En toch beweegt hij
Onze boekenkast bevat een aantal planken theologie [1]. Het grootste deel daarvan is gekocht en gelezen in de jaren '80, mijn C.S.F.R.-tijd. In die tijd kocht en las ik meer boeken op het terrein van de dogmatiek en bijbelkunde dan boeken die in verband stonden met mijn studie politicologie. Mijn studie was bijzaak. Ik was een trouwer bezoeker van C.S.F.R.-activiteiten dan van colleges en mijn kennis van de godsleer groeide sneller dan die van de bureaucratie. Mijn scriptie werd dan ook te theologisch bevonden en te weinig politicologisch.
Het opmerkelijke is dat na de afronding van mijn studie de liefde voor de theologie snel is afgenomen. Ik heb weinig bijgekocht. Ik had genoeg van al die boeken over God en het lijden, de uitverkiezing, de theocratie, de godsleer enz. Opeens begon ik boeken te lezen op het terrein van sociologie en filosofie. Het ziet er naar uit dat de verzamelde werken van Miskotte en Noordmans in de boekenkast incompleet zullen blijven. Er ontstond zelfs een weerzin tegen de stroom van theologische publicaties. (Mijn vrouw is uitgever van dergelijke boeken.)
Vooral boeken waarin gepoogd werd de 'prangende' vragen van onze tijd te onderzoeken op hun theologische consequenties wekten slechts onverschilligheid. Een achterflap waarop reeds werd aangegeven dat de auteur geen genoegen meer nam met 'klassieke zekerheden', maar 'op zoek' was naar een eigentijdse verwoording van de 'oude woorden': daar deed ik een boek niet voor open. Zeker als de auteur ook nog aan zijn lezer meedeelde, dat hij er niet voor teruggedeinsd was om in deze eeuw van twijfel op de smalle richel langs de afgronden van het nihilisme te lopen. Pathetiek van de studeerkamergeleerde in schaal 10 vond ik dat. Al die vrouwen die blijkens de opdrachten belangeloos de afwas deden, hadden in mijn ogen de kerk bepaald geen dienst bewezen, was veelal het slot van mijn tirade op feestjes. Hierbij vergetend dat theologie als wetenschap ook zijn bestaansrecht heeft.
Zondagen die ik geveld door griep noodgedwongen thuis doorbracht, brachten mij niettemin bij de planken met theologie, op zoek naar voedsel voor de ziel. De meditatieve plank kan zich nog het meest in mijn belangstelling verheugen. In het begin waren het vooral de meditaties van Van Ruler of Noordmans. De laatste jaren Barnard (Stille Omgang), maar vooral de 'oude schrijvers': Augustinus, Luther, Van Lodenstein, de rouw-poëzie van Sluijter, Smijtegeldt enz. Preken en meditaties waarin de schrijver zich geplaatst weet voor het aangezicht van God. Aanstekelijke vroomheid, juist in zijn variëteit.
Onlangs kreeg Wapenveld het nieuwe boekje van Van Eck over de godsleer in de Nederlandse belijdenisgeschriften toegestuurd. Ik had Van Eck wel eens horen preken. Op een zondagavond, na een goede dienst, ben ik erin begonnen. Ik heb het in één ruk uitgelezen. Een enkele keer vertraagd, omdat sommige passages mij tot voorlezing brachten. Het begon al met een zinnetje uit de inleiding: 'Ik heb de kerkelijke traditie nooit als een blok aan het been ervaren. Zij heeft mij juist tot eigen onderzoek gestimuleerd.'
Het boekje, 122 bladzijden, bevat drie opstellen, alle gekoppeld aan een belijdenisgeschrift. Het eerste handelt over Gods betrokkenheid bij de geschapen wereld (Nederlandse Geloofsbelijdenis). Het tweede gaat over Gods wil (Heidelbergse Catechismus). Het derde over de eigen plaats van het schepsel in de relatie met God (Dordtse Leerregels).
