Sekse als antwoord
Verkerk is diep onder de indruk geraakt van het structurele karakter van het kwaad tegen vrouwen. Dit kwaad mag dan in ons land door de huidige wetgeving worden tegengegaan, echt verdwenen is het niet. Verkerks aanvankelijke scepsis moest wijken voor het onontkoombare gelijk van deze kant van de feministische literatuur. Intensief gaat hij met de feministische beweging in gesprek. Daarbij schuwt hij ook de confrontatie met zijn eigen christelijke traditie niet. Juist deze tweeledige inzet maakt het boek zo waardevol. Het gaat de vrijblijvendheid voorbij.
Het boek bestaat uit drie delen. Eerst geeft Verkerk een overzicht van de christelijke, de moderne en de postmoderne vrouwenbeweging. Vervolgens vraagt hij aandacht voor de veelzijdigheid van de werkelijkheid. Daarin stelt hij ook de manier waarop het kwaad tegen vrouwen wordt bedreven aan de orde. Hij toont aan dat dit kwaad zich nestelt in de maatschappelijke structuren. In het derde deel brengt hij de verschillende lijnen samen in een systematische analyse. De betekenis en de zin van het verschil tussen mannen en vrouwen staan hierin centraal.
Spannend
De spannendste vraag blijft die hoe de verhouding tussen de beide seksen idealiter zou móeten zijn. Verkerk merkt op dat binnen de christelijke traditie veel nadruk wordt gelegd op het sekseverschil, terwijl het tegelijkertijd moeilijk blijkt dit verschil concreet te omschrijven. Hij constateert een pendelbeweging tussen de klassieke benadering van 'sekse als scheppingsordening' - waarbij de man als het hoofd van de vrouw vooral leiding geeft en naar buiten treedt terwijl de vrouw de zorgende taken binnenshuis vervult - en de meer open benadering van 'sekse als gave'. In deze laatste benadering houdt het sekseverschil geen verschil in roeping, maar in gaven in. Deze gaven dienen te worden ontwikkeld door man en vrouw in relatie tot elkaar (p. 46).
De spanning tussen de gelijkheid van man en vrouw (beiden zijn geschapen naar het beeld van God) en het verschil tussen de seksen (God schiep de mens mannelijk en vrouwelijk) wordt volgens Verkerk in de reformatorische theologie niet bevredigend opgelost, ook niet met de introductie van het woord 'gelijkwaardigheid'. Verkerk acht dit een te vage term die vooral in het begin van onze eeuw gebruikt werd om de status quo te legitimeren en verbetering in de positie van de vrouw juist tegen te gaan (p. 64)!
Terecht waarschuwt Verkerk voor theologische luchtfietserij. 'Theologische bezinning krijgt pas echt betekenis in confrontatie met de werkelijkheid' (p. 64). Die confrontatie is de reformatorische theologie onvoldoende aangegaan. Te weinig stelde zij daardoor het kwaad met betrekking tot vrouwen aan de kaak. Ik denk dat dit juist is. Toch lijkt mij hier het gevaar niet denkbeeldig dat uit angst (onbewust) bij te dragen aan dit kwaad, het voorkómen daarvan de hoogste norm wordt, zodanig dat ook de theologische bezinning daaraan ondergeschikt gemaakt wordt. Verkerk interpreteert - mijns inziens terecht - de verhouding tussen man en vrouw in bekende Schriftgedeelten als Genesis 1-3 en Efeze 5 vooral in niet-hiërarchische zin (vgl. p. 63, p. 171vv.). 'Sekse als scheppingsordening' acht hij weinig vruchtbaar (p. 227). Mijn probleem hiermee blijft dat Paulus zich in bijvoorbeeld 1 Timotheüs 2:11-15 wel op een scheppingsordening lijkt te beroepen. Jammer dat Verkerk zo'n bijbelgedeelte in zijn boek buiten beschouwing laat.
Geschiedenis
Bijzonder boeiend vind ik het tracé dat Verkerk door de geschiedenis aflegt. De aangrijpende geschiedenissen van Christine de Pisan (vijftiende eeuw) en Olympe de Gouges (achttiende eeuw) maken het kwaad tegen vrouwen concreet en tonen tegelijk de moedige en intelligente wijze waarop deze vrouwen dit kwaad probeerden te bestrijden. De eerste vanuit haar relatie met God en Zijn Woord, de tweede vanuit het ideaal van de Verlichting met haar nadruk op de wetten van natuur en rede. Verkerk typeert hen als vaandeldraagsters van respectievelijk de christelijke vrouwenbeweging en het moderne feminisme.
