De plaats waar de toekomstmuziek klinkt

Gemeenschap: een christelijk-theologische visie

Steeds als de discussie over een dubbel paspoort oplaait, verbaas ik mij erover dat de leden van de christelijke fracties in de Tweede Kamer niet opstaan en zeggen dat wat hen betreft een dubbel paspoort helemaal geen probleem is. [1] Christenen hebben per definitie een dubbel paspoort. Met een formulering die zo vertrouwd is geworden dat velen denken dat zij in de Bijbel te vinden is, stelt de tweede-eeuwse Brief aan Diognetus dat christenen voor de samenleving zijn wat de ziel is voor het lichaam: ‘Hoewel de ziel zich in het lichaam bevindt, behoort zij er niet toe. Zo zijn de christenen in de wereld, zonder van de wereld te zijn.’ Dat zij burger zijn van een staat is voor christenen nooit de primaire, maar een secundaire realiteit. Zij zijn primair burgers van hun hemels vaderland (vgl. Filippenzen 3:20).

Bij de kerkvaders is de redenering te vinden dat christenen (christianoi) de meest waardevolle burgers (chrestostatoi) zijn, omdat zij uiteindelijk niet loyaal zijn aan een concrete menselijke gemeenschap en hun cultuur, maar aan de liefde en rechtvaardigheid zoals die in Jezus Christus zichtbaar zijn geworden. Dit maakt ze tot ‘vreemdelingen en ballingen’ waar ze ook zijn (1 Petrus 2:11), hetgeen ze zich logischerwijze verbonden moet doen voelen met anderen die evenmin vanzelfsprekend burgerschap genieten. Het maakt het logisch dat zij zich inzetten om uiteenlopende groepen met elkaar te verbinden met het oog op het vergroten van de rechtvaardigheid. De Franse filosoof Jean-Luc Marion heeft recent gepleit voor het herstel van een dergelijk door hem ‘katholiek’ genoemd moment in de politiek en de opbouw van de samenleving. [2]

Marion legt hiermee de vinger op de zere plek. Dat de christelijke traditie bijzondere zorg heeft voor gemeenschap is duidelijk, maar wat is de achtergrond daarvan? Sinds de jaren negentig van de vorige eeuw heeft het communitarisme in de lijn van het werk van Amitai Etzioni veel invloed gekregen. Het communitarisme presenteert zich als noodzakelijk tegenwicht tegen het liberale individualisme en onderstreept de verantwoordelijkheid van het individu niet alleen voor zijn eigen welzijn en welbevinden, maar ook voor die van de gemeenschap. De opbouw van de gemeenschap is volgens hen een politiek-morele plicht om te voorkomen dat het individualisme zelfdestructief wordt. Dit maakt het communitarisme uiteindelijk constructivistisch en Etztioni’s oproep terug te keren naar een ‘wij’ heeft als vooronderstelling dat mensen ontologisch gesproken de individuen zijn waar ook het liberalisme van uitgaat. Op basis van een beeld van de gemeenschap en haar belang wordt op grond van een haast Hobbesiaanse redenering vervolgens onderwerping aan de gemeenschappelijk cultuur gevraagd om te voorkomen dat mensen als absolute concurrenten elkaar naar het leven gaan staan en het recht van de sterkste gaat gelden. [3]

Niet onschuldig
In de gerichtheid op sociale cohesie, die over de volle breedte van het gematigde politieke en maatschappelijke spectrum als vanzelfsprekend lijkt te worden gezien, zit een soortgelijke vooronderstelling: alleen een gemeenschappelijke cultuur kan voorkomen dat wij tegenover elkaar staan als eenlingen die zichzelf met geweld proberen te handhaven. Alsof onze sociale cohesie niet fout zou zijn als zij groepen buitensluit en de noodzaak ervan dient als rechtvaardiging voor de mensonterende wijze waarop op instigatie van de Europese Unie in Noord-Afrika migranten worden behandeld. Het is dan de christelijke opdracht haar in naam van de slachtoffers juist te ondergraven. [4] De gerichtheid van het kabinet-Rutte op de ‘gewone, normale Nederlands’ is dus niet bepaald onschuldig.

