Hoe wilt Gij zijn ontmoet?
Postmodern
'Wat ik bij mijzelf en vele anderen bespeur, is niet zozeer dat ik mijn opvattingen op een aantal punt veranderd heb, maar veeleer dat ik het allemaal niet meer zo precies weet én dat me dat ook niet meer zo erg veel kan schelen. De kenners zullen dat een postmoderne levenshouding noemen. Ik ben uiteraard geen postmodernist, geen aanhanger van de postmodernistische denkstroming. Maar ik ben, of ik het wil of niet, in allerlei opzichten wel behept met het postmoderne levensgevoel' [3]. Deze uitspraak is vooral opmerkelijk, wanneer beseft wordt dat deze afkomstig is van prof. dr. W. Ouweneel en uitgesproken werd tijdens de EO-conferentie over 'De boodschap en de kloof'. Op de conferentie stond de vraag centraal of naast de wereld nu ook de kerk veranderd was, waardoor deze minder bereikbaar zou zijn voor de klassieke boodschap. Zoals uit het citaat duidelijk zal zijn, bevestigde deze spreker het vermoeden van de organisatie volledig.
Ouweneel meent een verschuiving waar te nemen van het verstand naar het gevoel, de beleving. Hoewel hij wel wat gevaren ziet bij deze verschuiving ('Ik heb er niets tegen als jongeren op een praise-avond graag "uit hun dak gaan", maar ik maak me er wel zorgen over dat velen steeds minder kennis lijken te hebben van de bijbel en hun eigen traditie'), wil hij toch met name op de positieve kanten wijzen. In ieder geval dient bij de overdracht van het Evangelie rekening gehouden te worden met de veranderende tijden. Eigen denksystemen moeten niet meer verabsoluteerd worden (Ouweneel gaf te kennen daar zelf ook wel last van gehad te hebben) en de nadruk zal moeten liggen op het persoonlijke geloofsleven. Jongeren gaat het niet zozeer om de geloofsinhoud, maar om de geloofshouding, is iemand authentiek. Voor de jeugd telt de indeling in kerkelijke hokjes vrijwel niet meer. 'De kinderen van Darby en Schilder, en soms zelfs die van Wisse en Kersten, worden tegenwoordig op het Flevo-festival en op de pinksterconferenties te Vierhouten aangetroffen en ze hebben het daar gewoonlijk goed naar de zin' [4].
Voor degenen die deze wending niet mee maken - Ouweneel situeerde ze met name in de reformatorische hoek - rest in zijn ogen het ghetto en uiteindelijk de verdwijning.
Deze analyse van Ouweneel zette de toon voor de overige gesprekken, ontmoetingen en bijdragen tijdens de conferentie. In wandelgangen en gesprekken werd steeds meer afstand genomen van onder de invloed van de Verlichting ontstane waarheidsconcepten. De voor onze tijd kenmerkende hunkering naar ervaring werd onderkend, maar ook maar meteen positief gewaardeerd. Naar de aard van de moderne ervaring werd niet gevraagd.
Tijdens de avondsessie werd duidelijk wat de gevolgen hiervan zullen zijn voor de verhoudingen binnen en tussen de orthodoxe kerken en gemeenten. Vijf predikanten of voorgangers mochten informatie geven over de wijze waarop zij de kloof in hun gemeente proberen te overbruggen. In het verhaal van ds. P. de Vries - hervormd predikant te Elspeet - werd duidelijk dat hij niet veel moest hebben van het postmoderne denken. Bevinding is wat anders dan een goed gevoel. Bevinding of ervaring moet wel aan waarheid gekoppeld zijn. En die waarheid is geen prettige waarheid. Het is een waarheid van oordeel over de zonde. Dominee De Vries was ook geen prettige spreker. Geen show, geen grap, geen retorica. Hij leek zich in de typische EO-sfeer niet geheel op zijn gemak te voelen. Hij sprak wat verkrampt, alsof hij zich er van bewust was met zo'n boodschap niet echt populair te zullen worden. Maar de waarheid moet nu eenmaal gezegd worden.
