Tot drie tellen in het Turks

De lange tenen van de ‘eigen cultuur’

 ‘Meester, dat is culturele toe-eigening.’ Daar had de docent even geen weerwoord op, zoals hij later schreef in een column in een van de landelijke kranten. Meer dan een kwinkslag tegenover een treuzelende leerlinge was het niet geweest. Half ernstig, half ironisch – om zijn ergernis een beetje te verzachten. ‘Eén, twee, drie’, had hij gezegd, om haar tot enige spoed te manen. En omdat hij een paar woordjes Turks sprak, had hij ‘drie’ in het Turks herhaald.

Dat was bij die leerlinge niet goed gevallen. Niet omdat zij zich met haar Turkse achtergrond anders bejegend voelde dan de rest. Maar juist omdat zij zich in haar andersheid onderschat achtte. Geen verwijt van discriminatie maar van onvoldoende discriminatie.

Misschien moeten we het incident niet groter maken dan het was en het houden op kribbige recalcitrantie onder de noemer van een voor de hand liggend modewoord. Maar hoe minimaal van betekenis ook, tekenend was het wel. In de multiculturele samenleving worden de grenzen tussen de (sub)culturen opnieuw benadrukt en ingezet als aanvalswapen. Niet door een Leitkultur die elke afwijking van de norm zou willen beteugelen. Maar omgekeerd, door deelculturen die zichzelf als ‘vreemd’ bevestigen en de mainstream met hun eigen onaantastbaarheid om de oren slaan.

Het begon aan de overkant van de oceaan. De Universiteit van Ottawa schrapte al eens een cursus yoga omdat Indisch cultuurgoed daarin ten offer zou zijn gevallen aan koloniale roofzucht. Later werd de Engelse warenhuisketen Marks & Spencer gehekeld om de verkoop van een ‘vegan biryani wrap’: een travestie van wat de ware Indiase keuken zou zijn.

Van religieuze symbolen die buiten hun oorspronkelijke context terecht kwamen tot rasta-kapsels bij blanken: ze werden een aanstootgevende ongerijmdheid. ‘You’re pretending to be a race that you are not and are drawing upon stereotypes to do so’, verklaarde een zegsvrouwe van de ‘Native Appropriations’-beweging. Een indiaanse (‘American native’) hoofdtooi zoals die nog niet zo lang geleden door een Nederlandse zangeres op het Nationaal Songfestival gedragen werd, is dan helemaal uit den boze.

Exclusief eigendom
Nu is voor dat laatste wel iets te zeggen. Het was tenslotte geen gezicht. Maar daar is het de beweging tegen culturele appropriatie niet om te doen. Als een kruidje-roer-me-niet stelt ze zich op tegenover een Leitkultur die zich meester maakt wat háár bezit is en waar, zo begrijpen wij, verder niemand aan mag komen. Om dat kracht bij te zetten mag zelfs het sinds lang in diskrediet geraakte begrip ‘ras’ weer van stal worden gehaald.

Dat racisme zich als culturalisme vermomt is niets nieuws. Het Franse Front National probeerde er zich in de jaren tachtig, nog onder de stevige leiding van vader Le Pen, al een wat netter cachet mee te geven. De beweging tegen culturele toe-eigening doet vanuit het omgekeerde perspectief nu hetzelfde. Beide bewegingen veronderstellen dat cultuur iets is dat je kunt bezitten in de vorm van een exclusief eigendom waar verder iedereen met zijn tengels af moet blijven.

Dat is een raar uitgangspunt, al was het maar omdat de hele cultuurgeschiedenis gekenmerkt wordt door imitatie, ontlening, osmose en overname. Bijna steeds heeft dat de mensheid veel goeds gebracht. De medische wetenschap die in Europa tot bloei kwam is met succes over de hele wereld verbreid. De toe-eigening daarvan door andere continenten wordt hoogstens door een enkele verdoolde nog betreurd. Jaren geleden interviewde ik een Amerikaanse zwarte activist die Europa er zelfs van beschuldigde die kennis die niet snel en radicaal genoeg te hebben geëxporteerd. De daardoor in vergelijking met Europa achterblijvende bevolkingsgroei op het Afrikaanse continent zou zodoende niets minder dan een ‘zwarte holocaust’ van kindersterfte en ongeborenen zijn geweest.

Ik geef toe: daarmee doe ik het ‘toe-eigeningsprotest’ een beetje tekort. Het verzet zich niet tegen overname van culturele verworvenheden op zich. Maar wanneer de Leitkultur zich vergrijpt aan onderliggende of gemarginaliseerde (sub)culturen zouden die daarmee voor een tweede keer worden ‘gekoloniseerd’. Het protest – zo heet het dan – belichaamt het verzet van de zwakken tegenover de sterken.