Die christelijke vrouwenbeweging heeft intussen vanaf haar georganiseerde bestaan (1919, oprichting van de Nederlandse Christenvrouwenbond) de handen vol gehad aan het voeren van de strijd tegen de idee van de vrouw als tweederangs wezen. De Bijbel vormde hierbij haar fundament en haar wapen. De kwestie van het vrouwenkiesrecht maakte dat ook mannen zich niet langer aan deze strijd konden onttrekken. Mensen als Kuyper, Bavinck en Sikkel spraken zich uit. Vrouwelijke tijdgenoten als Katz, Barger en Breevoort bezonnen zich diepgaand op de relatie tussen man en vrouw. Typerend vind ik Verkerks conclusie dat genoemde mannen daarbij de ontplooiing van de vrouw vooral tekenden in relatie tot de man, terwijl de vrouwen hun uitgangspunt meer in de individuele verantwoordelijkheid van de vrouw tegenover God zochten. Een staaltje van (onbewust) 'manmiddelpuntig' denken dat ook nu nog wel eens op wil treden.
De woelige jaren '60 stellen huwelijk en gezin sterk onder kritiek. Nieuwe vragen roepen om antwoord. Ik krijg de indruk dat de heftigheid van de vragen de christelijke vrouwenbeweging ertoe bracht zich wat te verschansen achter oude antwoorden. Daarbij evenaart het niveau van de bezinning de laatste decennia die van de jaren '20 over het algemeen bij lange na niet. Sterker nog: de denkkracht van onze grootmoeders is hun kleindochters veelal onbekend, aldus Verkerk (p. 61). Een ontdekkende en appellerende uitspraak, lijkt mij. Toch maar eens in die literatuur duiken, die kennelijk minder stoffig is dan vermoed. Niet om daar te blijven steken. Wel om me des te gegronder verder te kunnen bezinnen. Want daar krijg je bij het lezen van Verkerks boek steeds meer zin in!
Feminisme
Want tja, dat feminisme... het lijkt zo'n massief, zo'n loodzwaar begrip. Maar ook deze versterkte burcht weet Verkerk te slechten, eenvoudig door een rondleiding in de verschillende kamers te verzorgen. Je hebt het gevoel daarbij voortdurend met de bewoonsters in gesprek te zijn, zonder hun omgeving uit het oog te verliezen. Opvallend is de integere wijze waarop Verkerk het gesprek voert. Hij generaliseert en ridiculiseert niet. Hij neemt zijn gesprekspartners uiterst serieus.
Ik heb er nooit bij stilgestaan dat 'het' feminisme zo'n verscheidenheid aan invalshoeken herbergt. Verkerk tekent een liberale benadering (accent op juridische gelijkheid), een socialistische benadering (zoekt het in verandering van de economische structuur van de maatschappij), een existentialistische benadering (inderdaad: met Simone de Beauvoir, en de vrijheid van de mens benadrukkend) en een radicale benadering (uitgangspunt is de ervaring van de vrouw zelf, eis een sociale revolutie) (p. 73-84). Nu is dit moderne feminisme nog samen te brengen onder de noemer van het 'gelijkheidsdenken'. Man en vrouw zijn gelijk. Maar ook hier zit een behoorlijke adder onder het gras: aan deze gelijkheid ligt veelal een mannelijke norm ten grondslag. De vrouw moet gelijk worden aan de man! Alsof het vrouwelijke geen eigen betekenis heeft, maar uitsluitend een afgeleide is van het mannelijke (p. 86). Weer zo'n eyeopener in Verkerks boek!
Zo beland je in het huidige 'postmoderne feminisme'. Vanaf de tweede helft van de jaren '80 vraagt dit aandacht voor het 'perspectief van het verschil' ('differentiedenken'). Mannen en vrouwen verschillen fundamenteel. Het gaat erom het vrouwelijke weer 'een eigen stem' te geven. Het oude Verlichtingsideaal van de rede als centraal beginsel om de werkelijkheid te verklaren, faalt. Denken is niet neutraal, er bestaat mannelijk en vrouwelijk denken ('seksuering van het denken', p. 92). Denken en taal zijn nauw verweven. Volgens de filosoof Derrida krijgt elke tekst betekenis binnen de context waarin deze gebruikt wordt. Met de verandering van context, verandert ook de betekenis. De vraag is nu welke betekenis in onze cultuur aan het sekseverschil wordt toegekend (p. 94). Welke beelden van de vrouw zijn er in omloop? Op dit moment is het door de media geschapen beeld van de 'supervrouw' erg in trek. Moeiteloos weet zij een maatschappelijke carrière met haar gezin te combineren. Postmoderne feministen wijzen terecht op de macht en invloed die beelden uitoefenen. Het is volgens hen de hoogste tijd om deze beelden tot op hun wortels bloot te leggen en als vrouwen zèlf beelden te creëren ('deconstructie-denken'). Intrigerend!