Even terzijde. Naar aanleiding van de verschijning van het Open Boek in 1991 vroeg prof. Graafland zich in een bespreking in Koers ook af of de 'cultuuromslag' - waar het Open Boek rekenschap van geeft - alleen de vormen betreft of 'ergens toch ook de inhoud raakt' [5]. De reactie van De Vries staat niet op zichzelf maar vertegenwoordigt een geluid dat in met name hervormd-gereformeerde kring breder en in allerlei variaties te beluisteren valt.
In hetzelfde rijtje voorgangers en predikanten trad ook ds. S. van Deventer op, hervormd predikant te Aalsmeer. Deze sloot volledig aan bij de ideeën van Ouweneel. Kerkdiensten in zijn gemeente bieden volop ruimte voor de geloofservaring van de bezoekers. Daarmee wekken zij natuurlijk ook ervaring op. Niet alleen door wat hij zei, maar ook door de wijze waarop gaf Van Deventer ons de indruk dat zijn kerkdiensten het karakter hadden van een goed geregisseerde show, zij het duidelijk een christelijke. Een goed koor, een goede band, goede liederen, een goede preek, allemaal voorwaarden voor een goede dienst. Van Deventer wist het ook te brengen. Ernst en grap wisselden elkaar af, kleding en accent gaven hem de allure van de 'wijze uit het zuiden' en de inhoud bleef hangen door de korte en heldere slogans. Het was niet gelikt. Wel was hier iemand aan het woord die in staat was over God te praten en te spreken op een manier die dichtbij de moderne mens komt.
Vreze en overgave
Zonder hier uitspraken te willen doen over het waarheidsgehalte van beide geloofshoudingen, hoef je geen theoloog te zijn om beide benaderingen kort te kunnen typeren. In de meer bevindelijk reformatorische benadering staat de heiligheid van God voorop. Ontmoeting met God kan dan ook niet op ons initiatief tot stand komen. Het is Zijn opzoekende zondaarsliefde. Gods onmetelijke heiligheid kwalificeert tegelijkertijd 's-mensen onheiligheid. Wij zijn Zijn liefde niet waardig. Het besef onrein te zijn en in een onreine wereld te leven, is kenmerkend voor deze geloofsvorm. Dit besef is een besef van alle tijden, beter gezegd, dit besef hoort vanaf het begin bij deze traditie. Maar naast deze nu al enkele eeuwen voortdurende constante in de geloofsbenadering is er ook sprake van een verschuiving ten opzichte van vroeger tijden. Vreemdelingschap en afwending van de wereld en al haar genoegens is de bevindelijke vroomheid natuurlijk nooit vreemd geweest. Maar het vreemdelingschap dat nu beleden wordt, lijkt ingegeven door het besef dat onze huidige cultuur geen ruimte biedt voor de openbaring van de heiligheid van God. Juist op terreinen waarop sprake is van ontmoeting met God of openbaring van God, vindt veelal verwerping plaats van het moderne. Te denken valt hierbij aan de nieuwe vertaling, nieuwe berijming, nieuwe liederen, vernieuwing van een liturgie enzovoort. Een mooi voorbeeld is natuurlijk de kledingsmoraal. Voor Gods aangezicht kun je niet in een modieus niemandalletje verschijnen. Gelaat, gewaad en gepraat zijn onwerelds te noemen en hebben een eigen gestalte gekregen, passende bij de heiligheid van God.
Hiertegenover stond op het EO-congres de evangelischer stroming. Hier hebben gelaat, gewaad en gepraat veel minder een eigen gestalte gekregen. Men is er juist trots op het geloof in eigentijdse vormen gestalte te geven. Onbewust wordt soms zelfs gebruik gemaakt van een argumentatie die helemaal van deze tijd is: het liberale marktdenken. 'De voorganger moet rekening houden met het gedachtengoed en de wensen van de jongeren. In prediking en liturgie moet je aansluiten bij hun behoeften. Een rationele uitleg van de catechismus doet ze niets. Daar worden zij niet koud of warm van.'
