Kwetsbaarheid
Gesprekken met Jezus verlopen in het Johannesevangelie vaak volgens een vast patroon. Jezus spreekt een korte zin uit, dubbelzinnig en vol diepe lading. Zijn gesprekspartner vat Jezus’ bedoeling niet en laat dat merken door een misschien wat onnozele vraag. Jezus spreekt over het eten van zijn lichaam en zijn toehoorders denken aan kannibalisme (Johannes 6); Hij spreekt over levend water en de ander vraagt naar de emmer (Johannes 4); en in Johannes 3 heeft Jezus het over de noodzaak – ja, wat zegt Hij: ‘opnieuw’? – geboren te worden en Nicodemus denkt aan oude mannetjes die ‘voor de tweede keer’ uit de moederschoot kruipen.
Vervolgens legt Jezus zijn uitspraak breedvoeriger uit; en vaak verdwijnt zijn gesprekspartner in de loop van de volgende verzen naar de achtergrond. Bijvoorbeeld in hoofdstuk 3. Rond vers 11 raakt Nicodemus helemaal uit beeld. Zijn rol lijkt uitgespeeld. En dat terwijl hij aan het begin van het hoofdstuk de touwtjes zo duidelijk in handen had.
Het belooft misschien al niet veel goeds dat Nicodemus in het holst van de nacht bij Jezus komt. Waarom ’s nachts? Is hij overdag te druk geweest en gaat hij nu dan eindelijk ook nog maar eens even naar die geruchtmakende rabbi Jezus toe? Of is hij bang voor wat anderen ervan zullen vinden? Of komt hij juist zo laat omdat de nacht bij uitstek gelegenheid biedt voor een goed gesprek, één op één? Hoe dan ook: als de nacht je element is, pleit dat in de Bijbel niet voor je (vgl. 3:19-21). Nicodemus doet nog wel verwoede pogingen het licht aan te steken. Hij begint het gesprek met een prachtige belijdenis, zou ik op het eerste gezicht zeggen. Hij prikt door de oppervlakte heen van de tekenen die Jezus doet, hij heeft duidelijk in de gaten: hier is meer aan de hand. ‘Wij weten, beste rabbi’ zegt hij, ‘dat U door God gezonden bent…’
Nicodemus doet het toch maar: over grenzen heen stappen, erkennen dat hij van deze Jezus meer moet weten, en erop afgaan! En ‘wat U kan, dat kan niemand, ik ook niet’ – Nicodemus geeft het eerlijk toe. Bescheiden en authentiek, zou ik zeggen. Waarom reageert Jezus dan zoals Hij reageert? Waarom begint Hij over die nieuwe geboorte? En over het Koninkrijk van God kunnen zien? Daar heeft Nicodemus toch helemaal niet naar gevraagd?
Misschien is dat wel het punt. Nicodemus heeft helemaal nergens naar gevraagd. Hij komt bij Jezus met de mededeling dat hij het in de gaten heeft. ‘Wij weten.’ Wie zijn die ‘wij’ eigenlijk, is dat een majesteitelijk meervoud? Of betekent het zelfs: ‘Rabbi, U en ik weten…’ Wat de reden van zijn bezoek aan Jezus ook is: Nicodemus probeert de touwtjes wel stevig in handen te houden. Het zou fijn zijn als hij dit risicovolle gesprek kan voeren op zijn eigen voorwaarden. ‘Rabbi, vindt u ook niet dat ik het heel aardig op een rijtje heb?’
Maar voor Jezus gaat het niet om wat ‘wij weten’. Hij lijkt Nicodemus’ woorden te negeren, maar in werkelijkheid gaat hij in op de diepe laag die eronder ligt. Nicodemus, laat het maar los. Ons gesprek moet gaan over een Koninkrijk dat jij niet organiseert, wat je ook allemaal weet. Het moet inderdaad gaan over ‘van God gekomen zijn’. Het gaat erom – geboren te worden.
Over dat geboren worden spreekt Jezus dubbelzinnig. Het Griekse woord anóthen kan betekenen dat je ‘opnieuw’ geboren moet worden – zo vat Nicodemus het eerst, heel beeldend, op. Maar het kan ook betekenen: ‘van boven’ geboren worden, een afkomst hebben uit de hoge. Zo werd het woord wel vaker gebruikt en in de volgende verzen wordt duidelijk dat Jezus dat bedoelt: van boven geboren worden is uit water (de doop) en Geest geboren worden.
