The Hunger Games: politieke filosofie voor young adults

Nadenken over macht en gezag naar aanleiding van speelfilms

De laatste jaren zijn er steeds meer jeugdliteratuur en bioscoopfilms met een politiek-filosofisch thema op de markt gekomen. Onder jongeren zijn ze erg populair. Dat is opmerkelijk, juist omdat deze boeken en films gericht zijn op de doelgroep van oudere jeugd, of jongvolwassenen. Sinds wanneer zijn die geïnteresseerd in politiek, filosofie en/of politieke filosofie?!

Nu is het inderdaad onwaarschijnlijk dat de doorsnee tiener aan het begin van de eenentwintigste eeuw opeens wordt geboeid door theoretische discussies over staatsinrichting, politieke actie, en rechtvaardige oorlog. Waarschijnlijker is dat deze boeken en films voor ‘young adults’ veel attracties bevatten in de vorm van actie en romantiek. Toch valt hun populariteit niet alleen te verklaren door de aantrekkingskracht van kleine verhalen over avontuur en kalverliefde. Er is reden te vermoeden dat die kleine verhalen model staan voor de grote verhalen waarmee jongeren vandaag de dag worstelen. Het levensgevoel van adolescenten van tegenwoordig mag dan ‘YOLO!’ (‘You Only Live Once’, d.w.z. doe wat je wilt) zijn, maar moet wellicht worden opgevat als een tegenreactie uit onbehagen over ‘Wie heeft er wat over mij te zeggen?’ of, algemener, ‘Wie heeft er (op grond waarvan) wat dan ook over wie dan ook te zeggen?’

Zo bezien spelen deze films in op een tijd van zorgen over leiders en overheden, gezag en autoriteit. Er valt meer over te zeggen dan je op het eerste gezicht zou denken. Als ik de gelegenheid zou hebben om met jongeren politiek-filosofische onderwerpen te behandelen, dan zou ik het wel weten. Ik zou populaire bioscoopfilms als The Hunger Games, Divergent en Insurgent, City of Ember, of The Maze Runner gebruiken. In dit artikel geef ik weer hoe met name The Hunger Games inspeelt op de belevingswereld van young adults.   

‘Happy Hungergames!’
Waarover gaan deze films en welke filosofische punten snijden zij aan? Het is opvallend dat al deze verhalen van een vergelijkbare setting uitgaan: ergens in de nabije toekomst is De Bom gevallen (of is de ons bekende samenleving door een andere catastrofe uiteengevallen) en de overlevenden moeten onder een ander regime een bestaan zien op te bouwen. De overeenkomstige premisse is een dystopisch gedachtenexperiment: stel dat we als samenleving helemaal opnieuw moeten beginnen, hoe zouden we dat dan organiseren? Wat zijn de opties? Hoe organiseren we de zeggenschap over de middelen om te kunnen leven? Krijg je die of neem je die? Heb je de macht of het recht?

De meest populaire van deze post-apocalyptische jeugdfilms is ongetwijfeld het vierdelige oeuvre van de The Hunger Games, naar de gelijknamige trilogie van Susanne Collins (2008-2010). De situatie in de wereld van ‘De hongerspelen’: een aantal decennia in de toekomst is het Noord-Amerika van nu na een grote wereldramp en burgeroorlog vergeten en uit de as herrezen als Panem. Dit is een staat bestaande uit een stelsel van twaalf districten rond het Capitool, de decadente hoofdstad die met de ijzeren vuist regeert en parasiteert op de districten. Een van de middelen om de overgebleven bevolking onder de duim te houden is het jaarlijkse mediacircus van de Hongerspelen. Collins verwijst hiermee naar het adagium van de Romeinse keizers, ‘Panem et circenses’, geef het volk brood en spelen. Daarvoor worden uit de districten als ware het een Jodenvervolging deelnemers geronseld en gedwongen te loten om elkaar in een mega-arena (in een live tv-uitzending) op leven en dood te bevechten. Degene die deze zieke, alomtegenwoordige realityshow overleeft wint de spelen en verwerft roem, rijkdom en privileges.