Het spanningsveld tussen bevindelijk gereformeerde en evangelischer geloofsbeleving roept in ieder geval de vraag op in hoeverre de ontmoeting met God zijn eigen geheiligde vormgeving vraagt (én eigen ervaring oproept) en in hoeverre die vormgeving ervan haaks staat op onze tijd en cultuur. Een vraagstelling die de kern uitmaakt van de serie 'Hoe wilt Gij zijn ontmoet?' die op dit artikel zal volgen.
Sacraal
Deze wat abstracte vraag is niet gebonden aan de discussie tussen bevindelijken en evangelischen, maar kan daar ook van losgemaakt worden. We doen dat door wat gedachten door te geven van Frits van der Meer, de katholieke priester en kunsthistoricus die in de jaren zestig meemaakte hoe in een decennium vrijwel alles wat hem heilig en dierbaar was, werd afgedankt [6]. Zijn visie hierop heeft hij gepubliceerd in zijn Open Brief over geloof en eredienst uit 1974 [7].
Voor Van der Meer verdwijnt met het vervagen van het onderscheid tussen het heilige en het profane de voedingsbodem van het geloof. 'Neem de suggestie weg, die er nog altijd uitgaat van het heilige: dat is de opzet van alle atheïsme, het onbewuste zowel als het strijdbare. Ontluister de kerken, neem de klokken weg, sluit de schone heiligdommen en duld nog een tijdlang de kitschkerken (...) verander de zondag in een dag van luieren, verveling, sport en vermaak' [8]. 'Bewuste secularisatie begint met terugdringen, gevolgd door regelrechte boycot van het sacrale. De sacrale is een hooggestileerde, maar ook gewoon een "goede" vorm. Die hoeven niet altijd grandeur mee te brengen, maar wel waardigheid. Elke vorm van orde, stilering, verfijning, is een overwinning op de anarchie en onderscheidt sinds eeuwen Grieken van barbaren. Haat tegen orde en goede vorm is altijd een teken van innerlijk verval, dat is, innerlijke wanorde' [9].
Voor Van der Meer vindt de ontmoeting met het heilige met name plaats in de eredienst. 'Onontbeerlijk is de sacrale vorm in de eredienst, en daar is zij, als in een kostbaar en zeldzaam zaad, gegeven met de instelling van de mysteriën die wij sacramenten noemen'. Wie geen oog meer heeft voor het heilige verandert de kerk in een vergaderlokaal.
Van der Meer verwijt met name de leidinggevenden in zijn kerk de zucht om zo modern mogelijk te zijn en het onderscheid tussen sacraal en profaan uit te wissen. Het is zijn vaste overtuiging dat het geloof dan wegkwijnt omdat het geen voedingsbodem meer heeft [10]. 'Nergens is de invasie van de profane wereld, tenslotte zo brutaal als in de prediking. Was die maar een onnozele naaste gelegenheid tot verstrooiing. Zij is voor ontelbaren een gewone ergernis, het zien herkauwen van futiliteiten uit het dagnieuws. Een goede preek is die, waarnaar ik kan luisteren als een aandachtige, staande voor de iconen van het Woord' [11]. 'Uitzonderingen, zeggen sommigen. Goed, maar het kwam en het komt voor. Bij het altaar staan met een hand in de zak, trui aan in plaats van de heilige gewaden; over het koor lopen als in een huiskamer; voortdurend een andere vertoning op touw zetten, als of het ging om een huis van vermaak; het heiligdom binnen het etmaal veranderen in een oord van krakeel, discussie of gezelligheid' [12].
'"In het huis des gebeds wordt zelden meer echt gebeden", zei een priester onlangs, kort voor zijn dood. Maar aanbidding en smeekgebed, en niet onderrichting, is het hart van de eredienst. En ook na stromen van gewijde muziek, ja juist dan, wil de echte aanbidding de stilte die straks zal invallen, en waarin de Opheffing van de mysteriën en de verheffingen van het hart plaatsvinden. Er is te weinig stemming, er is te weinig stilte in onze kerken' [13].
