Kruisgeheim en koningsvanen
Vexilla regis prodeunt [1]
Des konings vaandels gaan vooraan,
’t geheim des kruises grijpt ons aan,
dat op het schandhout uitgespreid
de Schepper als een schepsel lijdt.
Zijn handen heeft Hij uitgestrekt,
zijn voeten zijn met bloed bedekt;
opdat Hij ons ter hulpe kwam
is Hij geofferd als een lam.
Het harde ijzer van de speer
stak in de zijde van de Heer,
opdat het water en het bloed
ons reinigde in overvloed.
Wat David in zijn vrome lied
voorspeld heeft, dat is nu geschied.
Hij heeft de volkeren geleerd
dat God vanaf het hout regeert.
Hoe moogt gij, boom, zo blinkend staan
met ’t koninklijke purper aan?
O stam, het heeft de Heer behaagd
dat gij zijn heilig lichaam draagt!
O zalig aan wiens takken breed
het schoonste dat de wereld weet
als aan een waag gewogen is,
geheven uit de duisternis.
Wat heeft uw schors een zoete stroom
van geur verspreid, o levensboom.
Gij draagt als rijpe vrucht de Heer,
gij draagt de kroon van lof en eer.
Ik groet u, altaar, groet u, lam,
dat ’t heerlijk lijden op zich nam,
waar ’t leven mee de dood bedwingt,
als ’t leven uit de dood ontspringt.
O kruis, u groet ik, want gij zijt
mijn hoop in deze lijdenstijd.
Geef vrolijkheid wie u vertrouwt
genade, wie zijn kwaad berouwt.
U brenge al wat leeft de eer,
Drievuldigheid, o ene Heer,
die ons door ’t kruisgeheim bevrijdt,
regeer ons tot in eeuwigheid.
Elke godsdienst of levensbeschouwing kent wel een symbool: de halve maan bij de Islam, de sikkel en de hamer bij het Marxisme, de Davidsster bij het huidige Jodendom. De christelijke kerk draagt op haar gebouwen een kruis als teken. Goedbeschouwd is dat een wonderlijke zaak.
Want om het in moderne bewoordingen te zeggen: het kruis is niets anders dan een galg, een pijnbank, een martelwerktuig, in de antieke wereld de straf voor slaven en politieke rebellen.
De Romeinse redenaar Cicero noemt het ergens ‘een hoogst wrede en weerzinwekkende straf’. Voor de jood stond het kruis gelijk met vloek en uitstoting.
De prediking van de gekruisigde Christus is dan ook een ergerniswekkende en dwaze zaak, zoals Paulus aan de Korinthiërs schrijft. Dat wordt duidelijk geïllustreerd door een tekening uit de tweede eeuw, ontdekt op de muur van een huis op de Palatinus in Rome. De ruwe schets stelt een ezel voor die aan een kruis hangt. Er staat bij geschreven: ‘Alexamenos aanbidt zijn god’. Dat is voor geen tweeërlei uitleg vatbaar.
Het tekent de verachting voor die dwazen die geloofden in een gekruisigde Verlosser.
De eerste christenen - een minderheid in hun omgeving - kenden dan ook aanvankelijk andere symbolen: een duif, een vis, een anker. Ze vermeden het kruisteken om niet met misdadigers en rebellen op één hoop gegooid te worden.
Dat veranderde toen de christelijke kerk na Constantijn de Grote van een vervolgde minderheid een begunstigde kerk werd. Vanaf die tijd gaat het kruisteken een steeds belangrijker rol spelen. Typerend voor dit veranderde klimaat zijn de kruishymnen uit de zesde eeuw van de dichter Venantius Fortunatus.
