Deze tijd vraagt om een christendom dat schuurt

Liturgische bewustwording in coronatijd

Traditiegetrouw zette de redactie aan het begin van dit jaar weer een nieuwe jaarserie uit. We wilden uitpeilen wat de potentie is van de hedendaagse herontdekking van liturgie. Dat staat in sterk contrast tot het ‘gesloten wereldbeeld’ dat meekomt met de dominantie van techniek en wetenschap in onze tijd. Ons vermoeden was dat in ‘liturgisch leven’ een radicaal ander perspectief op de werkelijkheid wordt geopend. Het brengt een andere Sitz im Leben. Maar het eerste nummer lag in februari net goed en wel op de deurmat of de coronacrisis deed haar intrede. Daar sta je dan met je jaarserie, terwijl de kerkdeuren gesloten waren, kloosters geen gasten konden ontvangen, erediensten geminimaliseerd werden of transformeerden tot YouTube-event.

Vooralsnog hebben we de jaarserie vervolgd alsof er niets aan de hand was. Wapenveld oefent zich graag in niet al te haastig oordelen. In de hectiek van de eerste maanden viel nog niet zoveel zinnigs te zeggen. Grote woorden zijn dan gemakkelijk gesproken, maar zelden op hun plaats. Daarvoor was de verwarring te groot en het zicht te beperkt. Bovendien waren de coronamaatregelen gebaseerd op keuzes die integer en worstelend genomen zijn. Dat vraagt van mensen aan de zijlijn ook respect.

Wanneer dit nummer verschijnt is bijna driekwartjaar verstreken sinds de uitbraak en zijn we in de crisisbestrijding ook enkele fasen verder. Het eerste stof is neergedaald en de reflectievragen dringen zich steeds intenser op: hebben kerken er goed aan gedaan zo drastisch ‘af te schalen’? Hoe verstandig is het om zich geheel te voegen naar de aanwijzingen van de overheid? Wat is de impact van deze keuzes voor de door ons gezochte ‘liturgische bewustwording’? En hoe zouden kerken anders hebben kunnen reageren op de coronacrisis, met meer besef voor de liturgische levenswijze?

Ook in de samenleving wordt inmiddels kritisch nagedacht over de coronamaatregelen. Niet alleen door activisten, maar ook door filosofen en artsen. Opvallend is het coronamanifest dat in België werd opgesteld: ‘Het virus wordt vaak overdreven angstaanjagend voorgesteld, zonder de nodige nuances.’ Ondertekend door klinkende academische namen als Dirk de Wachter en Rik Torfs. Volgens hen heeft de angst voor het virus het virus groter gemaakt dan het is.[1]

Onverwachte reactie
Op het eerste gezicht hebben kerken een opzienbarend positieve houding aangenomen richting de overheid. Dat geldt in het bijzonder ook voor de kerken in de gereformeerde gezindte. De afgelopen decennia was de teneur vanuit die kerken vaak dat politiek en overheid een antichristelijke agenda zouden hebben. Kerk en christendom zouden ‘naar de marge’ worden gedrongen en overheidsbeleid zou gericht zijn op afbraak van het christendom in Nederland. Maar precies op het moment dat voor het eerst in eeuwen een noodverordening komt met een lockdown, waarbij ook kerken van overheidswege de samenkomsten sterk moeten beperken, lijkt dat wantrouwen richting de overheid als sneeuw voor de zon verdwenen.

Het Reformatorisch Dagblad was er snel bij om lezers (en kerkenraden) eraan te herinneren dat de overheid van Godswege gehoorzaamd moet worden en dat al in het Oude Testament maatregelen staan om de volksgezondheid te beschermen tegen besmettelijke ziekten. Met enige gretigheid werd ook genoteerd dat premier Rutte en minister van Justitie & Veiligheid Grapperhaus geloof en erediensten belangrijk vonden en met pijn maatregelen namen die ook kerkelijke samenkomsten zouden treffen. Aan de intenties van de overheid hoefden we niet te twijfelen, de bedoelingen zijn goed.