Duidelijk is dat bij Van de Meer alleen verhevenheid en waardigheid recht kan doen aan de omgang met de Heilige. Ook hier schept de omgang met God zijn eigen vormen, vormen die haaks lijken te staan op de eigen cultuur en tijd. Van der Meer kan vanuit de reformatorische traditie de vraag gesteld worden of waardigheid maar op één manier vorm gegeven kan worden. Waarom zou alleen een hoogkerkelijke vorm van liturgie, met gewaden en onbegrijpelijk latijn de juiste vorm zijn? (Frappant is hier overigens de parallel met de bevindelijk gereformeerden: waarom zijn alleen een oude berijming op hele noten, het zwarte streepjespak en de Statenvertaling juiste vormen voor de eredienst?)
Juist de Reformatie heeft oog gekregen voor de waarde van de schepping en het gewone leven. Ook de stratenmaker oefent een goddelijk beroep uit. Met andere woorden, het onderscheid tussen het profane en het heilige is door de Reformatie aanmerkelijk van karakter veranderd. Liturgisch gesproken staat niet zozeer de verhevenheid van de vorm voorop, maar meer de mate waarin deze geheiligd wordt aangewend en of dit ter ere van God gebeurt.
Door de controverse bevindelijk gereformeerd en evangelisch te leggen naast Van der Meers kritiek op liturgische vernieuwing in de katholieke kerk, wordt duidelijk dat deze kwestie een algemener karakter heeft en dus vooral niet geïsoleerd bekeken moet worden. Zorg om verlies van waardigheid op religieus gebied is kenmerkend voor de gevestigde kerken van deze eeuw. De vraag die hierbij speelt is steeds weer of waardigheid aan vaste vormen gebonden is of verschillende vormen kan aannemen. Met andere woorden, is Van der Meer gewoon een aristocratische cultuurpessimist die weigert met zijn tijd mee te gaan, of heeft hij werkelijk weet gehad van heiligheid?
Waardigheid
In de serie 'Hoe wilt Gij zijn ontmoet?' willen wij de bezinning uit laten stijgen boven de controverse reformatorisch - evangelisch of: protestant - katholiek. Omgaan met het heilige en leven volgens geheiligde vormen en gebruiken is niet alleen binnen de kerken problematisch geworden. Desacralisering, waardigheidsverlies of stijlverlies is niet voorbehouden aan kerken, maar is kenmerkend voor het maatschappelijke leven van de westerse samenleving.
Over de problematische kanten van waardigheid in onze cultuur is vorig jaar een boeiend proefschrift verschenen [14]. De auteur dr. Carl C. Rohde laat zien dat waardigheid altijd de meest verheven standaard is waaraan een tijdperk, een cultuur zich wil meten. Het betreft normen die onomstreden zijn, waaraan een ieder zich spiegelt. In de huidige tijd is er echter van een dergelijk collectief waardigheidsideaal geen sprake meer. Waardigheid is geïndividualiseerd. 'Vroeger hadden zulke collectieve noties grote kracht. Vaak waren ze standgebonden. Je plaats weten, was bijvoorbeeld heel belangrijk voor de lagere klassen. En omgekeerd, je stand ophouden voor de hogere kringen. Dat is allemaal verdwenen. Niemand heeft nog de autoriteit om ons bepaald gedrag voor te schrijven. Dat geeft enerzijds flinke vrijheid, anderzijds een soms angstaanjagende ongebreideldheid. Daarom zijn we voortdurend op zoek naar nieuwe vormen van waardigheid' [15].
In vroeger tijden werd waardigheid vrijwel altijd met God verbonden. Die verbinding is er nu niet meer. 'Waardigheid moet het stellen zonder metafysische legitimering. Wat uit handen van God genomen is, ligt nu in handen van public relations managers' [16].
Kenmerkend voor het betoog van Rohde is dat waardigheid als zodanig niet verdwenen is. Maar bij gebrek aan gezaghebbende instanties zijn de ideeën over waardigheid pluriform geworden en een kwestie van individuele keuze.