Het fraaie van al deze opstellen is, dat hier geen systematische verhandeling over de belijdenisgeschriften volgt, maar dat deze meditatief en in relatie tot de Schrift bestudeerd worden in een sfeer van vrijheid en gemeenschap. Hiermee wil niet gezegd zijn dat hier geen theologie wordt bedreven. Integendeel. Zelden tref je geloofsverwoordingen waarin de auteur zich zo verantwoordt.
Van het eerste artikel, handelend over de bewogenheid van God, heb ik het meest genoten. Centraal staat hierin artikel 17 NGB. 'Wij geloven dat onze goede God, door zijn wonderlijke wijsheid en goedheid, ziende dat de mens zich op deze wijze zowel in de lichamelijke als de geestelijke dood gestort had en zichzelf geheel ongelukkig had gemaakt, zich begeven heeft om hem op te zoeken, toen hij al bevende voor hem op de vlucht ging, en hem troost, hem belovende zijn Zoon aan hem te geven, die worden zou uit een vrouw om de kop van de slang te verbrijzelen en hem gelukkig te maken.'
De tekst als zodanig is al van een ontroerende schoonheid. Van Ecks behandeling doet hem glanzen. Van Eck wijst op de literaire compositie, de verhalende vorm, waardoor Gods bewogenheid aan het licht komt. Vervolgens komen andere artikelen aan de orde als artikel 16 (predestinatie) en artikel 20 (barmhartigheid en rechtvaardigheid). Door steeds de oorspronkelijke Franse tekst in de eerste druk te volgen wordt duidelijk dat de God van de NBG een handelende en bewogen God is.
In de studeerkamer van Van Eck is hard gewerkt. Dit blijkt niet alleen uit de nauwgezette lezing van oorspronkelijke tekstuitgaven in de oorspronkelijke taal, maar ook uit de toepassing van literaire leeswijzen, het in verbinding brengen van de eigen lezing met lezingen van allerlei theologen uit heden en verleden (Balthasar Bekker, Calvijn, Kohlbrugge, Mönnich, Kuitert enz.) en het presenteren van anekdotes uit de klassieke oudheid, het jodendom enz. De betoonde nauwgezetheid en zorgvuldigheid leiden echter niet tot dorheid, maar doen de lezer delen in studievreugde omdat steeds meer zicht verkregen wordt op Gods liefde en bewogenheid. Dit overigens zonder dat God lievig of zoet wordt. De bewogenheid van God brengt ook de verlorenheid van de mens aan het licht. Het was aangenaam om weer eens een boek te lezen waarin geen moeite wordt gedaan om de scherpe woorden van de NGB of de Bijbel zelf te verzachten of te relativeren.
Aan het einde van het eerste opstel wordt de Bijbel geopend. Het verhaal van Hagar en Ismaël wordt in de Statenvertaling afgedrukt, maar met een bijzondere tekstverdeling over de bladspiegel. Iedere zin of bijzin krijgt een eigen regel.
Gelijk poëzie. Van Eck past deze techniek vaker toe. Zo'n bladspiegel verleent de tekst kracht. Het opent de ogen voor het handelen van God en voor Zijn bewogenheid.
Dit opstel besluit: 'Waar het denken vastloopt, gaat de Schrift verder met het vertellen van haar verhaal. Zij verliest zich niet in beschouwingen over God, los van het leven. Zij beschrijft het leven zoals het is. Over dat leven wordt in de Schrift verteld, er worden liederen over gezongen, brieven geschreven, dromen gedroomd waarin iets van de grote toekomst wordt gezien. En steeds verschijnt God daarin als de Beweger die tegelijk ook de Bewogene is.
Rest ons de terugkeer naar het leven, en naar het verhaal dat de Schrift vertelt. Misschien dat we het na deze rondgang van het denken iets geconcentreerder lezen dan voorheen.'
Kostelijk en stichtelijk.
- Uitg. Van Wijnen, Franeker 1997