Mogen wij dan niet trots zijn op onze waarden en normen en van onze gemeenschap houden? Zeker. Maar deze liefde en deze trots heeft allereerst betrekking op de plaats waar wij samen met anderen ons leven leiden en gaandeweg de toekomst uitvinden op basis van wat er is en met behulp van wat er naar ons toe komt. De Weense romancier en essayist Robert Menasse noemt deze plaats Heimat. [5] Dit onvertaalbare Duitse woord heeft de connotatie van ‘geboortegrond’ en ‘land van herkomst’, maar voor Menasse is het vooral de plaats waar wij ons thuis weten.Het landschap, de lichtval, de geuren en gebruiken zijn 'eigen'

Wij zijn er intuïtief en haast lichamelijk mee verweven. Niet alleen het landschap, de lichtval, de geuren en de mensen zijn vertrouwd en ‘eigen’, maar ook de gebruiken, de omgangsvormen en de taal zijn dat. Heimat is de ruimte waar het leven gestalte krijgt dat wij ten volle als het onze beschouwen. Aandacht voor Heimat als plaats van concreet leven in een concrete gemeenschap ziet Menasse als een alternatief voor de nadruk op natiestaten en hun soevereiniteit, waarvan Europa ten koste van talloze slachtoffers heeft moeten ontdekken hoe gevaarlijk die zijn. Nationalisme leidt al snel tot vijandschap tegenover buitenstaanders en de neiging de eigen gelederen te zuiveren van alles wat als bedreigend of onwenselijk wordt beschouwd. Europa zou zichzelf wat Menasse betreft niet langer moeten zien en vormgeven als een federatie van staten, maar als een associatie van regio’s waarin mensen hun Heimat hebben en in reactie op wat er gebeurt voortdurend met elkaar opbouwen. Aldus verschaffen zij elkaar een Heimat.

Heimat kan de melancholieke bijklank hebben van heimwee naar een heile Welt die er nooit echt is geweest. Voor Menasse duidt het woord echter de plaats aan waar mensen de gang en de stand van zaken niet ervaren als een onontkoombaar lot, maar als elementen in een dialoog waarmee zij hun leven opbouwen en richting geven. [6] Het is wat hem betreft de plaats waar de toekomstmuziek klinkt. In de concrete verbindingen, levensvormen en bestaansruimten die mensen al doende met elkaar en in reactie op elkaar creëren, en in de manier waarop zij hiermee elkaar aanspreken en uitnodigen, klinkt de muziek op van de toekomst die hen motiveert er deel van te willen zijn en zich ervoor in te zetten. [7]

Hiermee komt Menasse wat mij betreft dicht bij de visie op gemeenschap die wij vandaag de dag nodig hebben: een gemeenschap die steeds opnieuw wordt opgebouwd op basis van de ervaring en het inzicht dat het leven op concrete plaatsen vorm krijgt, op basis van de ingrediënten die er te vinden zijn en de gaven die wij elkaar geven. In de taal van de opmerkelijke wending die paus Franciscus in 2015 met zijn encycliek Laudato si’ aan de traditie van het Katholiek Sociaal Denken heeft gegeven, gaat het om ons gemeenschappelijk huis, in de zin van een gemeenschappelijk huishouden. Alle dingen, planten, dieren en mensen die er zijn, op een bepaalde plaats, in het netwerk van met elkaar verbonden plaatsen, en uiteindelijk wereldwijd, vormen een gemeenschap waar het een het ander het bestaan geeft en in het bestaan houdt, de een de ander doet leven.

Bijsturen
Schepselen beschutten elkaar, voeden elkaar, stimuleren elkaar en ja, ondermijnen elkaar ook en staan elkaar naar het leven. Wat dat laatste betreft is bijsturing geboden. Maar wij kunnen de gemeenschap die steeds weer ontstaat en in deze zin gegeven wordt, niet vervangen door een gemeenschap van ons eigen ontwerp en naar onze eigen voorkeur. Een christelijke visie op gemeenschap moet er naar mijn overtuiging van uitgaan dat alles wat er is onderdeel uitmaakt van de gemeenschap die altijd al aan het ontstaan is en die wij geroepen zijn mee op te bouwen.

Wij zijn geen gemeenschap alleen met wie wij gemeenschap willen zijn, zelfs niet als onze weerzin met een bepaalde groep mensen verbonden te zijn gegrond is. Wij houden niet op gemeenschap te zijn als wij het niet langer willen. In dat geval zou er geen sprake zijn van gemeenschap, maar van een contract. Wij zijn gemeenschap met degenen te midden van en in verbondenheid met wie wij leven. Dat zijn de degenen die het goed gaat en die in onze ogen het goede doen evenzeer als degene die aan lager wal zijn geraakt en ongewenst en asociaal gedrag vertonen.