Toch sluit Rohde niet uit dat het mogelijk is dat de onttovering van het moderne bestaan ongedaan gemaakt wordt door de medialisering van de werkelijkheid, waarmee weer ruimte komt voor een collectieve opvatting over waardigheid. 'Is tegenwoordig de televisie niet het enige medium dat nog het gevoel van collectieve feestelijkheid en betrokkenheid kan genereren?' Tegelijkertijd is Rohde wantrouwend. In een gemedialiseerde werkelijkheid kunnen alle noties van waardigheid gerecycled worden. Het voorbedachte karakter van deze recycling-processen wekt de schijn van onoprechtheid. En dat is dodelijk voor waardigheid [17].
Met dat waardigheid geïndividualiseerd is, valt op dat er veel gewisseld wordt van waardigheidsconcepten door dezelfde individuen en dat de offerbereidheid voor een bepaald waardigheidsideaal lijkt af te nemen. Individuen hangen soms zelfs elkaar uitsluitende waarheidsconcepten aan. Rohde denkt niet dat de mensen vroeger zoveel anders waren. Alleen behoefden ze over veel minder dingen na te denken. Ze waren niet zo hyperreflexief omdat ze niet voortdurend over de kwaliteit van hun bestaan hoefden na te denken. 'Ze konden veel gemakkelijker uit een stuk zijn, omdat ze zich minder vragen hoefden te stellen. Ga ik wel of niet vaderen voor de kinderen van mijn tweede vrouw. Hoe hard wil ik werken, hoeveel tijd wil ik aan mijn gezin besteden? Vroeger was je gewoon getrouwd. Nu moet je je overal bij afvragen: wat betekent dit voor mij?' [18].
Rohde's analyse van waardigheid werpt een nieuw licht op tal van discussies over liturgie en vernieuwingen in de vormgeving van het geloof. Vernieuwing betekent niet direct waardigheidsverlies, wel gaat het veelal gepaard met individualisering van de waardigheid. Een praise-avond met een goede band zal voor veel jongeren bij uitstek de vorm zijn waarin zij uiting kunnen geven van hun besef van de heiligheid van God. Heiligheid, waardigheid en stijl zijn niet langer vormvast, maar persoons- en vooral gevoelsgebonden. Zo bezien is de post-moderne vernieuwing van Ouweneel een adequaat en in de tijd passende verandering.
Met de opkomst van meer geïndividualiseerde vormen van waardigheid verschuift natuurlijk niet alleen de vormgeving, maar ook de inhoud. Staat in de bevindelijk gereformeerde traditie Gods heiligheid vooral tegenover 's-mensen verdorvenheid, in evangelische kring roept Gods heiligheid vooral reacties van overgave, onderwerping, vriendschap en kinderlijke vreugde op. Reactiepatronen zijn ook hier niet voorgeschreven, maar in hoge mate afhankelijk van individuele gevoelens of de regie van de gemeente [19].
Hiermee is gelijk de kwetsbaarheid van de meer postmoderne variant voor omgang met heiligheid aangegeven. Is het gevaar niet groot dat de postmoderne gelovige druk bezig is in zijn verering zijn eigen behoeften te bevredigen, omdat hij uiteindelijk vooral zelf de norm lijkt te zijn? Leidt de grote nadruk op ervaring niet vanzelf tot een bevestiging van allerlei projectietheorieën?
Massacultuur
Hiermee is nog niet alles gezegd. Wat wil het eigenlijk zeggen dat allerlei traditionele vormen van heiligheid in onze cultuur als anachronismen ervaren worden en nieuwe vormen voor heiligheid een ongekend grote omloopsnelheid hebben (bijbelvertalingen, liederenbundels, kerkinterieurs enz.)? Verdraagt de lichtheid van ons bestaan wel heiligheid? Anders gezegd, staat onze cultuur de ontmoeting met 'de Heilige' niet in de weg? Een cultuur die geen overkoepelende concepten voor heiligheid heeft en een kerk die hetzelfde ontbeert, kan de ontmoeting met God wel eens fors belemmeren. Waar Rohde vooral stilstaat bij verschuivingen in de vormgeving van waardigheid, is het nu tijd om aandacht te besteden aan de gedachten van de filosoof Walter Benjamin, die als geen ander geprobeerd heeft helder te krijgen wat de moderne tijd met onze ervaring doet [20].