Onze hoofdpersoon is een tiener uit het district van mijnwerkers, Katniss Everdeen. Wanneer het lot haar jongere zusje Prim aanwijst om aan de spelen deel te nemen, neemt de eigengereide en atletische Katniss haar plaats in, samen met een jeugdvriend uit het dorp, Peeta Mellark. Het eerste deel van de filmreeks (regie Gary Ross, 2012) vertelt hoe de ‘gladiatoren’ in de enorme arena steeds tegen elkaar worden uitgespeeld, maar er uiteindelijk in slagen om te overleven door de organisatoren tegen elkaar uit te spelen. De president van Panem, Corolianus Snow, herkent het revolutionaire potentieel van het optreden van Katniss: ‘De spelen winnen geeft een beetje hoop. Maar te veel hoop is gevaarlijk.’ In deel twee (Francis Lawrence, 2013) tracht hij het kunstje van de perverse en repressieve spelen nog eens met Katniss en Peeta te herhalen. Als zij ook dat weten te dwarsbomen bereidt Katniss, bijgenaamd de Spotgaai, zich in deel drie (Francis Lawrence, 2014) voor op een totale burgeropstand. In stilte bleek die reeds voorbereid door een voorhoede van politici, militairen en televisiemakers. Hoe dit afloopt zal aan het bioscooppubliek onthuld worden in de vierde en laatste film, die eind 2015 moet verschijnen.

In deze boeken en films krijgt de morele ‘distress’ van de hoofdpersoon zelden een nette oplossing. Dat is misschien zelfs wel realistisch te noemen. Niet alleen oudere tieners worstelen met de vraag of ze schone handen kunnen houden bij belangrijke beslissingen. Ingewikkeld is haar romantische driehoeksverhouding tot haar jeugdvrienden Peeta en Gale, tot de leiders van gevestigde macht en de rebellen, evenals als haar gebruik van geweld om simpelweg de Hongerspelen te overleven. Daarin blijft Katniss het knagende gevoel houden of ze überhaupt in staat is om te onderscheiden of ze wel uit nobele motieven handelt. Soms wordt kwaad met kwaad beantwoord. Soms wordt het goede bewerkt door het kwade. Soms wordt het goede bewerkt door het kwade Maar kwaad blijft het.

In al deze films toont een gedachtenexperiment jongeren dat de hoofdpersonen zich van meet af aan geconfronteerd weten met een specifiek type staatsinrichting: een dictatuur. Opvallend is de overeenkomst met andere recente films voor young adults. In de reeks The Maze Runner (Wes Ball, 2014) komt sterk tot uitdrukking wat de Duitse filosoof Martin Heidegger wel ‘Geworfenheit’ noemde: onze jonge helden worden, zonder enige voorafgaande geschiedenis te kennen, aangetroffen in een bedreigende locatie, een vijandig systeem. In deze film lijken zij subjecten te zijn in een groot technologisch c.q. wetenschappelijk experiment, waaraan zij vergeefs trachten te ontsnappen (vervolgd in The Scorch Trails, Wes Ball, 2015). In de serie Divergent (Neil Burger, 2014) en haar opvolger Insurgent (Robert Schwentke, 2015) worden onze identificatiefiguren al jong van hun familie losgemaakt en ingedeeld in bevolkingsgroepen die bepaalde deugden ontwikkelen voor gegeven rollen in de samenleving: eerlijkheid, vredelievendheid, onbaatzuchtigheid, dapperheid en intelligentie. Zij krijgen een ‘mythologie’ mee over het hogere doel van deze staatsinrichting, maar ook zij proberen te achterhalen wie of wat er onder dit dwingende systeem schuilgaat. City of Ember (Gil Kenan, 2008), voor de kleinere kijkers, of The Postman (Kevin Costner, 1977), voor de grotere kijkers, hebben een vergelijkbare opzet, uitgewerkt in quasi-christelijke taal van verloren paradijs en verlossing. Maar steeds is de existentiële situatie van de jongeren: hoe kom ik hier, wat doe ik hier, hoe kom ik hier weg?