Nu is deze wending in een bepaald opzicht een verademing te noemen. De toon in het gereformeerd protestantisme met betrekking tot afnemende ruimte voor religie in het publieke domein is nogal eens ten onrechte tobberig geweest. Toch is het momentum waarop ineens een groot vertrouwen in de overheid wordt uitgesproken opvallend en de argumentatie daarbij te simplistisch. Een beroep op Romeinen 13 is goedkoop Met de noodverordeningen zijn we in een groot bestuurlijk experiment beland dat rechtsstatelijk uiterst zwak verankerd is. Juist dan is kritische distantie van kerken gelegitimeerd en een beroep op Romeinen 13 om de overheid te gehoorzamen is dan ook als goedkoop aan te merken. Dat doet een naïeve politieke theorie vermoeden. Het gezag van de overheid is in Romeinen 13 niet oeverloos breed, maar heeft ‘rechtdoen’ als kern, wat onlosmakelijk samenhangt met besef van rechtsstatelijkheid. Een overheid die dat verkwanselt, verliest haar morele legitimiteit.[2]

Dat de intenties van de overheid deugen (blijkens kabinetsleden die zich in hun hart lieten kijken) is weliswaar vertrouwenwekkend en hoopvol, maar volstrekt onvoldoende om alle maatregelen te legitimeren. Onder het mom van goede bedoelingen hebben staten al ontelbaar veel leed veroorzaakt. De consequenties van beleidsinterventies, de impact ervan op maatschappelijke praktijken, doen er terdege toe. Bovendien betekent de afwezigheid van antichristelijke sentimenten nog niet dat overheidsbeleid voor kerken acceptabel is. Integendeel. En zelfs ambities en idealen die op het eerste gezicht prijzenswaardig lijken, zoals het beschermen van de volksgezondheid en het zorgstelsel, kunnen bij nadere beschouwing de kerk in grote ademnood brengen. Dat laatste lijkt inderdaad te gebeuren nu kerken zo volgzaam zijn richting de overheid.

Liturgisch bewustzijn gezocht

Heeft de zondagse liturgie, zo vroegen wij toen we onze jaarserie over ‘liturgisch bewustzijn’ lanceerden, ook een tegoed in het dagelijkse leven? Hoe kan dat wat je ’s zondags in de kerk meemaakt, je blik als het ware voor een hele week verruimen en verlichten, tot aan de volgende zondag? Hoe verdiept liturgie de blik op het leven ook langer dan een week?

De praktijk lijkt ons in dit wel heel merkwaardige jaar onzes Heren 2020 te hebben ingehaald. De dagelijkse realiteit heeft alle regelmaat, inclusief de altijd maar doorgaande zondagse erediensten, onderuit geschoffeld. De blik waarmee wij nu massaal naar ons samen-leven kijken, naar de doelen van ons leven, naar de grenzen van de gezamenlijkheid, en naar de rol van geloof – die blik lijkt juist een tegoed te hebben genomen op de zondag. De pragmatische kijk en het op gezondheid sturende oordeelsvermogen blijken de gang van de zondagse diensten gemakkelijk te overtroeven, en misschien ook ieder liturgisch bewustzijn te dempen.

Als redactie van Wapenveld moesten we onze plannen m.b.t. deze thematiek dus nog eens doordenken, en dat doen we in dit nummer zelfs in twee elkaar aanvullende essays. Aart Nederveen en Robert van Putten peilen met filosofisch-analytische blik de beslissingen van deze tijd: welke tijdgeest verraadt zichzelf in ons maatschappelijke leven in coronatijd en wat heeft dat de kerk en de christenheid te zeggen? Moet de kerk, moet liturgisch bewustzijn misschien ook verschil maken in deze tijd – en komt het ervan?

Edward van ’t Slot stelt soortgelijke vragen meer als kerkganger: komt wat er juist in deze tijd echt toe doet, voldoende over het voetlicht in de coronaproof kerkelijke praktijk?

Gevoed (of bevraagd) door deze reflecties, zullen we in nummer zes van deze jaargang weer verder vragen naar wat dan wél dienstbaar is aan een ‘liturgisch bewustzijn’.