Het begin van de moderne massacultuur situeert Benjamin in het midden van de vorige eeuw. Daar liggen de bronnen van de moderne ervaring. 'Als zovele anderen heeft Benjamin de enorme sociale en politieke veranderingen in de tweede helft van de negentiende en de eerste decennia van de twintigste eeuw intuïtief begrepen als een cesuur, een totale breuk met de voorafgaande historie. En net als zovele anderen doet hij allereerst een poging in kaart te brengen wat er in en door die breuk is teloorgegaan' [21].
Om te doorgronden wat er verandert is, begint Benjamin bij de materiële verandering in de leefcultuur van de mensen. Wat verandert er bijvoorbeeld door de komst van het spoorwegnet en de uitvinding van de glas- en ijzerarchitectuur, door de komst van de reclame en de detectieverhalen, de wereldtentoonstellingen en de boulevards van Hausmann?
Volgens Benjamin heeft de komst van de massacultuur - en daar ligt het belang voor deze serie - ook ingrijpende gevolgen voor de cultus. 'Een van de centrale thema's in het werk van Benjamin: modernisering als het oneindig reproduceerbaar worden van hetgeen voorheen als besloten traditie (en besloten in de traditie) gegeven was. Het cultische karakter van religie en mythe (het feit dat zij gebonden waren aan bijzondere, van de overige sociale praktijken nadrukkelijk te onderscheiden en met specifieke waarde beladen handelingsvormen) gaat verloren in het proces van modernisering, dat voor alles een proces van technologische reproduceerbaarheid is. "Heiligheid", als onderscheidende kwaliteit van traditionele religies, was gekoppeld aan afstand en eenmaligheid - en het zijn die kwaliteiten van tijd en ruimte die in het moderniseringsproces teloorgaan' [22]. Concentratie, gericht op het eenmalig naderen van een verte maakt plaats voor verstrooiing in de herhaling van de gewoonte. Benjamin spreekt ook wel over 'aura-verlies' of waardedaling van de ervaring.
Ervaring ontstaat door het samenkomen van het individuele en het collectieve verleden. In de cultus vindt die versmelting plaats door onder andere feesten en de ceremoniën (het opgaan naar Jeruzalem bijvoorbeeld). 'In wezen is de ervaring een kwestie van traditie, in het collectieve zowel als het private leven. Zij wordt minder uit aparte, in de herinnering strak gefixeerde gegevens gevormd dan uit opgehoopte, vaak niet bewuste data, die in het geheugen samenvloeien' [23]. In dit verband wijst Benjamin ook op de vertelling zoals die vanouds fungeerde. In de vertelling komen verleden en heden samen. De hoorder kan zijn eigen omstandigheden verbinden met het verhaal dat bijvoorbeeld handelt over een gebeurtenis uit de geschiedenis van de stam, of het volk. De vertelling heeft met andere woorden een kwaliteit van eenmaligheid, die gefundeerd is in een ervaring van duurzaamheid. De individuele creatie of uiting bestaat niet anders dan als deel van die door het collectief gegarandeerde duurzaamheid. Zij is als het ware onzichtbaar buiten die duurzaamheid. Zo is het ook met de ervaring in sterke zin: buiten de grenzen van de collectieve overlevering verkommert zij [24].
Benjamin lijkt een filosoof van de melancholie maar toch is dat niet het geval. Het gaat hem erom te onderzoeken hoe waardevolle noties uit het verleden vruchtbaar kunnen worden ingezet in een heden dat zo totaal anders is.
Balans
De balans is na deze rondgang niet zo moeilijk op te maken. Het onbekommerd omarmen van de postmoderne nadruk op ervaring als remedie tegen de crisis in de kerken is niet onproblematisch. Het optimisme dat betrekkelijk eenvoudig, met hier en daar wat aanpassingen, het moderne leven te verbinden is met de geloofservaring van de traditie, lijkt voorbarig. Evenals trouwens een heimelijk denken dat het isolement het wel zal houden. In onze moderne massacultuur is die strategie eenvoudigweg onmogelijk geworden, ook al zou men het willen.
