Om de eenheid van het leven

Theologische motieven achter Oer

Het was ergens in mijn studententijd, maar nog hoor ik het de enige tijd geleden overleden dogmaticus Hans de Knijff zeggen: ‘Als de uitersten elkaar raken, is er meestal iets aan de knikker.’ Als typisch vertegenwoordiger van wat destijds het ‘midden’ van de hervormde kerk heette, zal hij zo zijn ervaringen gehad hebben met monsterverbonden die soms gesloten werden wanneer er toevallig een belang gedeeld werd door groepen aan weerszijden die voor het overige ver uit elkaar stonden. Zo’n verbond ging niet terug op een gemeenschappelijk verstaan van de dingen en was doorgaans dus opportunistisch, wist De Knijff. Daarom: als de uitersten elkaar raken, klopt er iets niet…

Het heeft ervoor gezorgd dat ik nooit zo onder de indruk was wanneer Richard Dawkins en jongeaardecreationisten elkaar weer eens gelijk gaven als het ging om de onverenigbaarheid van christelijk geloof en evolutie. Zij vielen elkaar immers bij vanuit zeer tegengestelde motieven. Evenmin ben ik erg onder de indruk wanneer, in reactie op Oer, zowel NRC als RD de auteurs verwijten dat ze geloof en wetenschap door elkaar halen. Dat viel zelfs wel min of meer te verwachten: bij NRC-Handelsblad omdat men religie niet echt ziet staan en bij het Reformatorisch Dagblad omdat men de hedendaagse wetenschap niet serieus neemt. De suggestie van collega De Leede dat er, als NRC en RD soortgelijke kritiek uitoefenen, blijkbaar echt iets mis is, wil bij mij dan ook niet landen. Laat ik in reactie op zijn verder zeer lezenswaardige bijdrage aan het gesprek over Oer eerst nader verhelderen wat ons met dit boekje theologisch gezien voor ogen stond en vervolgens kort ingaan op de alternatieve benadering die De Leede schetst.

‘Beogen de auteurs toch een herschrijving van Genesis 1 en 2-4 die vervolgens ingevoegd wordt in de geschiedenis (…)?’, vraagt De Leede om te beginnen. In zijn ogen is het bijbelverhaal ‘onvervangbaar’; in de onze zou dat niet zo zijn, zo vreest hij blijkbaar. Ik kan hem echter geruststellen: Oer wil geenszins gelezen worden als vervanging van het bijbelverhaal. Wat we beogen is niet de teksten uit Genesis uit betweterigheid herschrijven (dat verwijten we kinderbijbels toch ook niet? – zie Oer als kinderbijbel voor volwassenen) maar deze zó uit te leggen dat ze in hun strekking begrepen kunnen worden. De vraag wordt dan wat die strekking is, en ik vrees dat hier het eigenlijke verschil tussen De Leede en de auteurs van Oer komt bovendrijven. Volgens De Leede gaat het in Genesis 1 en 2-4 om algemene waarheden, om zaken die altijd, overal en voor iedereen opgaan. De essentie van Genesis 1 is dat de wereld theater van Gods glorie is terwijl in Genesis 2-4 ‘alles samen(komt) wat over het mens-zijn te zeggen is’.

Dat laatste is natuurlijk veel, maar mijns inziens toch nog te weinig. Want gaat het in deze hoofdstukken ook niet om handelingen van God en reacties daarop van mensen, om gebeurtenissen dus die zich ooit concreet hebben voorgedaan? Natuurlijk niet één op één zoals ze beschreven zijn, want daarbij is gebruikgemaakt van tal van oud-oosterse vertelmotieven. Maar toch wel zo dat, laat ik zeggen, de gebeurtelijkheid en ook de volgordelijkheid daarin, tot de eigenlijke strekking ervan behoren? Ik denk dan aan de klassieke trits van schepping – val – verlossing, die als schering en inslag door de klassiek-gereformeerde theologie loopt.[1] De schepping is bijvoorbeeld meer dan ‘werkelijkheid van deze God vervuld’, zij is toch ook een dáád van God? Zo wordt ze niet voor niets door tal van psalmisten en profeten bezongen.

