Of/of
Tijdens de zomer van 1835 houdt de 22-jarige theologiestudent Sören Kierkegaard vakantie in Gilleleje, een plaatje aan de noordkust van Sjaeland, zo’n 50 km ten noorden van Kopenhagen[1]. Vanuit Gilleleje onderneemt Sören uitstapjes in de omgeving, die hij in zijn dagboek beschrijft. Een favoriete plek is daar voor hem de Gilsbjerg, een duin van waar je zowel uitzicht hebt over land als over zee. Sören staat daar ‘op een stille avond, wanneer de zee met diepe, maar stille ernst zijn lied aanheft (¼), de drukke bezigheden van het leven verstommen en de vogels hun avondlied zingen’. Sören weet zich hier opgeheven boven de gebruikelijke irritaties van alledag, het is alsof zijn geliefde overledenen hem in hun armen nemen en hij buiten zijn lichaam is, verzoend met het leven: ‘Toen voelde ik opeens hoe groot en klein ik ben; de grote machten van trots en ootmoed hadden zich vriendschappelijk verenigd. En gelukkig de man voor wie dat in ieder ogenblik van zijn leven mogelijk is; in wiens borst deze twee elementen niet alleen een vergelijk getroffen hebben, maar elkaar de hand gereikt en een stille bruiloft hebben gehouden. (¼) Rustig en stil zal zijn leven voortstromen, en hij zal noch de bedwelmende beker van de trots ledigen, noch de bittere kelk van de vertwijfeling. Hij heeft gevonden wat die grote filosoof zich wenste, maar niet vond: dat archimedische punt, van waaruit hij de hele wereld kan optillen, dat punt dat juist daarom buiten de wereld moet liggen, buiten de beperkingen van tijd en ruimte.’
Voor Udo Doedens (die eind 1999 promoveerde op een studie naar Kierkegaard) is in de beschreven ervaring op de Gilsbjerg in de kiem een visioen aanwezig, dat zich in de loop van Kierkegaards schrijverschap verder zal ontwikkelen en dat (zeker in retrospectief) een zekere eenheid aan het werk van de Deense filosoof geeft. Doedens brengt dat op de noemer van het eenvoudige leven.
Dat dat niet zonder meer voor de hand ligt, blijkt wel uit het boek dat Doedens nodig heeft om zijn stelling uit te werken. Het is een kolos van meer dan vijfhonderd dichtbeschreven bladzijden geworden, waarin Doedens stap voor stap Kierkegaard volgt in de ontwikkeling van zijn schrijverschap. De schrijver voorziet het mogelijke nadeel van de enorme omvang dan ook van een mogelijk voordeel, namelijk het gebruik van het boek als handleiding bij eigen Kierkegaard-lectuur. En zo heb ik het dan ook gebruikt.
Eenvoudig leven en Sören Kierkegaard. Het lijkt niet de meest voor de hand liggende combinatie. Alleen al een vluchtige blik op het oeuvre dat Kierkegaard heeft achtergelaten geeft de indruk van een nogal gecompliceerd, misschien zelfs verwarrend, geheel. Zo gebruikte Kierkegaard meer dan twintig pseudoniemen waaronder hij zijn boeken publiceerde. Wat wil een schrijver daarmee zeggen? Is dat alleen maar een negentiende-eeuwse poging tot interessantdoenerij?
Het persoonlijk leven van Sören Kierkegaard geeft ook niet bepaald het beeld van een eenvoudige idylle. De feiten zijn bekend: de gecompliceerde verhouding tot zijn vader, de ongelukkige liefdesgeschiedenis met Regine Olsen, de polemiek met de in zijn dagen dominante filosofische stroming van het hegelianisme, de felle aanval op het gevestigde christendom in het algemeen en op de Deens-Lutherse staatskerk in het bijzonder. Het wekt alles niet de indruk van een zich in alle rust voltrekkend leven. In een artikel over Kierkegaard spreekt de filosoof Ger Groot zonder omwegen van een overspannen protestantisme bij Sören Kierkegaard. Is dat wellicht een betere sleutel tot verstaan van de Deense filosoof dan een begrip als het eenvoudige leven?
Vorig jaar kwam in Nederlandse vertaling een van Kierkegaards meest omvangrijke werken uit onder de titel Of/of. Het werd prachtig vertaald en zorgvuldig geannoteerd door Jan Marquart Scholtz, die ook al eerder delen van Kierkegaards werken vertaalde.
Of/of is een merkwaardig boek, door Kierkegaard uitgegeven onder het pseudoniem Victor Eremita. Toch blijkt in het spel dat Kierkegaard met deze constructie speelt, ook deze Victor Eremita (vertaald: de in eenzaamheid overwinnende) is niet de schrijver van het werk, hij is er zogenaamd slechts de uitgever van. In een voorwoord geeft deze Victor Eremita wat aanwijzingen die de lezer enigszins kunnen helpen. Overigens, is het woord boek wel op zijn plaats? Het lijkt eerder een bundel geschriften, die Victor Eremita toevallig heeft aangetroffen in een oude secretaire.
