Overwinteren

Gert-Jan Segers

Natuurlijk had u niet anders verwacht dan dat u in Wapenveld een bespreking zou aantreffen van het literaire debuut van oud-medewerker Gert-Jan Segers [1]. Hij studeerde politicologie in Leiden, woonde zes jaar in een studentenhuis en was lid van het C.S.F.R.-dispuut Panoplia. De roman Overwinteren is voor een deel gebaseerd op de ervaringen van de schrijver in die periode.

Vier studenten delen een huis, en vervolgens (véél) koffie, en ook lief en leed wordt gezamenlijk beleefd. De schrijver laat verteller Joost de ik-vorm gebruiken. De eigenlijke hoofdpersoon is Gerard, die de krachtigste persoonlijkheid en de meest uitgesproken ideeën heeft. Joost trekt zich aan hem op, en er groeit een diepe vriendschap tussen die twee. De andere twee bewoners zijn Stefan die God en zijn medemensen oprecht dient, en Marco die alles best vindt zolang het maar niet ten koste gaat van zijn vrijheid.

De schrijver lijkt zich zowel met Joost als met Gerard te identificeren. Een aanwijzing daarvoor vormen de gekozen namen: de achternaam van Joost is ‘Gersjes’, en daaruit is zonder veel moeite ‘Segers’ te reconstrueren, terwijl Gerard verwant is aan Segers’ voornaam.

De hoofdlijn van het verhaal betreft de geestelijke ontwikkeling van vooral Joost en Gerard. De achtergrond wordt gevormd door alledaagse bezigheden, perikelen binnen de studentenvereniging, verliefdheid, en buiten de verhaallijn de ontwikkelingen in het Oostblok. Die passages onderbreken het verhaal en zijn mijns inziens weinig functioneel.

Alle vier de bewoners nemen op hun eigen manier wat afstand van het christelijk geloof zoals ze dat van huis meegekregen hebben. Joost laat het er een beetje bij zitten, zonder al te veel bewuste overwegingen; de altijd radicale Gerard stelt God een ultimatum en zegt Hem dan vaarwel. De anderen twee maken een nog weer andere keus. Marco berekent de plussen en minnen, en wordt doelbewust atheïst, ongeveer op dezelfde manier als hij zijn meisje aan de dijk zet. Stefan maakt zich een ietwat naïeve, maar wel persoonlijke geloofsbeleving eigen. De dreiging waar Gerard mee geconfronteerd wordt, leert hem op een heel andere manier naar God zoeken. En hij vindt Hem. Gerard dringt er bij Joost op aan dat hij ook een keus moet maken. Koud of heet, maar alsjeblieft niet lauw. Proloog en (ten overvloede) epiloog onthullen de keus van Joost.

Tijdens een discussie over dit boek op een literatuurkring kwam de vraag aan de orde of het einde van het boek – Gerard verzoent zich met God en vindt vrede – geloofwaardig beschreven is. Mij werd duidelijk dat het antwoord afhangt van puur persoonlijke factoren als levensgeschiedenis en karakter. Ik voor mij kan me voorstellen dat het kan: een door en door rationeel mens die overstag gaat. Mijn ervaring is dat beslissingen als deze vallen in een laag die dieper is dan het rationele. Confrontatie met lijden maakt het de mens soms mogelijk om die laag te bereiken, en God om ons te bereiken.

De vier studenten zijn lid van een grote, seculiere studentenvereniging, Socrates, onderverdeeld in disputen. Bij één daarvan, Ars et Amicitia, zijn de vier huisgenoten aangesloten. In het beeld dat de auteur van dat dispuut schetst, wordt iets zichtbaar van zijn ideaal: christenstudenten die hun plaats innemen midden in de studentenwereld. Het dispuut bestaat uit gelovigen én ‘liberale, verlichte heidenen’ die gemeen hebben dat ze de vragen die vanuit de cultuur op hen af komen, serieus willen nemen. Gert-Jan Segers betreurt het dat de C.S.F.R. christenstudenten zo in beslag neemt dat er geen ruimte over blijft voor intensieve omgang met studiegenoten (interview in Trefpunt).

Een niet zo verheffende rol wordt gespeeld door Faber, de huisbaas. Hij laat zich voorstaan op zijn goede bedoelingen met het ‘christelijk project’, maar in feite draait het bij hem om geld en met de regels neemt hij het niet zo nauw. De auteur heeft een antenne voor schijnheiligheid in christelijke kring: zie het tenenkrommende verslag van een huwelijksbevestiging waarbij het bruidspaar schuldbelijdenis doet, en de afspraak die de moeder van Joost met hem maakt: als hij thuis is af en toe mee gaan naar de kerk, voor de mensen¼

Gert-Jan Segers doet nadrukkelijk zijn best om de hoofdpersonen als geen haar beter dan de gemiddelde student te portretteren. Niet alleen grof taalgebruik, kroeg- en bioscoopbezoek worden daarbij ingezet, maar ook vrijblijvende seks. De terloopsheid waarmee dit afgedaan wordt, gaat mij wat ver. Verder betreur ik dat belangrijke personages als Farah en Stefan zo clichématig beschreven worden dat hun rol in het verhaal ongeloofwaardig wordt. Het viel me op dat het ook voor Segers moeilijk is de Nederlandse werkwoordstijden goed te hanteren. Hoe doe je dat als je in een verhaal dat in de verleden tijd gesteld is, iets wilt vermelden uit een nog verder terugliggend verleden (p 12 en 13)? In de discussies worden dingen soms met zoveel aplomb geponeerd, dat het moeilijk valt een en ander serieus te nemen. Weer een voorbeeld van een boek dat er beter op geworden zou zijn als een kritische buitenstaander er kanttekeningen bij had mogen plaatsen.

De structuur van het boek is origineel. Niet alles kan meteen doorzien worden, en de vele interne verwijzingen maken herlezing tot een genoegen. Af en toe verrast Segers met formuleringen zó vol zeggingskracht, dat je weer verzoend bent met het ietwat vlakke geheel. Een lovende opmerking ook over het uiterlijk van het boek. De foto op het voorplat is fraai en veelzeggend, en het kader is mooi beletterd. De titel daarop heeft rechtstreeks betrekking op de episodes die beschreven worden: vier winters (1988 tot en met 1991). In het woord overwinteren klinkt verder door: ‘ondanks moeilijke omstandigheden overleven’ en ‘een periode van rust beleven die voorwaarde is voor verandering en groei’.

Ik citeer uit de mond van Gerard de boodschap van het boek.

De meesten geloven omdat ze de zekerheid van een religieus systeem willen. Die merken niks van God, maar hebben daar ook helemaal geen behoefte aan. Die willen regels, willen precies weten hoe ze moeten leven, anders worden ze gek van de vrijheid. Die werken hard in hun christelijke club en denken dat ze dat voor God doen. Maar het heeft niks met God te maken, het is alleen goed voor hun eigen zielenrust (p 129).

Hoe dan ook, volgens mij is een vrij leven in relatie met de persoon van Jezus de kern van het christelijk geloof. En wat we er ook van geloven, óf je bent christen en je stelt je in verbinding met Jezus, óf je gelooft het niet en dan heet je ook geen christen. Je bent koud of heet, maar in ieder geval niet lauw (p 49).

De auteur heeft de scherpe kantjes niet van het weerbarstige leven afgehaald. Zijn pleidooi voor echtheid verdient uw aandacht.

  1. Uitgeverij Mozaïek, Zoetermeer 2000, 190 p., f29,90
     bestel