Uiteraard moeten wij ons inspannen hun positie en uiteindelijk ook hun gedrag te veranderen, maar niet door te dreigen met uitsluiting – laat staan dat we die dreiging zouden moeten effectueren. De christelijke grondovertuiging is dat elk mens iets van waarde heeft bij te dragen aan de gemeenschap en de grondovertuiging van het Katholiek Sociaal Denken is dat de optimale gemeenschap ontstaat wanneer mensen daar zo veel mogelijk de kans toe krijgen. Vanuit hun eigen visie, op basis van hun eigen engagement. [8] Het resultaat komt niet overeen de bedoelingen van wie dan ook, maar weerspiegelt zoveel mogelijk ieders inbreng.Katholieken werden gezien als potentiële vijanden van de cultuur

Dit wil niet zeggen dat er in een waarachtige gemeenschap geen conflicten zijn. Integendeel, conflicten tussen leden of groepen leden van een gemeenschap brengen een gemeenschap vooruit. Sommigen voelen zich te weinig – of verkeerd – gezien,  en protesteren daartegen. Anderen hebben het gevoel dat hun belangen te weinig meetellen en proberen daar iets aan te veranderen. Weer anderen zijn het met het gepresenteerde zelfbeeld van de gemeenschap niet eens en formuleren er alternatieven voor. Zo is een gemeenschap dynamisch, geeft zichzelf steeds opnieuw vorm en maakt zij geschiedenis.

Het is wat mij betreft uiterst merkwaardig dat tegenwoordig zo vaak gedaan wordt of er heel lang een vanzelfsprekende Nederlandse identiteit is geweest die pas onlangs, en met name dan door de komst van vreemdelingen met een andere identiteit, zou worden bedreigd. Terwijl historisch onderzoek toch aanwijst dat het besef van Nederlanderschap ontstaat als onderdeel van het proces waarmee Nederland zichzelf als natie opbouwt. En dit proces verliep niet in alle opzichten harmonisch. In de periode van de Reformatie ging men in de landen van Noordwest-Europa het protestantse christendom beschouwen als de grondslag van de nationale cultuur.

De andere kant van deze medaille was dat onder meer – iets vergelijkbaar gold uiteraard voor andere bevolkingsgroepen – katholieken gezien werden als potentiële vijanden van deze nationale cultuur. Er is een lange strijd nodig geweest om het katholicisme en de Nederlandse identiteit niet langer te beschouwen als strijdig met elkaar en naar mijn gevoelen is deze strijd nog altijd niet helemaal voorbij. Hierbij ging het niet alleen om sociaal-economische emancipatie van het katholieke volksdeel, maar evenzeer om de ruimte die katholieken kregen om zich vrij te organiseren en hun stempel op de Nederlandse samenleving te drukken. Er is tegen katholieken heel lang aangekeken op een manier die sterk lijkt op de manier waarop nu tegen moslims wordt aangekeken. Inclusief de overtuiging dat zij hun achtergestelde positie te danken zouden hebben aan tekortkomingen in hun eigen cultuur.

‘Contemplatieve politiek’
Het gaat hier nu niet om de details van deze geschiedenis – of van die van de integratie van de gereformeerden en de socialisten – maar om het feit dat er altijd gestreden is over de Nederlandse identiteit en wie gerechtigd was deze te benoemen. Zo gezien is de strijd rond de Nederlandse identiteit die wij nu meemaken niets nieuws en een onvermijdelijk deel van de transformatie die ons land doormaakt. Een nostalgische oproep vast te houden aan een identiteit die ooit vanzelfsprekend zou zijn geweest en ons stabiliteit gaf, maar die nu bedreigd wordt, werkt averechts. Het versterkt het gevoel van ontheemding dat het zegt te willen tegengaan en probeert daar garen bij te spinnen. In plaats daarvan zou ik pleiten voor wat Marion ‘een katholiek moment’ noemt in de cultuur: het gericht pogen angst en hoop om te vormen in inzet voor een samenleving waar de verschillende groepen zich actief richten op verbondenheid met andere groepen. Zelf heb ik dat ‘contemplatieve politiek’ genoemd: uit betrokkenheid bij anderen die anderen willen zien en leren kennen en ze actief de ruimte geven als belangwekkende bijdrage aan de gezamenlijke toekomst. [9]