De geschriften laten zich in twee delen groeperen. Het eerste deel bestaat uit een aantal geschriften, die Victor Eremita esthetische verhandelingen noemt, het tweede deel uit essays van ethische inhoud. Bij nadere beschouwing blijkt het bovendien in het tweede deel te gaan om brieven geschreven aan de auteur van de esthetische verhandelingen. De auteur van het eerste bundeltje geschriften wordt door Victor Eremita, bij gebrek aan verdere aanduiding in de geschriften zelf, A genoemd en de auteur van het tweede bundeltje B (hoewel hier in de geschriften ene rechter Wilhelm als auteur genoemd wordt).
Het geven van een titel aan de geschriften heeft Victor Eremita enige hoofdbrekens gekost, maar bij het voortdurend bezigzijn met de papieren kreeg hij ineens een gedachte die nieuw licht op de bundel wierp. Zouden de geschriften afkomstig kunnen zijn van een en dezelfde persoon? Die gedachte liet hem niet meer los, ondanks alles wat er tegen pleitte. Het zou dan gaan om iemand ‘die in zijn leven beide bewegingen heeft doorlopen of in ieder geval heeft doordacht’. De beide bewegingen slaan op de esthetische beschouwing van het leven en een meer ethische. Zo kwam hij op de titel Of/of. Bij lezing hoeft de lezer zich overigens niet druk te maken over de titel, maar na lezing kan hij misschien over de titel nadenken: ‘Wanneer het boek gelezen is, zijn A en B vergeten, alleen de beide levensvisies staan tegenover elkaar en verwachte geen eindige beslissing in specifiek persoonlijkheden.’ Uit een nawoord (weliswaar destijds niet gepubliceerd) van Victor Eremita blijkt dat hiermee aan de lezer een opdracht wordt meegegeven. De lezer wordt als het ware zelf aan het werk gezet met de in het boek aangeboden beschouwingen, die niet uitlopen op een uiteindelijke visie, dat is de taak van de lezer. Zo’n lezer nu is Victor Eremita. Het spel met de pseudoniemen lijkt voor Kierkegaard een bijzondere bedoeling te hebben.
In deel I van Of/of wordt de esthetische beschouwing van het leven vooral duidelijk gemaakt aan de hand van een aantal liefdesaffaires uit de wereld van kunst en literatuur. Dit deel culmineert in de slotvertelling, die A niet voor eigen rekening neemt (durft nemen?), maar toeschrijft aan een zekere Johannes. Deze Johannes vertelt in het ‘Dagboek van een verleider’ hoe hij een meisje Cordelia het hof maakt, een relatie met haar aangaat, zich zelfs met haar verlooft. Toch is zijn doel daarbij niet om met Cordelia een huwelijk aan te gaan, nee hij wil haar voeren ‘tot de toppen van de hartstocht’. Als hij haar daar eenmaal gebracht heeft en zij zich in volkomen overgave aan hem heeft gegeven, is het voor hem genoeg geweest en stoot hij haar af. Het enige wat hem lijkt te drijven op zijn veroveringstocht lijkt onmiddellijk zingenot te zijn, maar dan wel in zijn meest gesublimeerde vorm. De esthetische benadering van het leven (waar deze vertelling een neerslag van is) ontbeert het dan ook aan continuïteit en duurzaamheid. Een probleem waar de geschriften van A getuigenis van afleggen is daarbij dat A’s onmiddellijke verhouding tot het leven onder spanning gezet wordt door een onstilbare hang naar reflectie. Anders dan bijvoorbeeld Don Juan die lichtvoetig en niet door reflectiezucht geplaagd als de ideale veroveraar van de ene vrouw naar de andere gaat, wordt A gekenmerkt door zwaarmoedigheid en vertwijfeling. Uiteindelijk lijkt de esthetische levensbeschouwing, ondanks de hier en daar diepzinnige doorkijkjes, dan ook een nonverhouding tot het werkelijke leven op te leveren. Dit wordt fraai uitgedrukt in een passage waarin A lucht geeft aan zijn levensvisie: ‘Trouw, je zult er spijt van krijgen; trouw niet, je zult er eveneens spijt van krijgen; trouw wel of trouw niet, je zult van allebei spijt krijgen; ofwel je trouwt, ofwel je trouwt niet, van allebei krijg je spijt.’
In Deel II komt B, ook wel rechter Wilhelm genoemd, aan het woord. Hij is getrouwd, heeft kinderen en blijkt bevriend met A. Hij maakt zich zorgen over zijn vriend en probeert hem door middel van twee lange brieven op het goede pad te brengen. In de eerste brief staat het huwelijk centraal. Voor rechter Wilhelm is het niet zo dat ethiek en esthetiek, of misschien wat pregnanter geformuleerd, huwelijk en erotiek, elkaar uitsluiten, zoals dat voor zijn vriend A het geval lijkt te zijn. De brief draagt dan ook als titel ‘De esthetische geldigheid van het huwelijk’. Een tweede brief probeert de verhouding van ethisch en esthetisch uit te werken in verband met de persoonlijkheid.
