Gelovige moed, speelse eigenzinnigheid

Dominee en dichter Kaj Munk

Op Nieuwjaarsmorgen 1944 houdt de Deense predikant Kaj Munk een indringende preek voor zijn gemeente in Verdersø, een klein dorp in Jutland. Openlijk hekelt Munk een groep van zijn gemeenteleden die de Duitsers geholpen hebben bij het bouwen van versterkingen tegen de Engelsen. Munk beticht hen van verraad aan Denemarken en aan het christendom. Deze boodschap moet juist in de kerk ‘als tempel der waarheid’ gebracht worden, omdat het Woord van God ‘betrekking heeft op ons hele leven onder alle omstandigheden’.[1] Op last van de Duitse bezetters wordt Munk drie dagen later vermoord.

Het zal zelden voorkomen dat een dominee bij het begin van een kerkdienst niet op de kansel of het podium plaatsneemt. Op 1 januari 1944 blijft Kaj Munk expres onder de preekstoel staan en houdt hij zijn overjas aan en rode shawl om. In een toespraak richt hij zich tot zijn gemeenteleden om hun gewetens wakker te schudden. Er zijn namelijk mensen uit eigen wil en vanuit een vrije keuze in Duitse dienst getreden. Zij hebben gehandeld uit ‘vuil winstbejag’.[2] Munk vergelijkt deze rijkdom, die volgens hem tot verderf van de betreffende gemeenteleden zal zijn, met de zilverlingen die Judas kreeg als beloning voor zijn verraad van Jezus.

Tegelijkertijd stelt hij niet alleen de hypocrisie van zijn gemeenteleden aan de kaak, maar ook de houding van Denemarken als land. Denemarken had zich namelijk in 1940 praktisch zonder slag of stoot aan de Duitsers overgegeven. De Deense regering werkte tot de zomer van 1943 zelfs samen met de Duitse bezetter. Munk bekritiseert deze vorm van collaboratie, omdat de Denen zich ‘alleen maar als een aanhangwagentje achter de Duitse zegekar laten haken op haar razende vaart naar de afgrond’.[3]

Deze ‘boetepreek’ van Munk stond niet op zichzelf. Kort na de inval in Denemarken door de Duitsers had Munk in een preek subtiel uiting gegeven aan zijn gevoelens van schaamte en verdriet omdat de Deense regering geen strijd had geleverd.[4] En nadat de Deense regering alle predikanten van de Deense Volkskerk verzocht zich in hun preken niet meer uit te laten over de kerkelijke oppositie in Noorwegen tegen het naziregime, protesteerde Munk en gaf hij als antwoord: ‘Het is beter, Denemarken te schaden in zijn verhouding tot Duitsland dan in zijn verhouding tot de Here Christus.’[5] Tijdens een preek in de Domkerk te Kopenhagen sprak hij zich uit tegen de op dat moment begonnen Jodenvervolging als strijdig met het gebod van barmhartigheid en durfde hij zelfs tot opstand op te roepen.[6]

Zijn Nieuwjaarspreek moet Munk met de dood bekopen. Hij wordt doodgeschoten door een SS’er en zijn lijk wordt aangetroffen op een hoofdstraat van het dorp waar hij dominee was. Munk is daarmee ‘een voorbeeld geworden van persoonlijke moed en de consequenties die hij welbewust onder ogen durfde te zien’, aldus Jan Bank. ‘Zijn persoon is steeds meer herinnerd als martelaar van een legitiem verzet.’[7] 

Meer dan martelaar
Toch is Munk meer dan een moedige martelaar uit de Tweede Wereldoorlog. Hij is ook een theoloog die met zijn preken én toneelstukken wegen kan wijzen voor gelovigen nu. Dit wil ik aantonen aan de hand van Munks toneelstuk Het Woord.

In Het Woord speelt de tegenstelling tussen het Grundtvigianisme en de Indre Mission een grote rol. De grondlegger van het Grundtvigianisme is N.F.S. Grundtvig, die een sterke impuls gaf aan het Deense nationale zelfbewustzijn in de 19e eeuw. Hij predikte een christendom met een evenwicht tussen het menselijke en het christelijke. De waarheid van het christendom wordt niet zozeer bevestigd door de Bijbel, maar vooral bekrachtigd door een levende gemeenschap en haar geloofsbelijdenis.[8] De Indre Mission is een meer piëtistische, bevindelijke stroming die oproept tot bekering en levensheiliging. Deze stromingen worden in Het Woord gerepresenteerd door twee tegenstanders, enerzijds Mikkel Borgen, een herenboer en aanhanger van Grundtvig en anderzijds door Peter Skraedder, kleermaker en piëtist. Geen van hen beiden wil dat hun kinderen met elkaar gaan trouwen.