Namens de redactie,
Edward van ’t Slot


Niet op je strepen staan
Natuurlijk zijn er allerlei goede redenen te geven waarom de bestrijding van het coronavirus serieus genomen moeten worden. Een kerk heeft een verantwoordelijkheid voor veilige omstandigheden van samenkomst, ook wat betreft volksgezondheid. Voor een religieuze minderheid met een missionair verlangen is het bovendien niet verstandig om onnodig irritatie te wekken bij de buurt of in beeldvorming in de media. Er valt ook iets te zeggen voor een bescheiden opstelling van kerken richting de overheid. In de kerk oefen je immers niet steeds op je strepen te staan. Daar komt bij dat kerken ook in de lockdown nog wel enige speelruimte kregen en minder hard getroffen werden dan andere sectoren.

Toch is daarmee het pleit niet beslecht. Precies in deze laatste typering van de kerk als een sector zit het venijn. Het is een van de vele (en minder belangrijke) sectoren van de moderne samenleving geworden – zoals sociologen al veel vaker hebben benoemd. Er is wel opgemerkt dat zelfs in de Tweede Wereldoorlog de kerken nooit massaal gesloten zijn – de toenmalige dreiging was daar blijkbaar niet ernstig genoeg voor. Of beter gezegd: het kwam niet in de hoofden van de mensen op om nota bene kerkdeuren te sluiten. Precies dat is veranderd: het besef dat kerken en andere godsdiensten hoeders van het heilige zijn, is vervaagd. Dat is wat we meemaken. Het coronavirus trivialiseert het heilige

Het coronavirus bleek in staat het heilige te trivialiseren, ondergeschikt te maken aan een ander maatschappelijk doel: de volksgezondheid en de houdbaarheid van het zorgstelsel. Dat deze zinnen bij de lezer ergernis opwekken is precies het punt: we verdragen het als moderne mensen niet langer dat iets, en zeker iets ongrijpbaars als een virus, ons gevoel van veiligheid bedreigt en ons bestaan kan ondermijnen. Daarvoor blijken we zelfs in de kerk bereid heilige zaken opzij te zetten. Daarvoor is, ook onder christenen, het heilige van de kerk niet meer het meest heilige. Dat schept een precedent voor de toekomst. Wat nu kon, kan een volgende keer ook – de draaiboeken liggen dan alvast klaar.

Onze omgang met de coronacrisis demonstreert exact wat Gabriël van den Brink en anderen hebben beschreven in de befaamde studie De lage landen en het hogere uit 2012. Daarin signaleerden ze dat ‘het hogere’ of ‘het heilige’ niet langer in transcendente waarden ligt (zoals in het christendom in God), en ook niet meer in sociale waarden (zoals in moderne ideologie als het socialisme), maar in biologische of ‘vitale’ waarden. Het eigen lichaam en de vitaliteit daarvan is de vindplaats van het heilige dat mensen aanzet tot handelen. Hier zijn we bij de kern van onze zorg: ‘het transcendente’, de openheid van het leven naar iets buiten het zichtbare en tastbare, raakt steeds verder buiten beeld.[3]

Blauwdrukken
Het is de klassieke zorg van christenen over de moderniteit met haar gesloten wereldbeeld die in de coronabestrijding steeds tastbaarder wordt. Want als de crisisaanpak in onze samenleving, niet alleen door de overheid maar in het verlengde daarvan ook door kerken, zich ergens door kenmerkt dan is dat wel dat ‘gesloten wereldbeeld’. Of iets preciezer gezegd: de coronabestrijding vertoont allerlei ‘familiegelijkenissen’ (naar een woord van Wittgenstein) van het – juist ook door christenen – zo verfoeide maakbaarheidsdenken.