Een hoofdbezwaar van rechter Wilhelm tegen de benadering van A lijkt te zijn dat deze met al zijn beschouwingen zijn eigen verantwoordelijkheid uit de weg gaat. A deinst uiteindelijk steeds weer terug voor een concrete vrijheid, die hem voor ethische keuzen plaatst. In Kierkegaards terminologie blijft A rondzweven in het rijk van de mogelijkheden; hij overweegt van alles, maar tot een werkelijke keuze weet hij het in zijn leven niet te brengen.
Toch komt rechter Wilhelm zijn vriend in de loop van zijn betoog enigszins tegemoet. In het begin probeert hij A vooral zijn eigen positieve levensinstelling aan te bevelen, maar gaandeweg toont hij meer begrip voor de bezwaren die zich in een levensgeschiedenis voor kunnen doen en die zo’n positieve houding in de weg kunnen staan. Ligt in het zwaarmoedige reflecteren van A niet ook een verlangen naar het eeuwige en gaat Wilhelms eigen levenshouding met al zijn plichtsbesef niet te zeer op in het eindige leven? Uiteindelijk geeft rechter Wilhelm zijn vriend het advies om met meer moed voor zijn vertwijfeling te kiezen, en dan niet in de betekenis van twijfel aan zomaar iets, maar een allesomvattende, existentiële vertwijfeling. In zijn keuze voor de vertwijfeling zal hij zichzelf in zijn eeuwige kern terugvinden en zal het hem ook mogelijk worden het concrete leven te aanvaarden.
Helemaal gerust lijkt rechter Wilhelm toch nog niet te zijn. Hij stuurt A nog een kort briefje na met een preek geschreven door een bevriende predikant. In die preek, die als titel heeft ‘Het opbouwende in de gedachte dat wij tegenover God altijd ongelijk hebben’, wordt een liefdevolle verhouding tot God aangegeven als een basis om de moeilijkheden van het eindige leven te kunnen overwinnen. Zo eindigt het boek met een derde perspectief naast het esthetische en ethische, het religieuze.
Of/of werd in 1843 gepubliceerd. Een belangrijke aanleiding voor Kierkegaard om dit werk te schrijven lijkt te liggen in zijn in 1841 verbroken verloving met Regine Olsen. Al schrijvend lijkt hij te proberen in het reine te willen komen met de contradicties die hij in zijn leven ervaart en die hem beletten een huwelijk met Regine aan te gaan.
Maar er is meer dan de geschiedenis van Kierkegaard in dit verhaal, Kierkegaard neemt in zijn pseudoniemen ook de tijd waarin hij leeft de maat. Het boek was al geopend met de zin: ‘Misschien is het je wel eens in de zin gekomen, waarde lezer, om enigszins de juistheid te betwijfelen van de bekende filosofische stelling dat het uiterlijke het innerlijke is en het innerlijke het uiterlijke.’ Dat was een onverholen kritiek op de heersende hegeliaanse filosofie, die de contradicties van het leven in hogere syntheses probeerde op te heffen. Dat was Kierkegaard onmogelijk geworden, hij zag in zo’n benadering steeds scherper het gevaar van een objectivering van de werkelijkheid. Een werkelijkheid die ons uiteindelijk koud laat. Daartegenover zocht hij naar een innerlijke, subjectieve verhouding tot de werkelijkheid. Niet voor niets eindigt het boek dan ook met de zin: ‘Vraag jezelf, en blijf jezelf vragen, tot je het antwoord vindt; (¼) pas de diepe innerlijke bewogenheid, pas de onbeschrijfelijke ontroering van je hart, pas die overtuigt je ervan dat de kennis die je deelachtig bent geworden je ook toebehoort, dat geen macht je die kan afnemen; want alleen de waarheid die opbouwt is waarheid voor jou.’
Of/of staat nog aan het begin van het schrijverschap van Kierkegaard, het zal uit de beschrijving duidelijk zijn geworden dat het boek en daarmee het schrijverschap van Kierkegaard nog niet af was. Toch tekent zich al wel een richting af. Is er sprake van overspannen protestantisme? Het is onnodig te ontkennen dat Kierkegaards leven gestempeld wordt door een belast verleden en schuldgevoelens. Maar dat is nog iets anders dan overspannen protestantisme. Kierkegaard zelf beschrijft zijn schrijverschap als een ontwikkeling in de richting van het religieuze. Als een van de enigen van zijn tijd zag hij hoe het gevestigde christendom vastliep in objectiveringen en aanpassingen aan de tijdgeest. In die omstandigheden was een christelijk leven voor Kierkegaard onmogelijk geworden. Pas via de omweg van de verinnerlijking van de paradoxen van het christelijk geloof kreeg hij weer zicht op het eenvoudige leven. Zijn tijdgenoten en ons gaf hij in zijn pseudonieme werken stof tot zelfwerkzaamheid om die beweging mee te voltrekken. Hij zocht daarbij niet de massa, maar de enkeling.
- Vertaling en annotatie Jan Marquart Scholtz. Nederlandse editie Uitgeverij Boom, Amsterdam 2000, 884 blz., f135,-.