De strijd over de zeggenschap over de toekomst is onderdeel van elke moderne samenleving en vindt nog altijd plaats. De jonge Franse schrijver Édouard Louis (geboren in 1992) maakt duidelijk hoe de beweging van de ‘gele hesjes’, die in de laatste maand van 2018 en de eerste van 2019 Frankrijk opschudde, een recente uitdrukking is van deze strijd. [10] Als gastdocent in de Verenigde Staten zag hij in de televisiebeelden van de demonstraties ‘heel arme mensen, mensen als mijn moeder, mensen als mijn vader, uitgeputte mensen’, zo getuigt hij. Volgens Louis is het protest van de Gilets Jaunes een poging van mensen uit het milieu waaruit hij zelf afkomstig is om de realiteit waarin zij leven zichtbaar te maken. Het gebrek aan zichtbaarheid is volgens hem hun grootste trauma. ‘Er ging geen dag voorbij dat mijn moeder niet zei: “Niemand praat over ons. De hele wereld kan het niets schelen.”’ De meeste reacties van politici en spraakmakende commentatoren beschouwt Louis als pogingen hen opnieuw het zwijgen op te leggen en zo de eigen geprivilegieerde positie onzichtbaar te houden.Hun bestaan heeft geen plaats in het publieke discours

In de meest recente van de drie autobiografische romans die hij inmiddels publiceerde, stelt Louis vast dat deze geprivilegieerde positie zich uitdrukt in de luxe van de afstandelijkheid. Voor de heersende klasse is de keuze voor de ene of de andere politieke partij esthetisch, constateert hij. Politiek is versiering en hun leven zal er niet wezenlijk door veranderen. Maar voor de klasse waar hij uit voortkomt, is politiek een kwestie van leven of doodgaan. Een kleine wijziging in wat voor politici het koopkrachtplaatje is, heeft voor hen verregaande gevolgen die mogelijk, zo laat Louis aan de hand van het leven van zijn vader zien, zo niet de dood veroorzaken dan toch verhaasten. [11]

Dit leidt overigens niet tot politiek engagement. Het leidt tot angst voor de politiek. [12] Louis stelt vast dat zijn vader zijn leven leidt naast wat geldt als de geschiedenis, dat weet en zich daarvoor schaamt, maar dit uitdrukt door badinerend te doen over degenen die wel een rol spelen in deze geschiedenis. [13] Mensen uit het milieu waar hij vandaan komt, geloven niet dat zij invloed hebben op de situatie en de gebeurtenissen. Zij stellen zich daarom voortdurend de vraag: Wie zal mij helpen? Wie zal mij zichtbaar maken? Wie zal er voor mij vechten? [14] Zo zwalken zij politiek gesproken van links naar rechts en worden steeds opnieuw teleurgesteld. Hun leven blijft in alle analyses van de situatie onzichtbaar en geen enkel programma is op dit leven afgestemd, met als gevolg: ‘De anderen, de wereld en de gerechtigheid blijven ons voortdurend wreken zonder te beseffen dat hun wraak ons niet helpt, maar kapotmaakt’. [15] Voortdurend wordt hun waardigheid ontkend doordat zij hooguit als probleem verschijnen en hun reële bestaan geen plaats heeft in het publieke discours. Dit verklaart hun geregeld oplaaiende woede, bijvoorbeeld als zij het gevoel hebben dat migranten wel de aandacht krijgen die hun wordt onthouden.

Dit betekent dus dat het niet aangaat om simpelweg tegemoet te komen aan wat populisten van allerlei slag zeggen en denken te willen. Louis heeft zichzelf aan het geweld en de homofobie van zijn milieu moeten ontworstelen om zijn eigen leven te kunnen vormgeven. [16] Maar omdat hij de ervaring kent niet gezien te worden, herkent hij het ook als dat anderen overkomt en weet hij hoe vernederend het is wanneer je alleen onder voorwaarden wordt toegelaten tot wat degenen die er vanzelfsprekend toe behoren beschouwen als de nationale gemeenschap. Het doorbreken hiervan begint in zekere zin met een maximalistische interpretatie van artikel 1 van de Nederlandse grondwet:

Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.

Een maximalistische interpretatie gaat ervan uit dat dit de uitdrukking is van de fundamentele gelijkwaardigheid van alle mensen en hun recht naar eigen vermogen en inzicht bij te dragen aan het gemeenschappelijk leven. Of we het nu leuk vinden of niet: ook de fundamentalistische moslim en de militante vreemdelingenhater zijn deel van de Nederlandse samenleving. Evenals de illegale vreemdeling en de misdadiger. Zo gezien zou wat vaak als Jezus’ meest wereldvreemde aansporing wordt gezien, wel eens heel praktisch kunnen zijn: ‘Heb je vijanden lief en bid voor wie jullie vervolgen’ (Mattheüs 5:44), of zelfs ‘Wees goed voor wie je haten’ (Lucas 6:27).

