Hemelburgers
Een paar zomers geleden stond ik in het douchehok van de camping toen ik ineens iemand ‘Jezus is de goede herder’ hoorde fluiten. Het bleek een vader die met zijn kinderen de afwas deed. Ik had de neiging uit pure blijdschap op hem af te lopen en onze gedeelde achtergrond bekend te maken, maar realiseerde me op tijd dat deze man wellicht uit Houten, Ede of een andere protestants-christelijke enclave in Nederland kwam en het misschien heel normaal vond in het wild andere christenen tegen te komen. Ik hield me dus in, maar voelde me toch vrolijk en bemoedigd.
Nederland is een wonderlijk verdeeld land. Sinds december werk ik weer in Amsterdam, na bijna vijf jaar Utrecht; twee steden die verrassend veel van elkaar verschillen als het gaat om het aantal collega’s dat nog een christelijk familielid of vriendin heeft of zelf opgegroeid is in een christelijk nest. Toen ik een keer met een bevriende collega in Utrecht sprak over het ongemak dat ik ervaar als ik de kerk noem bij het doorspreken van ieders weekendactiviteiten, zei ze: ‘Jij bent hier ongemakkelijk over, niet wij.’ Het duurde een tijdje voordat ik dat durfde te geloven, maar inmiddels denk ik dat het waar is: in Utrecht is christen-zijn niet zo’n ding als in Amsterdam.
In mijn eerste werkweek in Amsterdam werd me direct weer duidelijk waar mijn ongemak vandaan kwam. Eén van de psychologen had van de psychiater van wie ik het overnam al gehoord dat ik christen was, en zij vroeg zich af of ik er oké mee was als andere collega’s het ook zouden weten. Het klonk alsof ik een groot geheim met me meedroeg, een schandaal waarbij alleen mijn initialen in de media waren geweest maar waarvan zij inmiddels wisten dat het over mij ging. Ze zei er gelijk bij: ‘Ik heb zelf ook een vriendin die christen is, dat kan wat mij betreft prima, zolang iemand wel een beetje vlot is.’ So far voor de Amsterdamse ruimdenkendheid.
Eén voordeel: zo’n allenige positie maakt wel dat je een feilloze radar ontwikkelt voor taalgebruik waarin iemands christelijke achtergrond subtiel doorklinkt. Je weet natuurlijk dat je met een medehemelburger te maken hebt als iemand zich gezegend voelt, dat is duidelijk. Maar het gaat ook op voor bijna iedereen die zegt reden tot dankbaarheid te hebben, die dingen gegeven zijn of het woord ‘mogen’ gebruikt in de zin van: ‘zo mooi dat we deze mensen mogen ontvangen.’ Iedereen die zegt ‘na mij de zondvloed’, of ‘oog om oog, tand om tand’. Iedereen die het woord ‘barmhartig’ nog in de mond neemt, of het woord ‘genade’ gebruikt zonder het achtervoegsel ‘loos’. Iedereen die zich bemoedigd voelt of kracht heeft gekregen en iedereen die zich omringd weet. Subtieler dan de tale Kanaäns, maar toch onmiskenbaar christelijk.
Het doet me denken aan de tijd dat je overal Ichthusvisjes achterop auto’s zag en dat dat er meer waren dan je gedacht had. In de seculierste regionen van Nederland zou het geen kwaad kunnen onze medegeloofsgenoten opnieuw een hart onder de riem te steken door af en toe met stoepkrijt een Ichtusvis op de straat te tekenen. Of, mochten er Wapenveldlezers in Amsterdam wonen of werken, af en toe een liedje van Elly en Rikkert te fluiten. Ik zal je herkennen en er mijn hart aan ophalen.
Dr. M. Groen-Blokhuis werkt als psychiater.