Een complete letterkunde verdween van het toneel
Voor de beeldende kunst van de Duitse Democratische Republiek hadden kunstcritici in West-Duitsland geen goed woord over. Kunst die onder het patronaat van de ‘Sozialistische Einheitspartei Deutschlands’, de regeringspartij van de DDR, was geproduceerd, gold als verwerpelijk en zonder belang. Wat voor de minachtende houding tegenover de beeldende kunst gold, was in mindere mate ook van toepassing op de literatuur van die staat die veertig jaar leefde om in 1989/’90 roemloos ten onder te gaan. De mindere mate was te danken aan de waarde die in het Westen aan dissidente geluiden binnen de letterkunde van de DDR werd togekend.
De onlangs overleden Hermann Kant (1926 – 2016) was trouw aan de uitgangspunten van de cultuurpolitiek in de DDR en genoot in Nederland nauwelijks bekendheid. Zijn overlijden ging rimpelloos aan de Nederlandse dagbladlezer voorbij. Dat is tekenend. De reden voor de arrogante houding tegenover de DDR in het Westen, vooral in West-Duitsland, is te zoeken in de door de communistische partij (de SED) geleide cultuurpolitiek in de DDR. Alles wat in de richting van voorschriften, controles en censuur door een overheidslichaam wijst, is principieel verwerpelijk in de ogen van westerse cultuurdragers. Een politieke partij in Nederland die zou pleiten voor een verbod op pornografische literatuur, kan rekenen op hoongelach en marginalisering.
Scepsis ten opzichte van staatsbemoeienis met de inhoud van theaterstukken, romans en verhalen is van groot belang. Bevoogding of rechtstreekse censuur beknot de essentiële waarde van kunstzinnige creativiteit. Bovendien neigen staatsorganen in totalitair geregeerde staten ertoe om hun eigen belangen te beschermen en de kunsten als alibi te misbruiken. De kunsten in de DDR waren deel van een overkoepelende politiek die in de geschriften van Karl Marx en Friedrich Engels de openbaring van de waarheid omtrent de mens verwoord zag. Zijn deze kunsten daarom niet per definitie onzuiver en onwaar? En toch valt er over de kunsten in de DDR veel meer te zeggen dan in een terugblik via een verondersteld schema van staatsbevel en gehoorzame kunstenaar gebeurt.
Wie nieuwsgierig is naar het reilen en zeilen van de DDR zal zich via allerlei publicaties zoals het Kulturpolitisches Wörterbuch (Berlijn/DDR: 1978) in de fasen van de cultuurpolitiek van de DDR kunnen verdiepen. De eerste reactie van een dergelijke poging om tot het historische verloop van de cultuurpolitiek door te dringen zal een herziening van het vooroordeel zijn. De nieuwsgierige onderzoeker zal verbaasd zijn over het fundamentele karakter van de discussies binnen de cultuursectie van de SED over de nagestreefde doelen.
De formulering van de wenselijk geachte kunstprincipes is vooral aan Friedrich Engels te danken. Een invloedrijk document is de brief die Engels in april 1888 aan de Engelse schrijfster Margaret Harkness stuurde. Engels bedankt Margaret Harkness (zij gebruikte de naam John Law als pseudoniem) voor het toesturen van haar roman “City Girl”. Deze roman is voor Engels aanleiding om uit te leggen wat realistische literatuur kan en moet zijn. Realistisch is datgene wat de sociale wetmatigheden van de menselijke geschiedenis weerspiegelt. In de roman van Margaret Harkness wordt het meisje Nelly van de prostitutie in Londen gered door het Leger des Heils. Dat is volgens Engels niet de echte sociaal-politieke werkelijkheid van toen. Werkelijk realistisch zou de redding van Nelly door de Engelse arbeidersbeweging zelf zijn. Engels houdt de arme Margaret Harkness zelfs de Franse schrijver Honoré de Balzac als voorbeeld voor. Balzac was helemaal geen socialist, maar in zijn romans toonde hij, aldus Friedrich Engels, ondanks zichzelf de objectieve, noodzakelijke ontwikkeling van de Franse samenleving aan.
Geen culturele eilandjes
De ideeën van Engels en Marx zijn, wat de cultuur betreft, blijven voortleven in het concept van het Socialistisch Realisme. Dit omvattende cultuurprogramma kreeg een nadere uitwerking in het werk van de Hongaarse marxist en cultuurfilosoof Georg Lukács. In zijn werk waarschuwt Lukács tegen de versimpeling van het marxisme tot ‘vulgair marxisme’ en de reductie van de marxistische cultuurfilosofie tot een soort ‘vulgair realisme’. Lukács’ studies over de Europese literatuur van de negentiende eeuw graven diep en bieden een richtlijn voor de literatuur die ‘socialistisch realisme’ wenst te heten.