‘I believe in America!’
De hoofdpersonen in The Hunger Games vechten niet alleen tegen overheersing maar ook voor een beter leven. Zodoende tonen deze films jongvolwassenen tenminste de strijd tussen twee alternatieve manieren van samenleven: een dictatuur of ‘ieder zijn eigen moestuintje’. In de dictatuur neemt een persoon (of een kleine groep) de beslissingen over bezit en leven van de anderen. Ze nemen alle macht, meestal nogal fysiek, en eigenen zich het monopolie over gewapend geweld toe. De dictator kan in principe misschien een ‘goede’ dictator zijn, iemand met het gemeenschappelijk goede als hoger doel, zoals vrede en vrijheid. Het Capitool maakt er zelfs ‘vrijgevigheid en vergevingsgezindheid’ van, na te streven ten koste van het individueel goede. Vaker echter perverteert die macht zich uit persoonlijke begeerte tot een kwaadaardige, totalitaire toe-eigening van bezit, van lijf en leden van de niet-machthebbers. ‘Ik houd niet van underdogs’, zegt president Snow.          

Zijn ‘mythologie’ is dat het land Panem zonder de heerschappij van het Capitool een helse barbarij was, waarin een voortdurende oorlog van iedereen tegen iedereen plaatsvond. Wat de Engelse filosoof Thomas Hobbes (1588-1679) de ‘natuurtoestand’ noemde. Het voorkomen van deze toestand rechtvaardigt de heerschappij van de staat, hoe dictatoriaal ook. Het alternatief is altijd erger. Om de districten hieraan te herinneren, wordt met de jaarlijkse Hongerspelen deze natuurtoestand in het klein herschapen. Maar ook handhaaft het Capitool zich met strenge, alomtegenwoordige controle op – en nietsontziend ingrijpen in – het persoonlijke leven van inwoners van Panem. 

Het alternatief lijkt te zijn ‘ieder zijn eigen moestuintje’ (of plantage, of jachtgebied), dat wil zeggen, zichzelf bedruipende bedoeninkjes waarin ieder zelf zorgt voor wat ieder nodig heeft. Katniss is niet voor niets bedreven in de jacht op wild; ruilhandel bedrijft ze in het dorp, bijvoorbeeld voor medicijnen of bescheiden comfort. Zij staat model voor het alternatief voor dictatuur. Katniss staat model voor het alternatief voor dictatuur Zij is veel positiever over de ‘natuurtoestand’. Als ieder zijn eigen moestuintje heeft zijn er nauwelijks leiders nodig, misschien een oudere wijze die conflicten beslecht, maar geen controle, geen onderdrukking, geen geweld.

Welke van deze twee samenlevingsvormen de voorkeur heeft, en welke burgerschapsidealen jonge mensen dienen te ontwikkelen, is in onze eigen wereld geen spielerei. In feite herhaalt zich hiermee de politieke zoektocht die is begonnen sinds de Engelse filosoof John Locke (1632-1704) en zijn generatie. Hij probeerde te verwoorden waarom de absolute monarchieën van de zestiende en zeventiende eeuw niet langer onverantwoord zijn. Dat ging aanvankelijk over de godsdienstoorlogen en burgeroorlogen in het Engeland en Europa van zijn tijd, maar later zeker ook in de kolonies in de nieuwe wereld. Daar kon immers zonder het juk van de absolute vorsten een andere orde gelden, namelijk dat iedereen recht had op zijn eigen stukje vrijheid, bezit en streven naar geluk. En volgens Locke ontstond dat recht vooral in het zich toe-eigenen van een stukje natuur en van wat het door arbeid oplevert, wat men nodig heeft om van te leven, het liefst in comfort. Dat recht mag je met geweld beschermen. Zodoende roept Kevin Costners personage aan het einde van The Postman in gevecht met de dictator ‘I believe in America’. Niet uit een plat nationalisme, maar eigenlijk als ‘I believe in John Locke’, die immers mee schreef aan de eerste versies van onafhankelijkheidsverklaringen van zich verenigende staten. Alleen bekt dat niet zo lekker in een film.

Liberale democratie als derde optie
Het gedachtenexperiment van de genoemde films is dat iedereen na ‘de grote klap’ weer op het platteland gaat leven, zoals in de kolonies van Lockes tijd. Dat komt misschien doordat bovengenoemde films Amerikaanse films zijn, als het ware ‘westerns’: de Amerikaanse staten zijn opgebouwd door pioniers en losgemaakt van de Europese koningen. Is dat inderdaad waaruit jongvolwassenen tegenwoordig moeten kiezen? Raakt dan niet uit het zicht dat wij alweer eeuwen in grotendeels verstedelijkte gebieden leven? Is in een wereld die drijft op handel en diensten niet zowel een dictatuur als ‘ieder z’n eigen moestuintje’ onwenselijk? We leven niet autonoom op onze eigen plantage of viswatertjes. Het onderlinge verkeer rond bezit, arbeid en leven is zoveel intensiever geworden dat een andere vorm van staatsbestuur opkwam, de liberale democratie, een andere verhouding van macht en recht met bestuur door de gehele bevolking zelf. Niet feodaal, maar wel geleid. Niet geleid door een elite, maar door de ingezetenen. Met bepaalde waarborgen zoals een grondwet, de scheiding van de wetgevende, handhavende en rechtsprekende machten, dubbele parlementaire kamers, afzettingsprocedures, en dergelijke. Daartoe hebben onze nieuwe generaties zich te verhouden.