Hoe wilt Gij zijn ontmoet? Die vraag zal ons in deze serie de komende jaargang bezighouden. In het komende nummer spreken wij met dr. H. Vreekamp. Onder andere over eerbied als grondhouding voor de omgang met God.
- Aldus het verslag in de Volkskrant van 19 januari 1998.
- NRC-handelsblad, 24 december 1997.
- De Boodschap en de Kloof - communicatie van het Evangelie in een postmoderne tijd, Evangelische Omroep, 1997, p. 51.
- De Boodschap en de Kloof, p. 62.
- Koers, 22 november 1991. In het artikel 'De ademnood van het gereformeerde leven', Wapenveld, augustus 1996, wordt dieper op de discussie n.a.v. het Open Boek ingegaan.
- Het artikel 'Koeien leer je geen wijn drinken' van dr. P. Veldhuizen in het oktobernummer van 1997 van Wapenveld vormt een goede inleiding tot het leven en werk van prof.dr. F.G.L. van der Meer.
- F. van der Meer, Open brief over geloof en eredienst, Lannoo/Tielt/Utrecht, 1974.
- Open Brief, p. 69.
- Open Brief, p. 82.
- Antoine Bodar heeft in de jaren negentig hetzelfde betoogd. Iemand als dr. W. Aalders vertolkte in protestantse kring in de jaren zestig een verwant geluid.
- Open Brief, p. 88.
- Open Brief, p. 91.
- Open Brief, p. 94.
- Dr. Carl C. Rohde, Het vertoog van waardigheid - Een cultuursociologische studie naar het dierbare en verhevene in de westerse beschaving, Amsterdam University Press, 1997.
- Rohde in de Volkskrant van 12 mei 1997.
- Het vertoog van waardigheid, p. 237.
- Naar aanleiding van de dood van prinses Diana schreef Ian Buruma dat 'de moderne sterrencultus iets anders is dan de eerbied die vanouds aan koninklijke families wordt betoond. Monarchieën ontlenen hun mystieke aura de geheimzinnigheid die hen omgeeft', NRC, 6 september 1997. De Engelse schrijver Martin Amis merkt naar aanleiding van de dood van Diana op: 'Het beeld is belangrijker dan de werkelijkheid, de media bepalen hoe mensen zich gedragen. In Engeland kon je na de dood van prinses Diana een glimp krijgen van het nieuwe millennium: miljoenen mensen die wanhopig zoeken naar een nieuwe heiland, en die worden opgezweept tot een staat van hysterische overwaardering', NRC, 31 oktober 1997.
- Rodhe in de Volkskrant van 12 mei 1997.
- Rohde wijst erop dat de moderne mens, juist door de pluraliteit aan waardigheidsvormen, extra gevoelig is voor regisseurs die ontwerpen voor waardigheid aanbieden via de media, shows enz.
- Walter Benjamin (1892 - 1940), Duits filosoof van joodse afkomst. Wordt meestal in een adem genoemd met vertegenwoordigers van de Frankfurter Schule als Adorno en Horkheimer, maar deelde niet hun historisch materialisme. Gedachten van Benjamin geven wij in dit artikel weer aan de hand van een boek van de Groningse filosoof René Boomkens, Kritische massa - over massa, moderne ervaring en popcultuur, Van Gennep, Amsterdam, 1994. Het werk van Benjamin mag zich de laatste tijd - ook in Nederland - in een toenemende belangstelling verheugen. Jaarlijks verschijnt in ons het land het Benjamin-journaal. Bij uitgeverij SUN verschijnen vertalingen van zijn werk zoals 'Het kunstwerk in het tijdperk van zijn reproduceerbaarheid' en 'Een storm waait er uit het paradijs'.
- Boomkens, p. 32.
- Boomkens, p. 42.
- Boomkens, p. 71.
- Boomkens, p. 73.