Het feminisme kent zo een veelheid aan invalshoeken. Verkerk merkt op dat dat voortvloeit uit de enorme veelzijdigheid van de werkelijkheid zelf. Door haar vanuit één invalshoek te benaderen, krijg je één aspect in het oog. Wie de werkelijkheid in haar veelzijdigheid wil leren kennen, zal haar dan ook vanuit verschillende gezichtspunten moeten benaderen. De theorie van de (vijftien) 'modale aspecten' van Dooyeweerd en Vollenhoven, vormt voor Verkerk een bruikbaar instrument om de werkelijkheid in kaart te brengen. Elk fenomeen (steen, mens, gebeurtenis, maatschappelijke structuren etc.) functioneert in alle vijftien aspecten. Deze aspecten kennen een onderlinge samenhang, maar zijn nooit tot elkaar te herleiden (p. 126). Verkerk meent dat deze theorie dienstbaar kan zijn bij het gesprek tussen verschillende tradities en stromingen. Die hoeven elkaar niet te bestrijden, maar vullen elkaar juist aan.
En de postmoderne feministen die zoeken naar een theorie die '... het ons mogelijk maakt te denken in termen van pluraliteiten en diversiteiten in plaats van in termen van eenheden en universaliteiten' (Joan Wallach Scott, geciteerd op p. 131), lijken hier van Verkerk met een hoffelijk gebaar de bekendste vrucht van de reformatorische wijsbegeerte op een presenteerblaadje aangeboden te krijgen. Het heeft iets van 'te mooi om waar te zijn'. Een gedachte die versterkt wordt wanneer je bedenkt dat het postmoderne feminisme zich binnen een haast oneindige ruimte lijkt te bewegen, terwijl Dooyeweerd en Vollenhoven hun bewegingsruimte zochten binnen de grenzen van het geloof in God.
Veelzijdigheid van het kwaad
Een van de meest indrukwekkende gedeelten in het boek vind ik het deel over de veelzijdigheid van het kwaad (hfdst. 7). De roman De kleur paars van Alice Walker geeft dit thema een gezicht. Met duizelingwekkende intensiteit komt het naar voren in de ontroerende briefjes die hoofdpersoon Celie aan God schrijft. Ze wordt door haar stiefvader veelvuldig verkracht. Door hem haar eigen lichaam aan te bieden voorkomt ze dat dat lot ook haar zusje Nettie treft. De twee kinderen die haar stiefvader bij haar verwekt worden haar afgenomen. Dit is kwaad tegen een vrouw in een gruwelijke vorm. Zoals ook de in verschillende landen nog steeds toegepaste genitale verminking dat is. Maar het kwaad is veelzijdig. Soms manifesteert het zich subtieler. Verkerk schetst in dit verband het kwaad van 'de zoete leugen' of 'de mythe van de schoonheid' waaronder veel vrouwen gebukt gaan (p. 138vv.). Zij voelen zich continu minderwaardig vergeleken bij het beeld van de vrouw dat de media creëren. De obsessieve aandacht voor het eigen lichaam leidt niet zelden tot eetstoornissen en allerlei (bepaald niet risicoloze) vormen van kosmetische chirurgie.
Terecht concludeert Verkerk dat het kwaad tegen de vrouw voorkomt in alle eeuwen, culturen en samenlevingsverbanden. Het kwaad is complex, het is alleen in kaart te brengen door er vanuit verschillende invalshoeken naar te kijken (p. 152). Treffend is de metafoor van de veelkoppige kameleon die zich steeds naadloos aanpast aan de kleur van zijn omgeving. Het kwaad is geen 'los' verschijnsel, maar zit verweven in alle structuren van het leven; in gezin, kerk en maatschappij.
Met betrekking tot de kerk merkt Verkerk op dat het evangelie van de verlossing gepredikt wordt aan mannen èn vrouwen. In die zin is de verlossing 'sekse-neutraal' (p. 171). Tussen man en vrouw wordt echter volgens Elisabeth Moltmann-Wendel wel verschil gemaakt als het gaat over de mondigheid van de mens. De kerk heeft volgens haar de vrouw vooral opgeroepen tot onmondigheid en leerde haar niet zelfstandig voor God te staan en met haar gaven God te dienen (p. 169). Een gedachte om over na te denken. Nog steeds ligt volgens mij het gevaar op de loer dat de vrouw vooral gezien wordt als afhankelijk van de man. Passiviteit en onmondigheid vormen dan haar voornaamste deugden. De nadruk van met name de christelijke vrouwenbeweging op de eigen gaven van de vrouw, lijkt mij terecht. Want wie niet serieus met haar gaven omgaat, ontloopt feitelijk haar verantwoordelijkheid.