Van gebrek naar kwaliteit
De christelijke gerichtheid op gemeenschap spreekt mensen aan op mogelijkheden die zij zelf niet zien en nodigt ze uit een bijdrage te leveren aan de samenleving waar zij zichzelf op basis van eerdere ervaringen misschien tegen keren. Zij is dus net zo gek als God die het ook bestaat zijn licht te laten schijnen over goeden en kwaden en onrechtvaardigen evenzeer zijn malse lenteregen gunt als onrechtvaardigen (Mattheüs 5:43).

In deze visie is niet de gevoelde sociale cohesie, maar de mogelijkheid van ieder naar vermogen aan de samenleving bij te dragen de centrale indicatie van de kwaliteit ervan. De vraag is niet of iemand normaal is en ook niet of haar of zijn afwijking getolereerd kan of moet worden. De vraag is of wat op het eerste gezicht als gebrek verschijnt, als kwaliteit gezien kan worden. Dat betekent dat de belangrijkste taak van christelijke politici en bestuurders bestaat in het uit liefde voor de burgers en het vertrouwen in hun vermogen samenleving en gemeenschap te vormen, de ruimte hiervoor actief open te houden en waar nodig opnieuw open te maken.

Prof. dr. E.P.N.M. Borgman is lekendominicaan en hoogleraar publieke theologie. Hij bekleedt de Cobbenhagen-leerstoel aan de Tilburg University.

  1. Delen van deze tekst zijn gebaseerd op het artikel ‘Naar een waarachtig christendemocratische visie op gemeenschap’ dat verscheen in Christen-Democratische Verkenningen 2017, no. 4, 141-148.
  2. J.-L. Marion, Brève apologie pour un moment catholique, Paris: Grasset 2017.
  3. A. Etzioni, The Spirit of Community, New York: Crown 1993, m.n. 116-133.
  4. Vgl. mijn lezing bij het Prinsjesdagontbijt 2018, onder de titel: ‘Vragen om moeilijkheden: Grenzen en grenzen doorbreken in politiek en beleid – in het licht van het evangelie’, te vinden op .
  5. R. Menasse, Heimat ist der schönste Utopie: Reden (wir) über Europa, Frankfurt am Main: Suhrkamp 2014, 70-82: ‘Heimat ist der schönsten Utopie’ (10 okt. 2012).
  6. R. Menasse, Die Zerstörung der Welt als Wille und Vorstellung, Frankfurt am Main: Suhrkamp 2006, m.n. 9-31: ‘Die Welt in den ich schreibe’.
  7. Vgl. R. Menasse, Heimat ist der schönste Utopie, m.n. 120-132: ‘Zukunftsmusik’, de openingsrede van het M 100 Sanssouci Colloquium in Potsdam, gehouden op 5 september 2013. Heimat is dus bij Menasse niet een conservatieve utopie, zoals de Engelse filosoof Roger Scruton die verdedigt onder de term oikofilie in zijn How to Think Seriously about the Planet: The Case for an Environmental Conservatism, Oxford: Oxford University Press 2012.
  8. Zie mijn Overlopen naar de barbaren: Het publieke belang van religie en christendom, Kampen/Kapellen: Klement/Peckmans 2009, 56-72: ‘De religieuze betekenis van democratie: Naar een heruitvinding van het subsidiariteitsbeginsel.’
  9. Zie E. Borgman, Leven van wat komt: Een katholiek uitzicht op de samenleving, Utrecht: Meinema 2017.
  10. Voor het volgende, inclusief de citaten, zie A. Schwarz, ‘To Exist in the Eyes of Others: An Interview with the Novelist Édouard Louis on the Gilets Jaunes Movement’, The New Yorker, 14 December 2018: .
  11. É. Louis, Ze hebben mijn vader vermoord, Amsterdam 2018, 66.
  12. É. Louis, ‘Wat het leven met de politiek doet’, in: id., Pierre Bourdieu: Weerspannigheid als erfenis, s.l. 2018, 7-28.
  13. É. Louis, Ze hebben mijn vader vermoord, 63.
  14. A. Schwarz, ‘To Exist in the Eyes of Others’.
  15. Louis, Ze hebben mijn vader vermoord, 43.
  16. Zie É. Louis, Weg met Eddy Bellegueule, Amsterdam: Bezige Bij 2014; id., Geschiedenis van geweld, Amsterdam: Bezige Bij 2017.