De existentiële kern van maakbaarheidsdenken is het verlangen naar uitbanning van leed en tragiek door menselijke interventie, ook wel het ‘beheersingsideaal’ genoemd. Dat gaat gepaard met een mechanistische kijk op mens en samenleving. De essentie van die mechanistische kijk is dat het leven in causaliteit en functionaliteit wordt opgevat, dat door rationeel handelen onder controle kan worden gehouden. Dit ‘machinemodel’ is het gesloten wereldbeeld, waarin voor toeval, onvoorspelbaarheid en gebrokenheid geen plaats is en waarin het leven een ‘man made order’ is dat we via techniek, wetenschap en beleid perfectioneren. Bestuurlijk krijgt probleembestrijding dan technocratische trekken: objectieve en meetbare kennis, gehoorzaamheid aan doelen en middelen en handelen vanuit blauwdrukken zijn daarvan de belangrijke karakteristieken.[4]

In de coronabestrijding zijn tal van deze familiegelijkenissen terug te zien. Hoewel beleidsinterventies soms wat weifelend lijken en schipperen tussen symboolpolitiek en daadkracht is uiteindelijk het doel helder: het coronavirus onder controle krijgen. ‘Maximale beheersing’ is het devies van de regering, het aantal besmettingen moet zo laag mogelijk blijven. We worden aangespoord om samen te vechten tegen het virus. Wekelijks zijn de ogen geslagen op het coronadashboard dat ons vertelt hoe we ervoor staan en doen virologen nieuwe voorspellingen waar we met vrees naar luisteren. Het dagelijks leven reguleren we met adviezen van gedragswetenschappers en aan de hand van de befaamde protocollen. Juist die protocollen zijn zo typerend voor het maakbaarheidsdenken. Ze functioneren als blauwdrukken en suggereren rationaliteit, overzicht en helderheid en daarmee zekerheid. Andere duidingen van wat ons overkomt zijn geen optie

Dat we met enige nuchterheid goed gebruik maken van wetenschappelijke expertise en bestuurlijke daadkracht is het punt van zorg niet. De pointe is dat de coronabestrijding nauwelijks ruimte laat voor een andere omgang met de crisis. Het maakt van het coronavirus onmiddellijk een technisch probleem dat we moeten beheersen.[5] En wie daarvan afwijkt wordt al snel gezien als bedreiging van publieke orde en veiligheid – en daarmee tot paria gemaakt. Daarmee ontstaat wat Bob Goudzwaard ooit ‘ideologische blikvernauwing’ noemde: andere verhoudingen tot dit ‘noodlot’ en andere duidingen van wat ons overkomt zijn simpelweg ‘geen optie’.[6] Dat lijkt ook in de kerk het geval.

Opvallend en verbijsterend genoeg lijken kerken zich van dit alles nauwelijks bewust. Vanaf kansels klonk in ‘coronapreken’ weleens (soms triomfantelijk) dat de maakbaarheid weer eens een illusie is gebleken door het coronavirus. Maar daar bleef het bij. Dat de overheidsmaatregelen om het virus te bestrijden en dat de kerkelijke maatregelen die daarop volgden van diezelfde maakbaarheid getuigden, lijkt de predikers geheel voorbij te gaan. Dat maakt maakbaarheidskritiek in de kerk niet alleen goedkoop, maar ook bijzonder ironisch. Het tragische is vooral dat kerken zichzelf daarmee in ademnood brengen, omdat ze met de coronamaatregelen de praktijken van gemeentezijn intens onder druk zet. Hiermee komen we bij ons belangrijkste punt, de impact die dit maakbaarheidsdenken in de coronabestrijding heeft op de christelijke gemeente en de liturgische praktijken in het bijzonder.

Het vermoeden waarmee we deze jaarserie openden was dat de liturgie van de eredienst een oefenplaats zou kunnen zijn voor een dieper verstaan van ons leven. Tegen de verplatting die het gesloten wereldbeeld met zijn maakbaarheid en mechanistisch denken brengt, hoopten we op oefenplaatsen die dat wereldbeeld zouden kunnen openhouden of opnieuw openbreken. De kerkelijke liturgie als vormende sociale praktijk – als ‘bronpraktijk’ zelfs, zoals Kamper theoloog Hans Schaeffer dat noemt – kan daarin een betekenisvolle rol spelen. Participatie in de zondagse liturgie als geheel van fysieke, sociale en rituele handelingen waardoor het geloof wordt gepraktiseerd en ingeoefend zou dan het pad zijn naar verdere liturgische bewustwording, onderweg naar een diepere openheid voor de grond van ons bestaan.