Politieke filosofie kan ons ook veel leren over deze derde optie, die juist in de Verenigde Staten vorm heeft gekregen. Evenals bij ons wordt daar de liberale democratie wel getypeerd als een losmaking van religieuze overwegingen, van visies op God en het goede over staatsbestuur. Daar was het immers na de Reformatie en de godsdienstoorlogen mee begonnen. Religie is dwang, was de gedachtegang, in een liberale democratie behoeft elke vorm van dwang rechtvaardiging. De uitdaging is steeds uit welke bron van omvattende levensvisies de politiek in de liberale democratie moet putten om dwang te rechtvaardigen. Over deze onafhankelijke bron is veel en invloedrijk gediscussieerd door politieke filosofen als John Rawls en Jürgen Habermas. Zij hebben pogingen gedaan om deze onafhankelijke bron te typeren en daaruit af te leiden aan welke plichten of deugden een burger van een liberale democratische staat dient te voldoen.

Wat is de onafhankelijke bron op grond waarvan politieke discussie gebruik van dwang kan rechtvaardigen? Hier gaat het in de films nauwelijks over. Maar naar aanleiding hiervan kan men wel nadenken over de vraag wanneer je een volwaardig deelnemer bent aan een politieke discussie in een liberale staat zoals die van ons. Zit er niet iets tegenstrijdigs, iets zelfweerleggends in de liberale theorie dat politieke overwegingen alleen afkomstig mogen zijn uit een onafhankelijke bron? Immers, uit welke bron die onafhankelijk is van omvattende levensvisies is die theorie zelf afkomstig? Hoe kan de vrijheid en gelijkheid van burgers op grond van zo’n onafhankelijke bron verdedigd worden zonder zelf een omvattende levensvisie te zijn? Is de vraag misschien niet of iedereen uit de juiste bron put maar wel of iedereen een gelijke stem heeft? Wat vraagt dat van jonge mensen die burger worden van een liberale democratie? Goede vragen in het klaslokaal.

‘Give them a good show’
Wat de films wel weer laten zien is dat alle staatsvormen hun kwetsbaarheden hebben. Zeker in The Hunger Games zien we een satire op de macht van de media. Niet alleen omdat de media zelf looks, lucht en ledigheid verpakken in vermaak (en televisiemakers televisiesterren worden). Maar vooral omdat de media naast de trias politica (wetgeving, handhaving en rechtspraak) zijn uitgegroeid tot een vierde machtsfactor De media zijn uitgegroeid tot een vierde machtsfactor in de hedendaagse samenleving. In de leegte van het vermaak (om van de propaganda van de talkshows en nieuwsuitzendingen niet te spreken) is manipulatie van de bevolking nooit ver weg. Dit is niet alleen een gevaar in een dictatuur of in een gunstige natuurtoestand, maar ook in een liberale democratie. Ook in ons land, in onze tijd zien we hoe bepalend de media zijn voor de reputatie van bestuurders en bestuur, voor het agenderen van issues, en zo dus door beïnvloeding van de publieke opinie politiek kunnen maken of breken. Vandaag bij ons in de uitzending, morgen Kamervragen! Waarom zijn films over politieke filosofieën zo aantrekkelijk voor young adults? Misschien wel omdat zij inspelen op de ervaring dat media machtig zijn, hopelijk ook op een onbehagen dat de media het samenleven en de vraag wie wat te zeggen heeft niet oprecht adresseren. Het lijkt soms wel of we in een dictatuur van de media leven. Zouden jongeren het zo ervaren? Zouden The Hunger Games hen helpen erdoorheen te prikken?