Vluchtroute
Welnu, als de schepping ook daad van God is, en de val in reactie daarop daad van de mens (natuurlijk: van ieder mens en altijd weer, maar toch ook eens en voor het eerst), dan is het toch niet te ver gezocht om te menen dat die daden zich afspeelden aan en in dezelfde werkelijkheid die we nog altijd kennen? Maar dat is dan ook de wereld die de afgelopen eeuwen op allerlei manieren door wetenschappelijk onderzoek verkend is, waardoor we onder meer het nodige aan de weet zijn gekomen over haar ontstaan. Ik zie eigenlijk niet in waarom het verhaal over deze ene werkelijkheid niet als één verhaal verteld zou kunnen of mogen worden.

Blijkbaar valt ons dat op de een of andere manier moeilijk: erkennen dat Gods heilshistorisch handelen zich in dezelfde wereld afspeelt als die welke via kosmologische en biologische evolutie tot stand is gekomen. Maar wat is christelijk gesproken het alternatief? Ook De Leede zal het geloof vast niet willen laten vervluchtigen door Gods handelen te situeren in een esoterische wereld die nauwelijks aan de onze raakt. Die vluchtroute heeft de kerk immers van meet af met het docetisme afgewezen. Dus betekent de incarnatie inderdaad dat middenin de ruige werkelijkheid van de survival of the fittest, in de volheid van de tijd, God zelf zich aandient.

Zo’n gedachte is ook allerminst vreemd aan het evangelie. Dat ze de spotlust van seculieren oproept (een ‘mannetje die zijn eigen schepping instapt’ etc.) zal waar zijn. Sommige mensen hebben nu eenmaal geen idee van wat God en godsdienst – laat staan het christelijk geloof – inhouden, en willen dat het liefst ook zo houden. Dat is nog nooit anders geweest (vgl. Celsus). En dat keurige reformatorische mensen moeilijk uit de voeten kunnen met zo’n ruige evolutionaire geschiedenis en Oer dus om geheel andere redenen afwijzen, is evenmin verbazingwekkend.Voortdurend hangt het werk van de Schepper aan een zijden draad

In Oer proberen we te laten zien dat er minstens belangrijke analogieën zijn tussen de geschiedenis van de kosmos en die van het heil. Bij een goede lezer als De Leede is zou dat eigenlijk wel over moeten komen – en eigenlijk is dat ook wel mijn indruk. In beide gevallen gaat het om een geschiedenis vol ‘twists and turns’, vol onverwachte bochten en bijna-mislukkingen. Inderdaad: God kan tijdenlang niets van zich laten horen, naar de achtergrond verdwijnen en zelfs afwezig blijven – als het nodig is zelfs 13 miljard jaar lang – om zich dan ineens weer te melden. Voortdurend hangt het werk van de Schepper aan een zijden draad en lijkt er niets van terecht te komen. Toch is er altijd weer voortgang.

Daarin zien we een belangrijke analogie met de bijbelverhalen, waarin het Woord maar al te vaak schaars is, de dagen donker zijn, God eindeloos ver weg is en de chaos oppermachtig – totdat alles ineens in een ander licht komt te staan. Zoiets vieren we dacht ik met Kerst. Wie de eerste hoofdstukken van Oer leest, zal ontdekken dat het er in de geschiedenis van de kosmos op soortgelijke wijze aan toeging, en Corien Oranje (ere wie ere toekomt) heeft dat wat mij betreft meesterlijk in beelden gevat. Opvallend vaak ging het in de kosmos rakelings langs de afgrond, en het is werkelijk een ‘Godswonder’ dat onze aarde met alles erop en eraan er überhaupt gekomen is.

Deze krachtige analogie laat wat mij betreft zien dat het helemaal niet nodig is om het huis van het geloof ergens buiten of boven de harde werkelijkheid van deze kosmos te situeren. Het staat er middenin en kan dat echt wel hebben. De God die we ontmoeten in de Schriften, is geen ander dan degene die zijn sporen al getrokken heeft in de natuur – al zien we dat, dat ben ik met De Leede eens, het beste achteraf.  Terecht heeft hij het over ‘Gods voortdurend verrassend opnieuw begonnen begin’, dat loopt ‘vanaf Abraham tot Christus en Johannes op Patmos’. Maar terugkijkend zie je dat het dus al net zo liep vanaf de oerknal tot de komst van Homo sapiens.