Venantius Fortunatus
De weinige gegevens over zijn leven zijn snel verteld. Hij leefde op het breukvlak van twee culturen: de antieke cultuur van Rome en de opdringende Germaanse cultuur. Als dichter vormt hij een schakel tussen de klassieke tijd en de vroege Middeleeuwen. Hij werd omstreeks 530 geboren in de buurt van Ravenna. Hij leed aan een oogziekte, waarvan hij naar zijn overtuiging op wonderbaarlijke wijze door tussenkomst van de heilige Martinus van Tours werd genezen. Uit dankbaarheid besloot hij een pelgrimstocht te ondernemen naar Tours, waar de relikwieën van de heilige werden bewaard. Zijn reis brengt hem ook in Poitiers. Daar komt hij in contact met de Thüringse prinses Radegundis die daar in een door haar gesticht klooster verbleef. In 600, ongeveer negen jaar voor zijn dood, wordt de dichter tot bisschop van Poitiers gewijd.
Veel van zijn gedichten zijn gelegenheidsliederen. In zekere zin geldt dat ook van de kruishymnen die hem bekend gemaakt hebben.
Processielied
In november 569 kreeg Radegundis van de keizer een kostbare relikwie: een stukje van het heilig kruishout van Golgotha.
Ter ere van die gebeurtenis werd een feestelijke processie georganiseerd. Daarvoor schreef Fortunatus zijn kruishymnen, bedoeld om in een processie gezongen te worden. Twee ervan zijn in vertaling opgenomen in het Liedboek voor de kerken, namelijk Pange lingua gloriosi (Gezang 186) en het lied dat we in dit artikel bespreken Vexilla regis prodeunt, door Schulte Nordholt vertaald met: ‘des konings vaandels gaan vooraan’.
Mönnich evenwel wijst erop, dat we beter kunnen spreken over ‘koningsvanen’. De vertaling ‘vaandels’ wekt te zeer de suggestie van vendelzwaaiers of een vlaggenparade. We moeten denken aan een groep soldaten die door de poort van hun legerplaats naar buiten komt achter het veldteken van de vorst. Met de vorst is Christus bedoeld, de Zoon die zoals in een andere hymne gezegd wordt, ‘uit de burcht van de Vader’ gezonden wordt. In christelijke gedichten uit die tijd is de burcht vaak een metafoor voor de hemel, van waaruit de Zoon afdaalt naar de aarde. Maar de militaire toonzetting doet toch eerder denken aan een akropolis of legerkamp. ‘Wat Venantius voor ogen zal hebben gestaan is een processie die met de kruisreliek uit de kerkdeur komt’ (Mönnich).
Het zijn de christenstrijders, de milites christiani, die achter het hoog opgerichte kruis de kerkdeur uit en de wereld intrekken. We zijn hier wel ver verwijderd van de tekening op de Palatinus. Het kruis is in deze hymne een trofee, die aan de bekeerde Germaanse barbaren duidelijk moet maken dat dat smadelijke kruisgebeuren een triomf is.
Dit voor je gevoel militante lied kreeg een geweldige populariteit. Kruisvaarders zongen het als zij optrokken tegen de ongelovigen. Van een Franse ontdekkingsreiziger uit de zeventiende eeuw wordt verteld dat hij dit lied aanhief toen hij na een lange en barre tocht helemaal uit Canada naar het Zuiden er in geslaagd was de monding van de rivier de Missisippi te bereiken.
Valse triomf?
Wij staan daar wat onwennig en verbijsterd bij te kijken.
Is het geen lied uit een andere wereld? Wellicht op zijn plaats in de wereld van het corpus christianum, waar christelijke zekerheden nog recht overeind stonden en waar troon en altaar vaak hecht verbonden waren. Maar past zo’n lied in een kerkboek voor mensen uit de 21ste eeuw, mensen die ontdekken dat de grote verhalen, de leuzen en parolen passé zijn, die zich wellicht beter thuis voelen bij die kleine groepjes gelovigen in hun schuilkerken en catacomben.