Zonder morren
Vooronderstelling van deze liturgische bewustwording is een kritische verhouding tot het wetenschappelijke wereldbeeld. Daarom is het des te opvallender dat het op wetenschappelijke overwegingen gebaseerde overheidsbeleid zonder morren werd geaccepteerd. Nu is het niet de specialiteit van de kerk om het werk van virologen over te doen. Desondanks is het niet zo moeilijk om de vermeende objectiviteit ervan te bekritiseren. De kans dat je iemand besmet als je je zelf niet ziek voelt, is bijvoorbeeld nog altijd heel klein en verandert ook met groeiend inzicht in de eigenschappen van het virus. Zo bezien is het niet vanzelfsprekend om de noodzaak voor het afstand bewaren als eis te formuleren voor iedereen.

Daar komt bij dat naast voorbeelden van besmettingen tijdens grote events er ook genoeg voorbeelden zijn waarin dit niet gebeurde. Kortom, de anderhalvemeterdoctrine is een keuze, die in sommige gevallen verstandig is, in andere onnodig. Ondertussen suggereert deze eis ten onrechte een exactheid en een effectiviteit die in veel andere gevallen eerder zou zijn doorgeprikt. Zou het kunnen zijn dat we als kerken deze keer wat terughoudender zijn om cultuurkritiek te ontwikkelen, omdat het virus ons direct zelf raakt? Velen accepteren zonder nadenken de nieuwe morele structuur die meekomt met de anderhalvemetersamenleving. Zijn wij door angst bevangen? Wat wel en wat niet mag is met precisie vastgelegd

Hoe dit ook zij, in de bestrijding van het coronavirus en de maatregelen die kerken daartoe hebben genomen bleek nauwelijks iets meer van een kerkelijk protest tegen het wetenschappelijke wereldbeeld dat de ziel in ademnood brengt. Met de beweging om kerkdiensten te versoberen tot online diensten met een minimale bezetting in de kerk (of zelfs geheel vooraf opgenomen) verdwijnt de liturgie als inherent sociale, fysiek en rituele praktijk weer buiten beeld – letterlijk ditmaal. De kerkdienst is een programma dat je als toeschouwer volgt op een beeldscherm, waarbij vooral opgelucht klinkt dat je zo ‘het Woord nog kan horen’. We zijn terug-bij-af als ‘slechts’ de preek weer centraal staat. Dat geldt ook voor de versoberde diensten na de lockdown waar niet of nauwelijks gezongen mag worden, alle rituele, fysieke en sociale handelingen tot een minimum zijn beperkt. En wat er wel mag is met haast wetenschappelijke precisie nauwkeurig vastgelegd. Wie had ooit kunnen bedenken bij de kerkdeur de vraag te krijgen: ‘Bent u neusverkouden, snotterig of heeft u koorts?’

De ‘liturgische reductie’ die vandaag de dag plaatsvindt, doet het sombere vermoeden rijzen dat de liturgische bewustwording onvoldoende diep is geworteld en alleen zeggingskracht heeft als het ‘mooi weer’ is. Natuurlijk, bijna niemand is gelukkig met deze situatie. Maar ruimte voor de ontwikkeling van subversieve praktijken en creatieve alternatieven die wél ons wereldbeeld openhouden en het liturgisch bewustzijn blijven voeden, lijken we nauwelijks te kunnen ontwikkelen.

Stresstest
Had het dan echt anders gekund? Had de kerk contrastgemeenschap kunnen zijn? Juist nu is de tijd om te beproeven wat dat ideaalbeeld waard is. De coronacrisis is een soort stresstest voor al die mooie beelden die in voorgaande decennium over ons zijn uitgestrooid over tegendraads kerk-zijn waarin niet zekerheid maar vertrouwen, niet beheersing maar overgave en niet kracht maar kwetsbaarheid de kernwoorden waren.[7] Ons is niet gegeven een geest van vreesachtigheid, maar van liefde en bezonnenheid. Zou dat kunnen?

Wij verlangen naar een kerk die uitstraalt dat de coronadreiging bijzaak is. Het verhaal van de kerk is zoveel beter. Om dat te bereiken bestaat geen routekaart. Maar dat neemt niet weg dat kerken veel meer hadden kunnen experimenteren. Beter nog: improviseren. Op het gevaar af om af en toe mis te kleunen en op onze schreden te moeten terugkeren. Maar een kerk die durft te handelen is zoveel meer waard dan een kerk die zich angstig conformeert aan richtlijnen. We doen een paar suggesties.