Troosteloze leegte
Ik meen zelfs dat het op deze wijze samendenken van de geschiedenis van de kosmos en die van het heil heilzaam en versterkend kan werken: zo vreemd is die kosmische geschiedenis met haar troosteloze leegte en eindeloze lichtjaren christelijk bezien ook weer niet. We kennen zo’n schijnbaar van God vergeten wereld immers maar al te goed uit de Schriften – en soms ook uit ons eigen leven. Maar vanuit diezelfde Schriften weten we dat schijn bedriegt: de werkelijkheid ís uiteindelijk niet van God vergeten. De lange lichtjaren, donkere materie en kwantumfluctuaties zijn niet zonder zin. Inderdaad: het geloof biedt hier, met de kleindochter uit Noordeloos, ‘een andere kijk’. Die kijk is intussen niet volstrekt willekeurig. Ze doet juist maximaal recht aan de dingen. De claim die de christelijke theologie niet moet laten vallen (zo stelt iemand als Alister McGrath mijns inziens terecht)[2] is in elk geval, dat een christelijk-trinitarische duiding van de kosmos meer recht doet aan zijn aard en geschiedenis dan een naturalistische. Ook om dat te laten zien – of, beter wellicht, om dat besef te evoceren – betrekken we in Oer de geschiedenis van de kosmos en die van het heil op elkaar.

Er speelt intussen nog iets mee op de achtergrond van de theologische keuzes die aan Oer ten grondslag liggen. We leven in een tijd waarin zogeheten Big histories populair zijn. Onder titels als The Epic of Evolution, The Sacred Depths of Nature, The Universe Story et cetera proberen tal van auteurs het grote verhaal van de ontwikkeling van het universum van de big bang tot aan de doorbraak van de mens (in het zogeheten antropoceen) opnieuw te vertellen. Het zijn alomvattende verhalen van mythische proporties waarin hedendaagse wetenschap met een spirituele saus overgoten wordt. Ze wijzen ons mensen onze plaats aan in het geheel van de natuur, en opvallend is hoezeer die natuur daarbij met een religieus soort ontzag wordt bejegend. Ook al gaan er soms ook morele dimensies mee gepaard, veel van deze narratieven zijn (zoals Lisa Sideris heeft laten zien)[3] uiteindelijk sterk antropocentrisch. In de kern gaat het om wat Miskotte zou noemen: heidendom.

Maar de hang naar dit soort overkoepelende narratieven die ons onze plaats in het grotere geheel aanwijzen is niet onbegrijpelijk. Voorheen vervulde het bijbelboek Genesis voor grote lagen van de westerse bevolking deze functie: het gaf duiding aan ons leven als schepselen van God, geroepen om – met vallen en opstaan – de aarde te bebouwen en te bewaren, en intussen uitziend naar Gods definitieve verlossing. Maar dat boek en vergelijkbare heilige teksten die duiding gaven aan ons bestaan worden vanwege het vermeende conflict met de darwiniaanse evolutietheorie vandaag allerwege als obsoleet ervaren. De traditionele oorsprongsverhalen hebben zodoende sterk aan zeggingskracht ingeboet.

Dat proces leidde tot existentiële desoriëntatie, een breed ervaren onzekerheid over vragen als: wie wij mensen eigenlijk zijn, in wat voor universum we leven en wat onze rol daarin is. Op die onzekerheid en behoefte aan heroriëntatie spelen de big histories in. Hoezeer ze daarmee de publieke ruimte vullen, blijkt wel uit de populariteit van het werk van iemand als Yuval Noah Harari.

Met Oer komen we tegemoet aan dit verlangen naar heroriëntatie op de aard van ons mens-zijn in het licht van onze hedendaagse wetenschappelijke kennis. Zaken als darwiniaanse evolutie vallen immers niet onder de categorie ‘nice to know’ maar beïnvloeden ons zelf-verstaan op subtiele maar Achter Oer schuilt een belangrijk missionair motiefdiepgaande manieren. Wat dat betreft is de huiver ervoor in sommige religieuze kringen wel te begrijpen. Maar beter dan je door die huiver te laten leiden is het om als het ware de angel eruit te halen. Wij proberen dat te doen door aan kosmische en biologische evolutie de hen toekomende plaats te geven in het grote geheel, en ze daarbij te ontdoen van de ideologische dimensies die er in het seculiere discours (soms ‘the new cosmology’ genoemd) aan toegekend worden. Niet de wetenschappelijke ontdekkingen aangaande oerknal en evolutie brengen ons tot verwondering en ontzag, maar de Schepper die zich blijkbaar van deze processen bediend heeft.