Onwillekeurig dringt zich daarbij een historische vergelijking op. Het nationalisme dat binnen Europa opkwam in de late achttiende, vroege negentiende eeuw, ontstond vanuit eenzelfde onbehagen. Gekoloniseerd voelden de culturen zich die als een ring rond het toen nog onbetwistbare culturele centrum Frankrijk heen lagen. Duitsland, Engeland, wat later Nederland, Scandinavië, Rusland en Midden-Europa eisten hun ‘eigenheid’ op tegenover een civilisatie die onmiskenbaar Frans was (en sprak) maar zich tegelijk ook voor de algemene maatstaf van de beschaving uitgaf. Welkom in mijn cultuur, zolang je je gedraagt

Nationalisme ontstond als een emancipatiebeweging van volkeren die erkenning opeisten voor een specificiteit die in het ‘Franse’ universalisme niet kon en mocht bestaan. Aanvankelijk louter verdedigend. Kwaadaardig en expansief werd het pas toen het aan het eind van de negentiende eeuw een verbond aanging met het sociaal darwinisme en de strijd voor het eigene de vernietiging van het andere begon te eisen.

Zo ver is het met het hedendaagse verzet tegen culturele toe-eigening nog lang niet. De woordvoerders ervan eisen binnen de Leitkultur alleen een soort reservaat op, gemarkeerd door symbolen die buiten de eigen kring onaanraakbaar moeten blijven.

Ik heb daar wel sympathie voor. Schroom ten aanzien van wat voor sommige (vooral zwakkere) groepen een bijzondere betekenis heeft lijkt me een kenmerk van fatsoen. Ironisch genoeg zouden daarop vandaag de dag misschien wel allereerst de christelijke bevolkingsgroepen aanspraak kunnen maken. Langzamerhand zijn juist zij het voornaamste doelwit geworden van de alles-moet-kunnen barbarij die zich graag verbergt achter het mombakkes van de vrije meningsuiting.

Terughoudendheid en een zekere eerbiediging van anderen en het andere behoren tot de   omgangsvormen die vanzelf zouden moeten spreken in wat wij ‘cultuur’ noemen. Ook in het oorspronkelijke nationalisme zetten zij de toon, tot ook daar de heerszucht toesloeg. Hetzelfde gebeurt nu in de frictie tussen de vrijheid-blijheid van de moderne maatschappij en de taboeïsering die doorklinkt in het appropriatie-protest. Het defensieve slaat om in het offensieve: de schroom die ik van jou vraag radicaliseert zich in het verbod dat ik jou opleg ten aanzien van alles wat míj betreft.

De vinger op de zere plek
Zo krijgt de emancipatie lange tenen, waarvan de legitimatie gelijke tred houdt met de frequentie waarmee daarop wordt getrapt. De roep om respect voor de eigenheid wordt het kruidje-roer-me-niet dat gretig ‘schande’ roept bij iedere veronderstelde appropriatie. Het school-incident van de Nederlandse leraar met een paar Turkse woordjes in zijn mars is daar een karikatuur van – maar legt, zoals alle karikaturen, de vinger wel op een zere plek. Tussen wat in een cultuur ‘eigen’ is en wat ‘van iedereen’ ligt een vage grens, waarvan de overschrijding bovendien heel verschillende betekenissen kan hebben. Eén ding heeft in de geschiedenis in ieder geval consequent slecht uitgewerkt: het isolement dat van niets vreemds weten wil en zich angstvallig opsluit in het eigene, van zijn kant jaloers bewaard. Zonder uitwisseling gaat het tussen culturen (en mensen) heel snel mis.

Een oude antropologische wet zegt dat daarmee altijd wederzijdse giften gepaard gaan. Mijn cultuur is van mij, maar nooit alleen maar exclusief. Ook jij bent erin welkom – zolang je je gedraagt, en ik mij op mijn beurt gebonden weet aan eenzelfde gastvriendschap. Tegenover de ander verheffen wij niet onze stem, maar wanneer het moeilijk wordt  tellen wij ter wille van de gemoedsrust kalm tot drie – desnoods in het Turks.

Dr. G. A.M. Groot doceerde filosofische antropologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en was hoogleraar ‘Filosofie en literatuur’ aan de Radboud Universiteit te Nijmegen. Hij is medewerker voor filosofie en literatuur bij NRC-Handelsblad en columnist bij Trouw en de Groene Amsterdammer. Zijn meest recente boek, De geest uit de fles, verscheen in 2017.