Een politiek-filosofische vraag die The Hunger Games eveneens met het bovenstaande verweeft luidt: wanneer is het gerechtvaardigd om het recht in eigen hand te nemen of, misschien beter gezegd, om de macht in eigen hand te nemen en een overheid binnen of buiten de eigen staat met geweld te bestrijden? We zouden kunnen zeggen dat dit gaat over de vraag naar gerechtvaardigd verzet of, in het verlengde daarvan, rechtvaardige oorlog of burgeroorlog. Deze vraag sneed Locke ook aan in de tijd dat hij schreef over het natuurlijke recht van het individu om zich door ‘de vermenging met arbeid’ bezit te verwerven en door inspraak te laten besturen. Stel dat er iemand is die zijn macht misbruikt (zoals de absolutistische monarch van zijn tijd in eigen land deed), hebben we dan niet op een gegeven moment het recht die alleenheerser (of de elite) te bestrijden?

In de politieke filosofie zeggen pacifisten ‘Nee’, politieke realisten ‘Ja’, en de traditie van de ‘rechtvaardige oorlog’ ‘Het hangt ervan af’. Lockes antwoord was ‘Ja’, en dat van zowel het Capitool als de rebellen in The Hunger Games ook. Katniss houdt echter steeds een ongemakkelijk gevoel en vraagt zich af tegen welke prijs geweld gebruikt mag worden. Wat is de grens van het gewapend verzet? Zijn vuile handen onvermijdelijk of zelfs toegestaan? Zeker, er komt veel geweld in jeugdfilms voor, maar hier heeft dat de functie van botsproef: het probeert in het levensgevoel van adolescenten het besef aan te wakkeren dat het doel niet alle middelen heiligt. Het doel heiligt niet alle middelen Onderdrukking aanvaarden is één ding (pacifisme), maar wanneer is onderdrukking zo ondraaglijk dat je besluit je gewelddadig te verzetten? Moet je je bij dat geweld aan regels houden? En wanneer stopt dat geweld weer?

Gegeven haar populariteit (naast de romantische verwikkelingen en de actie) speelt de trilogie zodoende in op een actualiteit van jonge mensen vandaag: we zien zoveel oorlog in andere landen, misschien gaan er wel mensen die ik ken in Syrië vechten, maar waarom eigenlijk? Of waarom niet? Waarom doe ik dat niet als ik een boete krijg voor fietsen zonder licht? Het onbehagen is vermoedelijk er geen antwoord op te hebben. Grenzen zijn in dat levensgevoel optioneel geworden. Waarop zijn ze gebaseerd? Een film als The Hunger Games gaat daarom ‘back to basics’: directe ervaringen van goed en kwaad tonen zodat die reacties oproepen die kunnen dienen als moreel kompas. Hier dus geen roze fondant. Katniss is en blijft geconflicteerd over het gebruik van geweld en het maken van vuile handen. Vanuit christelijk gezichtspunt heeft het iets onbevredigends dat dit conflict niet tot een oplossing komt. Aan de andere kant is het realistisch.

Speelfilms graven dieper dan je misschien zou denken. In het geval van The Hunger Games en vergelijkbare films is duidelijk dat oudere tieners niet alleen een portie actie en romantiek krijgen voorgeschoteld. De auteurs van de oorspronkelijke boeken en de filmmakers geven ook vragen en thema’s mee die met een beetje politieke filosofie expliciet aan de orde kunnen worden gesteld. Het zijn vragen en thema’s die het leven van de jongvolwassenen aangaan. Welke macht hebben de media? Waarom heb ik met een overheid rekening te houden? Hoe om te gaan met andere mensen en hun belangen en overtuigingen? Hoe hiermee om te gaan in een pluralistische samenleving? Dat zijn vragen van young adults van vandaag. Daarover zullen in het vervolg nog wel een paar spannende jeugdfilms gaan.

Literatuur
G. Dunn en N. Michaud, The Hunger Games and Philosophy. A Critique of Pure Treason, Hoboken NJ: John Wiley & Sons, 2012.

Bart Cusveller (1964) is filosoof en werkt als docent en onderzoeker op het gebied van de zorgethiek aan de Christelijke Hogeschool Ede. Hij schrijft en spreekt regelmatig over films, filosofie en levensbeschouwing, en publiceerde daarover De Matrix Code (met Maarten Verkerk en Marc de Vries, 2007) en Het betoverde land achter het filmdoek (redactie, 2009).