Oerknal en evolutie zijn als de zon en maan in Genesis 1: voorwerpen die door God zichtbaar aan de hemelkoepel geprikt zijn. Je moet ze dus niet ontkennen, dat zou vreemd zijn; maar je mag wel weten dat ze ontdaan zijn van hun religieuze betovering. Met Oer zoeken we zo voorzichtig naar een alternatieve big history, één die laat zien dat onze cultuur Genesis en wat er verder volgt in de Heilige Schrift misschien iets te snel bij het grof vuil zet. Vertellen we dat alternatieve verhaal niet, dan dreigt een komende generatie gelovigen – of in elk geval het deel daarvan dat denkend in het leven staat – onder het beslag te raken van de postchristelijke narratieven die momenteel opgeld doen. Kortom, de behoefte aan duiding, aan omvattende oriëntatie op onze plaats in het onmetelijke universum lijkt ons terecht. Maar het verhaal van de Bijbel is nog altijd krachtig genoeg om op – voor wie het wil zien – overtuigende wijze aan die behoefte tegemoet te komen. Achter Oer schuilt in die zin een belangrijk missionair motief.

Entourage
Ik maak in dit verband ten slotte nog een opmerking over het alternatief dat De Leede voorstaat – een alternatief dat mede bedoeld lijkt om seculiere spot enigszins te ontgaan. Maar of dat lukt? De Leede roept een wereld op die ook mij dierbaar is, maar die eerlijk gezegd de verdwijning nabij lijkt: de wereld van de historische kerk en liturgie in ons land, doop en catechese, gezin en geloofstraditie. Theologisch gezegd: de wereld van het verbond. Barth zag dat verbond als de innerlijke grond van de schepping, en de schepping omgekeerd als (slechts) uiterlijke entourage van het verbond. Vanuit dat uitgangspunt mochten de vragen van geloof en wetenschap, schepping en evolutie, in zijn theologie geen plaats hebben. Zo houd je de zaken zuiver.

De Leede lijkt die lijn te volgen, zij het wat minder stringent. ‘De vragen waar Oer een antwoord op probeert te geven zijn secundair’, schrijft hij. Daar kan ik het in zekere zin nog wel mee eens zijn. De christelijke scheppingsleer is in elk geval rijker en omvattender dan dat ze zou opgaan in de oorsprongsvragen.[4] Maar Barth voorvoelde al dat met zijn keuze het laatste woord niet gezegd was. De vraag naar onze plaats in het universum, naar wie alles sich zum Ganzen webt, laat zich op z’n best slechts tijdelijk onderdrukken. Het is uiteindelijk de vraag naar de eenheid van het leven. Het lukt eenvoudig niet om geloof en wetenschap in gescheiden compartimenten op te sluiten. Ze raken elkaar hoe dan ook.

Twee soorten kennis – zeker. Maar wel van één en dezelfde werkelijkheid. Die werkelijkheid proberen we in Oer te tekenen, even speels als serieus. Of het gelukt is, is natuurlijk aan de lezer, en ik laat me door De Leede graag gezeggen als het beter kan. Dat het structureel anders moet, geloof ik niet.

Prof. dr. G. van den Brink is hoogleraar theologie & wetenschap aan de Vrije Universiteit, Amsterdam.

  1. De Leedes vragen daarbij waren al bekend; zie zijn Kan de gereformeerde theologie een paradigmawisseling aan?, Theologia Reformata 45 (2002), 51-59.
  2. Zie bijvoorbeeld, onder veel ander werk, Een open geheim. Natuurlijke theologie als brandpunt van geloof, kunst en wetenschap. Kampen: Kok, 2009.
  3. Lisa H. Sideris, Consecrating Science. Wonder, Knowledge, and the Natural World. Oakland: University of California Press, 2017.
  4. Vgl. G. van den Brink en C. van der Kooi, Christelijke dogmatiek. Zoetermeer: Boekencentrum, 2012, 210.