Uniciteit
Blijft nog de vraag naar de betekenis van het sekseverschil staan. Hoe ligt de verhouding tussen sekse (geslacht) en gender (aangeleerde verschillen tussen man en vrouw)? Hoofdstuk 9 geeft hierover een aantal ontnuchterende feiten. Veel verschillen blijken niet sekse-gerelateerd, maar vooral het gevolg van specifieke en culturele omstandigheden te zijn. Het gaat Verkerk dan ook te ver om in zijn algemeenheid van twee verschillende genders ('naturen') te spreken. De werkelijkheid is complexer en heeft veel te maken met de ontwikkeling van de persoon (p. 203). Er is een complexe wisselwerking tussen sekse, gedrag en omgeving. Verkerk benadrukt sterk dat verschillen tussen individuen veel groter zijn dan gemiddelde verschillen tussen de seksen (p. 205).
Dit alles doet aan de realiteit van twee seksen niets af. Wat is de zin daarvan? Om dat te verduidelijken gebruikt Verkerk - in navolging van H.G. Geertsema - de 'antwoord-metafoor'. 'Het Woord van de Schepper stelt het schepsel ver-antwoord-elijk. (...) Antwoorden omvat geslachtelijke verschillen. We antwoorden in ons man-zijn en in ons vrouw-zijn' (p. 218). Antwoorden doen we niet in het luchtledige, maar in relatie met ons-zelf, de ander en de werkelijkheid om ons heen.
Die werkelijkheid is intussen wel doortrokken van het kwaad. Het kwaad dat we alleen als kwaad kunnen duiden wanneer we uitgaan van een norm. Op beeldende wijze toont Verkerk aan dat normativiteit intrinsiek tot de werkelijkheid behoort (p. 218v.). Hier openbaart zich het specifiek christelijke van Verkerks studie. Hij stoot door tot de diepste kern van het kwaad: het zit niet uitsluitend in structuren of mechanismen, het zit in het hart van de mens. Onuitroeibaar. De mens staat schuldig voor God. Verkerk geeft aan hoe existentieel dat is: 'ik heb geen vluchtweg. Ik sta voor de Heilige. Ik kan alleen bestaan in het kruis. Een andere weg is er niet' (p. 222).
Verkwikkend vind ik Verkerks nadruk op de uniciteit van ieder mens. Je bent niet ergens slecht (of goed) in omdat je vrouw bent. Want elke vrouw is uniek. Juist daar heeft ook het postmoderne feminisme te weinig oog voor. Het lijkt uit te gaan van een stereotiep beeld: dat van de sterke, zichzelf construerende vrouw. Maar niet elke vrouw is sterk. Sommigen voelen zich afhankelijk en zwak. Sommigen gaan beschadigd door het leven, met moeite zichzelf staande houdend. Een zin als 'Met Christus zijn ook alle ideaalbeelden gekruisigd' (p. 228) krijgt dan een diepe lading.
Het kwaad tegen de vrouw moet met alle kracht bestreden worden. Tegelijk weet Verkerk dat het kwaad in dit leven nooit voorbij zal zijn. Hoe kan een door het kwaad getekend mens dan toch rust vinden? Aan de hand van ervaringsverhalen (p. 233v.) laat Verkerk zien dat het vertrouwen op God en de overgave aan Hem daarbij heel belangrijke noties zijn. In de vaste hoop op vrijheid, gefundeerd in Jezus Christus.
Sekse als antwoord heeft mij een wereld binnengeleid die ik niet echt kende. 'Het feminisme' had voor mij altijd de gevoelswaarde van een kille wind die me met des te meer behaaglijkheid deed terugtrekken in de veilige wereld van frutsels en fornuis. Zó lukt me dat nu niet meer.{{Terugtrekken in de veilige wereld van frutsels en fornuis lukt niet meer na dit boek.}} Ik ben gaan beseffen dat deze 'veiligheid' slechts voor een beperkte groep vrouwen in de geschiedenis en in de wereld om mij heen was en is weggelegd. Bovendien heeft dit soort knusheid niet zelden iets van een sluiproute: het ontlopen van de eigen verantwoordelijkheid. Tegenover God. Tegenover mensen. Al in 1923 benadrukte Mary Barger, exponent van de christelijke vrouwenbeweging: 'Want de vrouw bij wie niet het conventioneel vrouwelijke, maar het eigene is ontwaakt, weet dat zij niet als de andere dan de man, maar op eigen verkregen verantwoordelijkheid leeft' (p. 58, vgl. ook p. 112). Van haar is ook de volgende gedachte: 'Ieder voor zich zal hebben uit te maken welke zijne gaven zijn, en hoe hij die te besteden heeft. Dat is zijn geheim met God. En ieder onzer past schroom tegenover het geheim van de ander' (p. 228).
- Sekse als antwoord, Maarten J. Verkerk, Verantwoording Reeks, deel 12, 1997, Buijten & Schipperheijn, 256 p., ¦ 37,50.