Maar ook dan is er werk aan de winkel, zou je kunnen denken. Nicodemus heeft het helemaal niet zo gek gezien: die geboorte waar Jezus het over heeft, die kun je niet zomaar overal veronderstellen, daar is meer voor nodig! Vandaar zijn vragen (in vers 4): Vertel eens Meester, hoe kan iemand dat doen? Hoe organiseren we dit? Maar opnieuw klinkt zijn vraag nogal ‘doenerig’. En geboren worden is andere koek.
Uitgespeeld?
Ik geloof niet dat Johannes erop uit is de gesprekspartners van Jezus dommig af te schilderen, om dan over hun rug heen een punt te maken. De reacties van Jezus’ gesprekpartners laten steeds heel precies zien waar zij zitten: waar hun zorgen of vragen of boosheid zitten, of in welke sfeer ze verkeren. En vaak staan ze daarin helemaal niet zo ver van ons af. Een vrouw die druk is met ongezien genoeg water binnenhalen (Johannes 4) beweegt zich met heel haar hebben en houden op het gebied van de allereerste levensbehoeften. En Jezus ziet haar. Ook Nicodemus is wat zijn voornaamste aandachtsgebieden betreft iemand die zó in onze eenentwintigste-eeuwse maatschappij past. Iemand die echt wil zijn. Authentiek. ‘Doen alsof’ is verschrikkelijk. Maar aan de andere kant is het ook wel fijn als anderen een positief beeld van je hebben. En je poetst het wat op. Zo bescheiden mogelijk laat je zien wat je in huis hebt, etaleer je je kennis, schep je ‘bondjes’. ‘Rabbi, wij weten…’ De regie niet uit handen geven!
Dit gaat over vandaag. Nicodemus ben ik zelf. Johannes laat me zien waar ik zelf sta.
Maar de wereld van het zelfgemaakte ik-beeld is ook de wereld van het zoeken naar succes, en van het stuiten op jaloezie en mislukking. Die wereld is niet het Koninkrijk van God. Ze maakt het Koninkrijk juist onzichtbaar. Er is een geboorte nodig, zegt Jezus, zo anders als de doop, zo ongrijpbaar en onvoorspelbaar als de Geest.
Oei. Nicodemus begrijpt: dan moet er dus niet zozeer gehandeld worden; er moet iets gebeuren. Maar wat? Hoe? Kan er dan helemaal niets gedaan worden? Is mijn rol dan inderdaad uitgespeeld? Maar waar is die nieuwe geboorte dan goed voor? Hoeft de ‘van boven’ geborene dan niets te doen?
Het spel begint
Wie er werkelijk uit de hoge gekomen en uit de Geest geboren is – dat blijkt in de volgende verzen in eerste instantie Jezus zelf te zijn, die ‘van boven’ gekomen is. De ongrijpbaarheid van de Geest, de nieuwheid van de doop, ze worden belichaamd in zijn missie. Hij is niet gekomen om van alles te doen en op te richten, zegt Hij, niet om mee te bewegen met het donker, maar om licht te zijn. Niet om de zaken uit alle macht recht te zetten, maar om zich hoogst kwetsbaar uit te leveren aan heel de wereld. Daar ontstaat iets nieuws. Daar waait de Geest. Daar wordt de wereld gered.
En met zijn geboorte geboren worden is noodzakelijk om het Koninkrijk te zien. Identificatie met deze Jezus – uw geboorte mijn geboorte, uw uitgeleverd-zijn aan de wereld mijn uitgeleverd-zijn – betekent dat ik een andere rol in de wereld ga spelen. Ik hoef niets meer hoog te houden en heb niets meer te verliezen. De ongrijpbaarheid van het Koninkrijk en van de Geest wordt toch, lichtjes, tastbaar in de kwetsbaarheid van mensen die uitgespeeld lijken, maar in werkelijkheid aan een nieuw leven zijn begonnen.
Prof. dr. E. van ’t Slot is Wapenveld-redacteur. Hij is seminariumdocent en onderzoeker aan de Protestantse Theologische Universiteit, en bijzonder hoogleraar vanwege de Confessionele Vereniging aan de Rijksuniversiteit Groningen.