Als wij samenkomen
Dat de liturgie in de samenkomst van de christelijke gemeente geen ‘bijzaak’ is beginnen we ook in de gereformeerde gezindte een beetje te ontdekken [1]. In de 20ste eeuw is een proces van liturgische bewustwording en herbezinning op gang gekomen – de naam van G. van der Leeuw moet in dit verband met ere worden genoemd –, dat aan de gereformeerde gezindte lange tijd goeddeels is voorbijgegaan. Inmiddels valt er op vele plaatsen ontluikend liturgisch besef te bespeuren. Dat was en is ook wel nodig. De psalmen worden – gelukkig – vermoedelijk nergens meer ‘ter verpozing’ gezongen, en de plaats van de collecte in de dienst zal ook niet meer door enkel praktische overwegingen worden bepaald. Als er uitzonderingen op deze regel zijn, troost ik mij met de gedachte dat zij ook hier de regel bevestigen.
Nu is het beeld van de ontwikkelingen op gereformeerd erf bepaald niet uniform. Enerzijds tekent zich op sommige plaatsen een tendens af, die men min of meer katholiserend zou kunnen noemen. Anderzijds is het zingen uit Opwekking op verschillende plekken sterk in opkomst. Dat een en ander het geheel van de dienst, en niet te vergeten de godsdienstige beleving in het algemeen, behoorlijk raakt en beïnvloedt mag zonder meer duidelijk zijn. Een zekere verscheidenheid is het kenmerk van een levende eenheid, maar de divergentie neemt al te grote vormen aan.
Het is alleen al daarom zeer toe te juichen, dat er bezinning plaatsvindt op wat gereformeerde liturgie mag heten. Dr T. Brienen heeft ons een aantal jaren geleden al gediend met een studie over de liturgie bij Calvijn, en nu ligt dit boek op tafel, geschreven door een drietal auteurs met uiteenlopende deskundigheden bij onderling een diepe theologische verwantschap.
Wat biedt het boek? Nu, om te beginnen een heel rustige beschrijving van wat in de gereformeerde eredienst allemaal gebeurt. Neem nu de vraag wanneer de dienst precies begint. Is het ‘votum’ – beter: ‘bemoediging’ of ‘onze hulp’ – een liturgische hamerslag, waarmee de vergadering van de gemeente wordt geopend? Zingen we dan dus ook eventueel psalmen of liederen vóór de dienst? Nee, zegt Van der Velden, dat doen we niet. Het zou immers betekenen, dat de dienst begint als (een deel van) de kerkeraad met de voorganger binnenkomt. Dat is een rest van roomse zuurdesem, dat ook aan de term ‘intochtslied’ ten grondslag ligt. Het is de gemeente, die samenkomt, en daarom hoort het met elkaar het kerkpad oplopen er al bij. Er zijn geen exacte markeringen van het begin van de dienst te geven. Over het ‘onze hulp’ gesproken – kenmerkend voor de liturgie van de Reformatie is dat die woorden niet langer het persoonlijke gebed van de priester vormen, maar in en namens de samengekomen gemeente worden gesproken.
Nu, zo lopen de auteurs heel de liturgie van de eredienst langs, en het oogt op het eerste gezicht mogelijk saai en fantasieloos, maar het is overtuigend door de rust, waarmee men de dingen bespreekt. Rustig wordt geargumenteerd, met die kennis van zaken die stemverheffing en boude taal overbodig maakt. Het is daardoor voor mijn besef een meeslepend boek geworden, dat ook precies op tijd komt. Wat doen we eigenlijk in de dienst? Wanneer collecteren we? Wat is de functie van de Tien Geboden, die min of meer geruisloos uit de liturgie van grote delen van de kerk zijn verdwenen? Wanneer belijden we ons geloof? Waarom doorgaans ‘s middags? En waarom de Tien Woorden altijd ‘s morgens? In de calvinistische liturgie werden ze gezongen, als regel van de dankbaarheid, bij ons hebben ze een plaats aan het begin van de dienst, in het kader van schuldbelijdenis en verootmoediging. Is er niet veel gereformeerd missionair élan teloorgegaan, doordat we Gods geboden niet meer horen onder het gezichtspunt van de gestalte van de vreze des Heren, in eerbiedige en verwonderde dankbaarheid. Kortom: hoe gereformeerd zijn we eigenlijk nog?
Nee, de teneur van het boek is niet: simpelweg terug naar het oud vertrouwde. Een gereformeerde benadering van de liturgie kan zich alleen maar kenmerken door een terugkoppeling op de Schrift, met oog voor de eigen tijd. Dat geldt bijvoorbeeld de plaats van het lied in de dienst. In de Reformatietijd was men gewoon de psalmen eenvoudig achter elkaar dóór te zingen, en ook in dit opzicht werd wat uitsluitend in de kloosters gewoonte was nu gewoonte van de christelijke gemeente. Aan de tussenkopjes ‘pauze’ in oude psalmberijmingen kunnen we nog zien op welke punten men even mocht stoppen om op adem te komen. Dàt men de psalmen ging zingen, en ook àllemaal, is goed, maar dat de relatie met de andere onderdelen van de dienst – de Woordverkondiging voorop, maar ook bijvoorbeeld de inzameling van de gaven – ontbrak stimuleerde de bewuste betrokkenheid van de gemeente bij het geheel van de dienst niet.
Ik kan hier uiteraard slechts een impressie geven, maar het mag voldoende zijn om aan te geven, op welke manier echt alles aan de orde komt: doop, avondmaal, leerdienst, diensten rond huwelijk en begrafenis, dankzegging en voorbeden – alles overzichtelijk ingedeeld als in een naslagwerk. Steeds is de betoogtrant dezelfde: aandacht voor de oorsprong, voor de nieuwe, eigen inzet van de Reformatie, en dan niet slaafs, maar vanuit een bijbels-kritische beoordeling in de geest van het ‘semper reformanda’. Hier zijn geen bevlogen vernieuwers aan het woord, die pleiten voor allerlei experimenten zónder degelijke doordenking. Nee, dit is vooral een pleidooi de eigen traditie serieus te nemen, en de ‘oude schoenen’ nog eens even goed te bekijken én erop te lopen op de manier waarvoor ze bedoeld zijn alvorens ze weg te gooien.
Vraagt men naar een beheersend gezichtspunt, dan is dat – als ik het goed zie – dat de gemeente subject van de liturgie is. Merkwaardig, dat men ook in kerken van gereformeerd belijden bewust of onbewust in liturgicis niet zelden tendeert naar een katholiserende ambtsopvatting. Het ambt neemt in het algemeen af in betekenis, vooral waar het gaat om leergezag, maar het mag wel meer en meer bemiddelen in het geheel van de liturgie. Die ontwikkeling, die de gemeente onmondig kan maken, of haar overgeven aan allerlei ‘wind van leer’, wordt door de auteurs met zorg gadegeslagen. Ik ben hen er dankbaar voor, dat ze het op deze manier doen: door nog één keer de waarheid en de kracht van een goed-gereformeerde liturgie te laten zien. Mijn conclusie is: wàt er ook bijgesteld moet worden, niet die fundamentele lijn: dat de gemeente samenkomt, en dat het erom gaat de weg te bereiden voor het komen van Christus in zijn Woord en Geest. Die lijn heeft niet alleen uitstekende bijbelse papieren, maar kan ook helpen om de mondige mens van vandaag tot de rechte mondigheid te brengen.
- Boekencentrum, Zoetermeer, 2000, 207 blz., f32,50