Munk heeft de invloed van beide richtingen in zijn jeugd ondergaan. Met zijn ouders bezocht hij in zijn jeugd de doordeweekse diensten van het Missionshus, zoals de kerken van de piëtistische Indre Mission in Denemarken genoemd werden. Zijn meester op school daarentegen was een aanhanger ‘En de dode zou zijn opgestaan’ van Grundtvig. Munk kiest tegen deze achtergrond voor een eigen positie. Volgens zijn biograaf Johan Winkler beschouwt Munk de volgelingen van Grundtvig als optimistische humanisten met te weinig morele strijdvaardigheid. Bij de Indre Mission waardeert hij de strenge trouw, maar laakt hij het onmenselijke.[9] Het is meer een Goede-Vrijdagchristendom dan een Pasen-christendom, zou Munk later in zijn leven zeggen.[10]In Het Woord deinst Peter Skraedder er uiteindelijk niet voor terug een oordeel uit te spreken over het eeuwig lot van Grundtvig en zijn aanhangers.

Het thema van Het Woord is de dood, een realiteit waarmee Kaj Munk al jong mee in aanraking was gekomen. Zijn vader sterft wanneer hij slechts anderhalf jaar oud is, zijn moeder als hij vijf jaar is. Als Munk als kind een begrafenis bijwoont, denkt hij bij zichzelf: ‘Als Christus hier geweest was, was Hij op de baar toegetreden, had Zijn hand opgeheven, maar niet om een lijkrede te houden, doch om het woord te zeggen. En de dode zou zijn opgestaan. (…) En waarom waren wij niet in de macht van Christus? Wat ontbrak ons daartoe?’[11] Die vraag, door Munk als kind gesteld, stelt hij als 27-jarige, kersverse dominee in het toneelstuk opnieuw aan de orde.

In Het Woord overlijdt Inger, de schoondochter van de eerder genoemde herenboer ‘oude’ Mikkel Borgen en getrouwd met diens zoon, de ‘jonge’ Mikkel. Een ander personage is Johannes, de broer van Mikkel, die door het lezen van Sören Kierkegaard aan het twijfelen is geraakt en na de dood van zijn verloofde krankzinnig is geworden. Hij denkt van zichzelf dat hij Jezus van Nazareth is en vraagt zich af waarom men wel gelooft aan de wonderen van tweeduizend jaar geleden, maar niet in wonderen nu.[12] In het slot van het toneelstuk treedt deze Johannes naar voren en spreekt de dode Inger toe: ‘In de naam van Jezus Christus, die opstond uit de doden, zo waarlijk als God dat wil: keer terug tot het leven. Ik zeg u, vrouw, sta op!’[13] Na dit bevel staat Inger uit de dood op, krijgt zij een glas wijn – verwijzing naar het Heilig Avondmaal! – en wordt de lofzang aangeheven: ‘Jezus leeft, en Zijn stem / roept ook ons eens weer ten leven.’

Verwarring
Over de bedoeling van Munk met dit toneelstuk ontstaat verwarring. Eén van de toneelspelers heeft grote moeite met de opstandingsscène en houdt zichzelf voor: ‘Het is niet maar een boerenvrouw die daar dood ligt, maar de mensheid die tot beter leven moet worden opgewekt.’[14] Als Munk hiervan hoort, toont hij zich teleurgesteld. Hijzelf schrijft dat de ‘krankzinnige’ Johannes zich overgeeft ‘aan het vertrouwen in Gods goedheid en almacht. En zo kon er geschieden wat niet geschieden kan. Maar het wonder is het minste. (…) Het grote is, dat men bij die kist kan staan in de zegevierende zekerheid van het geloof in de opstanding.’[15]

Munk valt niet te rekenen tot de grote stromingen binnen het Deense lutheranisme of tot het barthianisme. ‘Barthianisme is tennis voor theologen’, vindt Munk.[16] Wat was zijn geloof dan wel? Barthianisme vond Munk ‘tennis voor theologen’

Munk had als student op een papiertje geschreven: ‘Wat is Christendom? Eerbied voor Christus’. Als een twintigste-eeuwse Blaise Pascal heeft hij dit stuk papier tot zijn dood bewaard.[17] Dat neemt niet weg dat hij geloofstwijfel kende. In een preek vertelt Munk dat hij als predikant bij ziekbedden verscheen, waar hij ‘geen kracht en geen moed en geen geloof genoeg had, om om genezing te bidden. (…) Het gebeurt niet eens zo heel erg zelden, dat in de gemeente de predikant degene is, die het zwakst in het geloof is.’[18]

En toch ontdekt Munk, tot zijn eigen verbazing, ‘hoe groot Jezus was bij degenen die het verlies hadden geleden. Nu was het hun enige troost en sterkte, dat de Verlosser er was. En dat zij wisten, dat Hij het is die doden opwekt.’[19] Winkler typeert Munks geloof als ‘een typisch opstandingsgeloof, een typisch Paasgeloof en zijn christendom dienovereenkomstig een typisch vitalistisch Christendom’.[20]

Naar mijn overtuiging biedt Munks Paasgeloof ons zo een alternatief voor een ‘stellende, cognitieve en angstige religiositeit’. Zijn preken en toneelstukken zijn een vorm van communicatie ‘die de ziel beroert én die de werkelijkheid openlegt’,[21] juist omdat ze ruimte bieden voor twijfel en existentiële vragen maar ook stimuleren tot de lofzang op de Opgestane Christus. Volgens Winkler bleef de sfeer van de piëtistische Indre Mission ‘waar van de mens overgave en bekering en standvastig geloof werden geëist’, altijd doorwerken bij Munk.[22]

