Redactioneel
Met in zich zelf gekeerde culturen loopt het zelden goed af. Een sterk voorbeeld is het oude China. Volgens de wetenschapshistoricus Floris Cohen (binnenkort in Wapenveld) had daar evengoed een genie als Galilei of Newton kunnen opstaan. De Chinezen waren heus niet dommer dan wij in Europa. Toch gebeurde het niet, omdat het Chinese keizerrijk te veel naar binnen was gekeerd. Invloeden van buitenaf – in West-Europa ruimschoots voorhanden – zorgen voor vooruitgang.
Na de laatste verkiezingen zijn we er weer hardhandig aan herinnerd dat veel van onze landgenoten wat minder gerust zijn op invloeden van buitenaf. En je hoeft heus nog geen aanhanger van Thierry Baudet te zijn om in deze tijden een sterke gemeenschap belangrijk te vinden. Theoloog Erik Borgman nodigt ons in dit nummer uit een ander licht te laten schijnen. Gemeenschapsdenkers lijken een misschien welkom tegenwicht te bieden aan doorgeslagen individualisme. Toch is die gemeenschap vaak ook een abstract construct, dat in het ergste geval anderen die er niet bij horen, uitsluit. Borgman spreekt liever over een Heimat, de plek waar wij met elkaar samenleven. Zo’n Heimat is niet statisch, maar wordt telkens opnieuw opgebouwd. Daarbij hoort ook dat we de mensen die er niet bij horen gaan waarderen, een beetje liefhebben. De vraag is niet of iemand normaal is of niet. Elk manier van anders zijn, elk gebrek desnoods, kan ook als kwaliteit worden gezien.
We zijn er als redactie van overtuigd dat we met de vragen in de jaarserie ‘Om een gemeenschappelijk huis’ een gevoelige snaar raken. Masterstudent Ariën Voogt is dat met ons eens en heeft voorgesteld om in de komende nummers met ons mee te denken. Hij doet dat door telkens een andere denker over politieke filosofie aan het woord te laten. In dit nummer begint hij met de Italiaanse filosoof Giorgio Agamben. Net als bij Borgman blijkt hier het christelijk geloof op gespannen voet te staan met gemeenschapsdenken. Het evangelie problematiseert elke identiteit. We vallen niet samen met onze maatschappelijke status, met onze etnische of culturele bepaaldheid.
Wie de pleidooien van Borgman en Agamben goed beluistert, hoort een verlangen naar vrijheid. Uiteindelijk ontglippen wij aan stereotypes en sjablonen en zoeken we een Heimat om te leven voor onszelf en voor anderen. Borgman spreekt van een contemplatieve ethiek: ‘Uit betrokkenheid bij anderen die anderen willen zien en leren kennen en ze actief de ruimte geven als belangwekkende bijdrage aan de gezamenlijke toekomst’.
Het essay van Ger Groot vormt een belangrijke verdieping bij de bijdrages van Voogt en Borgman. Hij analyseert het fenomeen culturele toe-eigening, een poging om de cultuur van de ander naar binnen te halen. Die uitwisseling tussen culturen heeft ons veel gebracht en wordt ten onrechte in onze tijd geproblematiseerd. ‘Mijn cultuur is van mij, maar nooit exclusief. Ook jij bent erin welkom – zolang je je gedraagt, en ik mij gebonden weet aan eenzelfde gastvriendschap.’
Helemaal in de geest van de jaarserie zijn de andere artikelen in dit nummer niet precies onder één noemer te brengen; diversiteit hoort bij Wapenveld. Klaas van der Zwaag voert ons in in de monastieke spiritualiteit, een heilzaam tegenwicht in onze hectische tijd. Klinisch fysicus Gerard Colenbrander breekt een lans voor de actualiteit van het denken van Martin Heidegger. Udo Doedens reageert op de Reformatieherdenking 2017 en het pleidooi van Arjan Plaisier voor eenheid. Hij overklast Wapenveld met zijn vierde weg; een intrigerende radicaal reformatorische manier van kerk-zijn. André Groenendijk schrijft over de Anglicaanse theoloog John Webster. Niet onze westerse rationele vooringenomenheid heeft de toekomst, maar het licht van Gods mysterie.