De kerken hadden massaal kinderdiensten kunnen organiseren. Voor kinderen gelden de beperkingen immers niet. Op zaterdag brengen we onze kinderen naar de sportclub, waarom op zondag niet naar de kerk? Wachten langs de zijlijn kan vast gezellig zijn. Wie weet krijgen we in een nieuwe lockdown een tweede kans. Of: gemeentes hadden opgesplitst kunnen worden in kleinere eenheden. Bijbelkringen op zondag in plaats van door de week, en dan doorlopend. Sommige Amerikaanse kerkdiensten organiseerden autokerkdiensten; daar had een Nederlandse variant voor bedacht kunnen worden. Er zijn kerken met grote parkeerterreinen. En was het echt waar dat politie in kerkdiensten zou binnenvallen waar de regels niet precies werden gehandhaafd? Wij kunnen het ons niet voorstellen. Alle noodverordeningen en richtlijnen nemen niet weg dat er een scheiding van kerk en staat is in Nederland.

Of neem de hele soap rond het wel of niet zingen in de kerkdiensten. Allerlei varianten komen voor: niet zingen, ingetogen zingen of met mondkapje op zingen. Natuurlijk is het een goed idee om juist nu eens na te gaan of er een goede luchtcirculatie in het kerkgebouw is. En meten of de hoeveelheid CO2 erg stijgt na het zingen van een paar liederen, kan ook geen kwaad. Maar als dat in orde is, dan kunnen we het met een gerust hart aan onze goede God overlaten hoeveel onbewust besmette mensen ons kerkgebouw bergt. De kans dat er dan iemand besmet wordt ligt ergens tussen de 0,1 en 0,001 %. Dat lijkt ons een tamelijk bleek getal vergeleken met andere risico’s die wij elke dag lopen. En al helemaal vergeleken met de vaste zekerheid van Gods verbond. Ziekte als een defect dat moet worden verholpen

Ook de omgang met zieken en ouderen tijdens de crisis was en is uiterst problematisch. Waar je vroeger in de kerk een heilige van werd, het zorgen voor zieken en het begraven van de doden tijdens een epidemie, kun je tegenwoordig een boete voor krijgen. Deze spanning moeten we niet weg-nuanceren, maar eerder uitvergroten. Het zou ons tot inkeer kunnen brengen en ons doen beseffen dat zorgen voor zieken en ouderen zo oneindig veel meer is dan de kans dat ze overlijden zo klein mogelijk maken. De coronacrisis bevestigt dat we in de kerk over ziekte zijn gaan nadenken in puur medische termen, waarin ziekte wordt gezien als een defect dat verholpen moet worden.

Predikanten zouden eens kunnen proberen te spreken over ziekte zonder het belang en de zegen van medische middelen te thematiseren, maar alleen te benoemen wat ziekte met ons doet. Of hoe wij voor zieke mensen kunnen zorgen en wat we van hen kunnen leren. We kunnen meer leren over God en Zijn Rijk van de zieken in ons midden dan van de gezonde mensen. Kortom, de kerk heeft een verhaal, waarin besmettingen en zelfs sterfgevallen door het coronavirus ons niet hoeven te verlammen.[8]

Maar terwijl we dit schrijven voelt u zich vast ongemakkelijk. Wij ook, natuurlijk. Wat als er dan besmettingen plaatsvinden en er zelfs kerkleden overlijden? Elk leven telt toch? Of denken we in de kerk ook dat we het totaalplaatje maar in ogenschouw moeten nemen en een paar doden voor lief moeten nemen? Met die vragen zitten we weer midden in het beeld van een voorspelbare wereld waarin alles en iedereen met elkaar verbonden is via oorzaak en gevolg. Hier blijkt hoe moeilijk het is ons voor te stellen dat het nieuwe leven waar het in de kerk over gaat, echt de dood heeft overwonnen. Maar in de kerk oefenen we ons in verbeeldingskracht van het nieuwe leven en dat maakt verschil.