Aanvaardend onderwerpen
Ik kan me zo voorstellen dat deze sfeer herkenbaar is voor een deel van de lezers van Wapenveld. Echter, Munks gehoorzaamheid aan God – bij al zijn geloofstwijfel – was ‘nooit alleen maar een afgedwongen gehoorzaamheid. Munk wilde gehoorzamen. Zijn geestelijke ontwikkeling schreed voort van de gehoorzaamheid aan een God, die hij om diens onbegrepen willekeur soms haten moest, naar de gehoorzaamheid aan een God, die voor hem dank zij een steeds inniger omgang met Christus tenslotte een God werd, aan wiens gezag men zich aanváárdend onderwerpen kon.’[23] En vanuit die innige omgang met Christus moeten wij niet leven als mensen die niets zijn en niets kunnen, maar moeten we streven naar het hoge doel om volmaakt te zijn. Munk hield dit zijn gemeenteleden voor in een preek die later uitgegeven is onder de veelzeggende titel: ‘Het ware Kerstevangelie is de daad’.[24]

De persoon en het werk van Kaj Munk lijken in de vergetelheid geraakt te zijn. Dat is jammer, want zijn evocatieve prediking, de toegankelijkheid van zijn preken, zijn existentiële toneelstukken, scherpe en humoristische artikelen, verdienen het om gelezen te worden. Omdat zijn worsteling met de dood en met geloofstwijfel voor ons zo herkenbaar kan zijn. Maar vooral omdat zijn nadruk op het geloof in Christus en het mysterie van Pasen heilzaam is.

T.G.H. Spruyt LLM MA is jurist en historicus.

  1. Opgenomen in: Leve het leven! Preken en toespraken van de Deense dominee-dichter-verzetsman-martelaar Kaj Munk, vertaling J. Winkler, Kampen: J.H. Kok z.j., 108-112 en Kaj Munk, Troost en Tucht – Eerste en laatste preken, vertaling J. Winkler, Den Haag: D.A. Daamen 1948, 205-211.
  2. Munk, Leve het leven!, 111.
  3. Munk, Leve het leven!, 112.
  4. Munk, Troost en Tucht, 111-114; ontleend aan: J. Bank, God in de oorlog – De rol van de Kerk in Europa 1939-1945, Amsterdam: Balans 2015, 350.
  5. Kaj Munk, Actuele eeuwigheid, vertaling J. Winkler, Den Haag: D.A. Daamen 1949, 287-289.
  6. S. van der Land, ‘Die wonderbaarlijke Kaj Munk’, 20, in: Leve het leven!.
  7. Bank, God in de oorlog, 352.
  8. Ontleend aan J. Winkler, Kaj Munk – dominee / dichter / martelaar, Den Haag: D.A. Daamen 1950, ongenummerd, bij afbeelding 16 en J. Winkler, ‘Ten Geleide’, xiv en xv, in: Munk, Het Woord, Den Haag: D.A. Daamen 1951.
  9. Winkler, Kaj Munk, ongenummerd, bij afbeelding 58.
  10. Kaj Munk, Van Feest tot Feest, vertaling J. Winkler, Den Haag: D.A. Daamen 1951, 56.
  11. Kaj Munk, Het voorjaar komt… Herinneringen, vertaling J. Winkler, Amsterdam: De Arbeiderspers 1948, 231-232. Zie uitgebreider over Munks ervaringen met de dood: Winkler, ‘Ten Geleide’, viii-xii, in: Munk, Het Woord.
  12. Munk, Het Woord, 19.
  13. Munk, Het Woord, 90.
  14. Winkler, ‘Ten Geleide’, xxi, in: Munk, Het Woord.
  15. Winkler, ‘Ten Geleide’, xxii, in: Munk, Het Woord.
  16. Winkler, Kaj Munk, ongenummerd, bij afbeelding 59.
  17. Winkler, Kaj Munk, ongenummerd, bij afbeeldingen 44 en 45.
  18. Kaj Munk, In Gods waagschaal, vertaling J. Winkler, Den Haag: D.A. Daamen 1949, 185. Zie ook: Winkler, Kaj Munk, ongenummerd, bij afbeelding 80.
  19. Munk, In Gods waagschaal, 185-186.
  20. Winkler, Kaj Munk, ongenummerd, bij afbeeldingen 83 en 84.
  21. Citaten ontleend aan E. van ’t Slot, Om al uw tekens te verstaan – Introductie bij het jaarthema ‘liturgische bewustwording’, Wapenveld 70 (1), 2-9, 7.
  22. Winkler, Kaj Munk, ongenummerd, bij afbeeldingen 35 en 36.
  23. Winkler, Kaj Munk, ongenummerd, bij afbeeldingen 35 en 36.
  24. Opgenomen in: Munk, Actuele eeuwigheid, 291-298.