De verleiding is groot om het ‘socialistisch realisme’ af te doen als eeuwig herhaald verhaal waarin de ideale communistische partijfunctionaris de dolende arbeider weer op het rechte pad brengt. Zulke romans zijn in de DDR zonder twijfel verschenen, maar de waarheid gebiedt ons te erkennen dat binnen het kader van de marxistische wereldbeschouwing creatieve diversiteit de nodige ruimte kreeg. De schrijvers in de DDR waren geen culturele eilandjes. Ze vormden deel van een door de politiek geleide samenleving, terwijl ze zich nooit helemaal aan banden lieten leggen.
Waarom is deze letterkunde ook nu nog van waarde en waarom is het te betreuren dat slechts zeer weinigen de waarde hiervan erkennen? Een eerste motivering om de literatuur van de DDR te lezen, is van historische aard. De DDR is deel van de naoorlogse Duitse geschiedenis en deze geschiedenis is nog altijd voelbaar in de relaties tussen de verschillende deelstaten van de huidige Duitse Bondsrepubliek.
Andere motieven zijn niet minder belangrijk. Wie de literatuur uit de DDR leest, zal opmerken dat de benadering van het Derde Rijk en van de Tweede Wereldoorlog dwingender en sterker confronterend is dan die binnen het toenmalige West-Duitsland. Geen enkele Oost-Duitse leerling was onbekend met het klassieke boek Nackt unter Wölfen [‘Naakt onder wolven’] van Bruno Apitz over het concentratiekamp Buchenwald. In de DDR was dit kamp een belangrijke historische gedenkplaats. Van de vele romans over de Nazi-tijd noem ik nog Das siebte Kreuz [‘Het zevende kruis’] over de ontsnapping uit een concentratiekamp door de in de DDR gelauwerde schrijfster Anna Seghers, Jakob der Lügner [‘Jakob de leugenaar’] van Jurek Becker en Der siebente Brunnen [‘De zevende fontein’] door Fred Wander.
Omdat de cultuurpolitiek in de DDR geen starre lijst van levenloze voorschriften was, is er binnen de literatuur van de DDR vaak sprake van mensen die strijd voeren voor hun individualiteit, zonder dat ze hun deelgenootschap van de eigen gemeenschap veronachtzamen of die gemeenschap minachten. In dit verband van verbondenheid in samenhang met loyale kritiek is Christa Wolf te noemen (1929 – 2011). Christa Wolfs roman Der geteilte Himmel uit 1963 is haar antwoord op de officiële oproep vanuit de chemische fabriek Bitterfeld aan schrijvers om aan het leven in de fabrieken en op de landbouwcoöperaties deel te nemen en daarover te schrijven (de ‘Bitterfelder Weg’ genaamd). Rita, de hoofdfiguur uit Wolfs roman, arbeidster in een fabriek van wagons, kiest na een lange, innerlijke strijd voor terugkeer naar de DDR vanuit het voor haar kille West-Berlijn. Maar Rita pleegt ook bijna zelfmoord en belandt in een sanatorium. De roman problematiseert de DDR. Ook de volgende roman Nachdenken über Christa T. [‘Nadenken over Christa T.’] stelt scherpe vragen aan de humaniteit van de DDR.
De literatuur van de DDR pretendeerde ‘volkstümlich’ te zijn, dat wil zeggen: toegankelijk voor een brede schare lezers. Hier ligt een mogelijke verklaring voor de populariteit van DDR-literatuur onder Nederlandse eindexamenkandidaten tijdens de periode tot 1990. Bij deze voorkeur zal het exotische, het zichtbaar vreemde van de DDR als maatschappij een rol hebben gespeeld.
In zekere zin is de literatuur van de DDR exotisch gebleven als literatuur die maatschappelijke en ethische waarden nastreeft. Als contrast ten opzichte van onze eigen, door reclame en commercie beheerste cultuur, opent zij wellicht de ogen voor betekenisvolle alternatieven.
Dr. J. Ester studeerde Duits, Afrikaans en theologie in Amsterdam (UvA) en was lange tijd universitair docent in Nijmegen. Hij is medewerker van enkele dagbladen.