebben gestolen, hebben lastertaal gesproken, wij hebben verkeerd gehandeld, we hebben slechte dingen gedaan …”. Zo wordt er op Grote Verzoendag gevast en je belooft alles anders en beter te gaan doen. De hele dag concentreer je je op je relatie met G’d. En dan, aan het eind van Grote Verzoendag, begin je met een schone lei.’

We horen twee oer-noties terug in deze impressie: persoonlijke reiniging en besef deel te zijn van een grotere gemeenschap met collectief falen en kwaad waarin je deelt, waaraan je mogelijk ook zelfs medeplichtig bent. Je voegt je in het gezamenlijke ritueel.

En het verleden dan?
Individueel opnieuw beginnen, dat valt nog te billijken. Maar – collectief opnieuw beginnen? Dat voelt lastiger. Dat is ook lastiger. Want – het verleden dan? Herstelbetalingen zijn nooit toereikend. Geroofde kunst na zeventig jaar teruggeven ligt ingewikkeld, en staat niet in verhouding tot misdaden tegen de menselijkheid. In die onmogelijkheid is het ritueel een begaanbare weg, de enige. Maar is die begaanbaar? Is het niet altijd een te kort genomen bocht? Willen we via de weg van het ritueel de pijn ontlopen van de wroeging, het berouw, de geëigende straf van de last van het verleden? Wie of wat geeft een samenleving het recht om de verdiende hel van een belast verleden en een beladen heden te ontlopen? De protesten tegen ‘goedkope genade’ komen snel op. En toch – er is maar één weg en dat is deze: het ritueel van de Grote Verzoendag. Een dag met een liturgie waarin het verleden echt heden wordt, voelbaar heden. In verhalen, in contact met hen die verhalen kunnen vertellen, in verhalen over de doorwerking van het verleden tot in het heden. Hardop uitgesproken, ‘alle zonden van het volk’ (Leviticus 23 vers 21), door de hogepriester als stem voor het volk, ten aanhoren van en namens daders en slachtoffers. Dat vraagt voorbereiding – tien dagen of misschien wel veertig jaar.

Geen andere weg om met een verleden om te gaan voor de toekomst dan het ritueel van de verzoening. We bekijken het dit jaar vanuit de Schrift van allerlei kanten. Nu beperken wij ons door af te sluiten met een getuigenis hoe ingewikkeld het is. Dat is even genoeg. We moeten in deze dingen niet te snel zijn.  We laten de Afrikaanse dichteres en journaliste Antjie Krog aan het woord over het werk van de Commissie voor Waarheid en Verzoening onder leiding van Desmond Tutu (NRC Handelsblad, 3 december 1998).

‘De woorden waarheid en verzoening gaven Antjie Krog aanvankelijk een onbehaaglijk gevoel. “Ik geef de voorkeur aan het woord ‘leugen’. Op het moment dat de leugen zich opricht, ruik ik bloed. Want het is dan dat de waarheid het dichtstbij is.” In een van haar verslagen schetst ze de bloedstollende confrontatie tussen ex-politieman Dirk Coetzee, in de jaren tachtig een van de wreedste ‘killers’ namens het blanke apartheidsbewind, en Charity Kondile, wier zoon door Coetzee werd vermoord en letterlijk geroosterd boven een barbecuevuur.

Coetzee had via de voorzitter van de Waarheidscommissie, emeritus aartsbisschop Desmond Tutu, verzocht om vergeving door de familie van de vele doden die hij op zijn geweten heeft. Hij wilde moedertje Kondile in de ogen kijken en haar dan zeggen hoe zeer het hem speet. Charity liet in een geschreven verklaring aan Coetzee weten dat zij het verzoek “een grote eer vond (...) een eer die u (Coetzee) niet verdient”. Ze kon het niet, ze kon niet vergeven. Ze legde haar houding naderhand uit: “Het is heel eenvoudig voor Mandela en Tutu om te vergeven. Ze leiden een gerehabiliteerd leven. In mijn leven is niets, helemaal niets veranderd sinds mijn zoon door barbaren is verbrand. Daarom kan ik niet vergeven.”

Heel veel andere, voornamelijk zwarte slachtoffers bleken wel bereid tot vergeving. In haar boek Country of my Skull (Land van mijn Schedel) zegt Krog hierover: “Desmond Tutu gelooft dat zwarte mensen toegang hebben tot een superieure vorm van humanisme.” Ze noemt het voorbeeld van een zwarte vrouw die de moordenaars van haar zoon vergeving schenkt. Tutu zegt dan: “U maakt me zo trots mama, om zwart te zijn zoals u”.’

Dr. H. de Leede, oud-rector van het Theologisch Seminarium van de PKN, is sinds 2007 universitair docent praktische theologie aan de Protestantse Universiteit te Amsterdam.