Minder ver weg
Toen een gemeente in Duitsland getroffen werd door het coronavirus, konden we ons indenken dat ze zich schuldig voelden. ‘Waren we maar voorzichtiger geweest’, hebben ze vast gedacht. Maar het is de vraag of de christenen uit Frankfurt zich zo gevoeld hebben en volgens ons hoeft het ook niet. Leven opvatten als gelukkig en gezond leven en de dood als het einde daarvan zijn beide abstracties die de kerk niet in hun greep mogen krijgen. In de kerk krijgen leven en dood ander gewicht; ze zijn minder ver weg. Het leven krijgt de gloed van de eeuwigheid.

In de traditie van de kerk is die ervaring juist ingebed in een haast lijfelijk ervaren (proeven en smaken) van de aanwezigheid van God in het Avondmaal, het medicijn van de onsterfelijkheid. Maar ook de dood komt dichterbij in het werkelijkheidsbesef van de kerk. Midden in het leven zijn we door de dood omgeven. Het leven is niet quasi-eeuwig en alleen aan het einde verbonden met de dood. Wij zijn sterfelijk, soms merken we dat door corona, soms door ander leed.[9]

Juist het feit dat we geen overzicht hebben over ons leven en wat de keten van oorzaak en gevolg is die ons leven determineert, maakt ons vrij en schept de mogelijkheid ons leven toe te vertrouwen aan God. Het zou ons onaantastbaar kunnen maken, vrij van angst. Zo bezien is er veel aan gelegen de coronaregels en de boekhouding die daarbij hoort klein, heel klein te houden. De vrijheid van een christen is in het geding. De coronacrisis bevestigt de vanzelfsprekendheid van een geseculariseerd begrip van de werkelijkheid.

Het is heel waarschijnlijk dat het coronavirus voorlopig onder ons blijft. Maar nog belangrijker: de breed gedragen op beheersing en maakbaarheid gestoelde bestuursstijl zal hardnekkig blijken te zijn in politiek en samenleving. Het kan niet anders of christenen zullen daarmee in botsing komen. Deze tijd vraagt om een christendom dat praktische consequenties heeft, dat schuurt en wenkbrauwen doet fronsen. Juist de coronacrisis laat zien hoe urgent het is dat de kerk de toegang openhoudt tot alles wat groter is dan we kunnen zien en berekenen. 

Prof. dr. ir. A.J. Nederveen is hoogleraar Toegepaste MR Fysica aan de Universiteit van Amsterdam en hoofdredacteur van Wapenveld.

Dr. R.J. van Putten is onderzoeker aan de Christelijke Hogeschool Ede en het WI van de ChristenUnie en redactielid van Wapenveld.

  1. www.coronamanifest.be
  2. Nicholas Wolterstorff, The Mighty and the Almighty. An Essay in Political Theology. Cambridge: Cambridge University Press, 2012.
  3. Gabriël van den Brink (red.), De lage landen en het hogere. De betekenis van geestelijke beginselen in het moderne bestaan. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2012.
  4. Robert van Putten, De ban van beheersing. Naar een reflexieve bestuurskunst. Den Haag: Boom bestuurskunde, 2020.
  5. Egbert Schuurman, Geloven in wetenschap en techniek. Amsterdam: Buijten & Schipperheijn, 1998.
  6. Bob Goudzwaard, Wegen van hoop in tijden van crisis. Amsterdam: Buijten & Schipperheijn, 2009.
  7. Ronald van Steden & Jan Hoogland (red.), In vertrouwen leven. Tegendraadse beschouwingen over veiligheid. Amsterdam: Buijten en Schipperheijn, 2013. Beatrice de Graaf, Waar zijn wij bang voor? Een religieus-theologische benadering van veiligheid. Lezing PthU, 2014.
  8. Arjan Plaisier, Overvloed en overgave. Een caleidoscopisch geloofsboek. Zoetermeer: Boekencentrum, 2013.
  9. Herman Paul & Wilke de Braal (red.), Dood voor onze ogen. Leven in het licht van de eeuwigheid. Utrecht: Kok, 2011.