In mijn jeugd zongen we op toogdagen nog: ‘De vaan ontplooid, ’t is heilig werk voor Godes zaak te strijden’. Maar de parade der mannen broeders is voorbij. De vanen zijn maar al te vaak besmeurd. Schaamte bevangt ons als we denken aan alles wat door militante christenen joden, moslims, indianen en dissidenten is aangedaan.
Nee we hebben anno 2000 geen behoefte aan vlagvertoon, zeker niet met de kruisvlag. Is het spreken over de koningsvanen van een oprukkend leger geen vervalsing van het evangelie? Werk je door zo te spreken over het kruis de secularisatie niet in de hand? Want juist een dergelijk werelds triomfalisme heeft kerk en christendom toch in veler ogen ongeloofwaardig gemaakt.
Offer
Het is allemaal waar en toch ben ik bang, dat we met deze overwegingen de dichter van dit lied geen recht doen. Het zou wel eens kunnen zijn dat we vanuit onze context met de herinnering aan een eeuwenlange geschiedenis onze denkbeelden inlezen in deze klassieke hymne. De grote kenner van het kerklied, prof. dr. G. van der Leeuw noemde het één van de schoonste liederen van de kerk. Dat geeft te denken.
Is het allemaal wel zo militant als het op het eerste horen lijkt? De koningsvanen zijn omgeven door het mysterium crucis, het geheimenis van het kruis,
dat op het schandhout uitgespreid
De Schepper als een schepsel lijdt.
De handen uitgestrekt op het hout, de voeten met bloed bedekt, het ijzer van de speer die de zijde doorboort... dat alles klinkt bepaald niet triomfalistisch. De koning sterft de bittere slavendood. Hij is geen tiran of geweldenaar, maar hij is het offerlam, dat zich geeft redemptionis gratia, terwille van onze verlossing:
Het harde ijzer van de speer
stak in de zijde van de Heer,
opdat het water en het bloed
ons reinigde in overvloed
Water en bloed - wellicht een zinspeling op de sacramenten van doop en avondmaal - onderstrepen niet alleen contra de doceten de realiteit van de vleeswording en de kruisdood, maar getuigen ook van het heil, van reiniging en verzoening, van het leven dat opbloeit uit de dood.
De boom des levens
Datzelfde wordt ook verwoord in het bekende motief van het kruis als de levensboom. Een motief dat we ook veelvuldig aantreffen in de iconografie. Fortunatus maakt er een royaal gebruik van in zijn kruishymnen. In de achtste strofe van het Pange lingua (Gez. 186:8, L.v.K.) lezen we:
Edelste van alle bomen
zalig kruis van ons geloof,
uit welk woud zijt gij genomen,
zo met takken, bloemen, loof?
Lieflijk hout, welk een volkomen
lieve last hangt in uw loof.
Ook in het lied over de koningsvanen is sprake van deze boom. De beelden en associaties verdringen elkaar als het ware. De boom is getooid met koninklijk purper, de koningsmantel is bloedrood gekleurd. De stam draagt het heilig lichaam. De takken vormen een weegschaal, waar de prijs voor de verlossing wordt afgewogen. Want wij zijn duur gekocht.
In woorden die een mystieke gloed verraden bezingt de dichter de zoete geur van deze boom - geuren die het winnen van de nectar:
Wat heeft uw schors een zoete stroom
van geur verspreid, o levensboom.
Gij draagt als rijpe vrucht de Heer,
gij draagt een kroon van lof en eer.
Het is een paradijselijk beeld dat de dichter hier oproept. We kennen het uit de pastorale poëzie van de antieke wereld, maar hier worden deze motieven dienstbaar gemaakt aan de bijbelse verkondiging. Want wie paradijs zegt denkt aan de hof van Eden, aan Adam en Eva die verdreven werden uit die hof, overgeleverd aan de dood als straf voor de zonde. Adam, u en ik... En er is van ons uit geen weg terug tot de boom des levens. Christus, de tweede Adam, ontsluit door zijn sterven de poort naar het paradijs, naar het leven.
De wereld van Fortunatus, het roerige Gallië van die tijd, werd maar al te vaak geconfronteerd met de aantasting van het leven door zinloos geweld. Midden in het leven zijn wij door de dood omvangen. Die bittere realiteit was ook de vroege middeleeuwer maar al te goed bekend.
Maar het sterven van de Koning op het hout is geen zinloze of vruchteloze dood, integendeel: ze brengt de rijpe vrucht voort van verzoening en van leven dat uit de dood ontkiemt.
Kruis en troon
Zo staat het kruis in de wereld als een teken van hoop, een teken dat het leven met Christus’ komst een keer heeft genomen en dat de wereldgeschiedenis haar bestemming zal bereiken.
Want er wordt geregeerd!
Wat David in zijn vrome lied
voorspeld heeft, dat is nu geschied.
Hij heeft de volkeren geleerd
dat God vanaf het hout regeert.
De dichter verwijst ons naar de Schrift, een woord uit Psalm 96:10. Het citaat is noch in de Hebreeuwse bijbel noch in de Vulgaat te vinden. Maar er is een oud handschrift, waarin we de lezing vinden: ‘Zegt onder de volken: “God regeert van het hout (regnavit a ligno Deus)”’. Op die traditie zal Fortunatus hebben teruggegrepen.
Het is overigens een bijbels motief dat we met name in het vierde evangelie tegenkomen: het kruis als verhoging en verheerlijking (Joh. 12:32). Het opschrift boven het kruis herinnert aan de vreemde triomf van deze Gekruisigde: Jezus, de Nazarener, de koning der Joden. De gevloekte Messias is toch Koning en dit vreemde koningschap wordt in alle talen geproclameerd. Bach heeft het in het openingskoor van zijn Johannes Passion onnavolgbaar vertolkt:
‘Herr unser Herrscher, dessen Ruhm in alle Landen herrlich ist! Zeig’ uns durch deine Passion dass du, der wahre Gottessohn zu aller Zeit auch in der gröszten Niedrigkeit verherrlicht worden bist.’
Ja, het moet je wel getoond worden. Het geheim van deze overwinning ligt niet op straat. Het gaat slechts open voor wie gelooft.
Het luistert in het lied over de koningsvanen zeer nauw. Het is hier met recht de toon die de muziek maakt. De theocratie van dit processielied staat bloot aan misverstanden, aan het risico van verwereldlijking en perversie. Altijd weer dreigt de verzoeking om uit het kruis een zwaard te smeden, om te willen heersen in plaats van te dienen.
Theocratie en kruis horen bijeen. Het offer van Christus stempelt de Godsregering. God regeert vanaf het hout. Het is een verborgen koningschap, aangevochten en bestreden.
Wij ervaren dat in onze geseculariseerde wereld wellicht wat sterker dan Venantius Fortunatus. Maar juist vanwege die aanvechting en die verborgenheid is het goed om door deze kruishymne er aan herinnerd te worden dat het toch om een reële heerschappij gaat: de triomf van het leven dat sterker is dan de dood, de weerloze overmacht van de liefde, de heerschappij van de verzoening die in de lijdenstijd van de wereld uitzicht opent op de toekomst, en die zo de wereld tot zegen is.
Literatuur
G. van der Leeuw, Beknopte geschiedenis van het kerklied, Groningen 1939.
C.H. Lindijer, De sacramenten in het vierde evangelie, Haarlem 1964.
C.W. Mönnich, Koningsvanen, Baarn 1990.
Compendium bij de gezangen voor het liedboek, Amsterdam 1977.
Lexikon Christlicher Kunst, Themen-Gestalten-Symbole, Herderbüchei, Freiburg - Basel - Wien 1980.
- Gezang 185, Liedboek voor de kerken, gedicht door Venantius Fortunatus (ong. 535-609), vertaling van J.W. Schulte Nordholt.