Waarom sommige landen erg arm zijn en andere erg rijk
Wij westerlingen zijn enorm rijk. Als je kijkt naar het verleden en dan met name de laatste twee honderd jaren, dan is de welvaart enorm toegenomen [1]. Maddison heeft berekend dat de koopkracht per hoofd van de bevolking in de westerse landen tussen 1820 en 1990 met een factor 15 is toegenomen. Terwijl die in de armste landen nauwelijks is gestegen of soms zelfs is gedaald. Hoe is dat gekomen? Waarom is het Westen rijk geworden en zijn andere landen arm gebleven? Dat zijn de vragen waarop historicus D.S. Landes een antwoord poogt te geven in dit boeiende boek.
Aan de basis van economische groei ligt volgens Landes de toename van productiviteit, dat wil zeggen de hoeveelheid productie die een mens binnen een bepaalde tijd kan maken. Die toename in productiviteit wordt bereikt door te investeren. Enerzijds in de vorm van (fysiek) kapitaal, zoals allerlei machines. Anderzijds in de vorm van het opbouwen van kennis (menselijk kapitaal) middels onderzoek, waardoor machines weer productiever gemaakt kunnen worden. De productiviteitsgroei is door allerlei uitvindingen al in de Middeleeuwen begonnen. Denk bijvoorbeeld aan de uitvinding van de bril in 1306, waardoor mensen die anders door slechte ogen niet meer konden werken, veel langer productief bleven.
Landes toont in zijn boek aan dat zo’n proces van economische groei alleen kan ontstaan als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Een eerste factor is een goed klimaat. Hitte belemmert het werktempo, het bevordert ook de verbreiding van ziektes en parasieten. Onregelmatige regenval bemoeilijkt een goede voedselproductie. En dan zijn er nog de rampen: overstromingen, aardbevingen, etc. Dit vergt niet alleen veel slachtoffers, maar verwoest ook de infrastructuur. Toch is geografische gesteldheid niet beslissend. De rol daarvan kan worden teruggedrongen door wetenschap en technologie.
Een andere voorwaarde betreft goede politieke verhoudingen. Dit toont Landes aan door Europa met China te vergelijken. China was qua ontwikkeling eeuwenlang het meest succesvolle land ter wereld. Het kende echter een autoritaire staat. Geen enkel particulier initiatief kon aan de overheidsregulering ontsnappen. De sterke staat fnuikte technologische ontwikkeling en een geest van vrij onderzoek en maakte de economische ontwikkeling heel sterk afhankelijk van de luimen van de politieke elite. Een heel duidelijk voorbeeld is dat de Chinese keizer in 1430 de scheepvaart verbood en alle zeeschepen (met kolossale afmetingen van 120 bij 50 meter) liet vernietigen. En dat juist in de tijd dat Europa opkwam en de wereldzeeën verkende. In Europa gold een sterke bescherming van het particuliere eigendom. Door de grote politieke verdeeldheid hadden steden relatief veel vrijheid. Dit bevorderde de concurrentie en een ontwikkeling van onderop.
Met veel andere historische voorbeelden illustreert Landes vervolgens het belang van tal van andere factoren, zoals de cultuur (ondernemerszin en de joods-christelijke eerbied voor arbeid) en de scheiding van kerk en staat. In zijn overzicht van pakweg 1300 tot de huidige tijd laat hij zien hoe bepaalde landen opkwamen, hun hoogtepunt bereikten en vervolgens weer werden ingehaald door andere landen. Portugal, Spanje, Nederland, Engeland, Frankrijk, Duitsland, de Verenigde Staten en Japan passeren de revue.
Daarmee komen we bij enkele kritische noties bij het boek. Immers, het is nogal een ambitieus project om de wereldwijde economische geschiedenis vanaf de Middeleeuwen in kaart te willen brengen. Toegegeven, de literatuurlijst beslaat 78 bladzijden en de voetnoten nog eens 53, dus kennis van zaken heeft Landes zonder twijfel. Toch kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat het soms te snel gaat. Bijvoorbeeld, als hij op bladzijde 488 stelt dat de tragedie van de Tweede Wereldoorlog gelegen was in de stupiditeit van koningen, politici en generaals die het conflict uitlokten en uit de hand lieten lopen, en in de lichtgelovige ijdelheid van mensen die dachten dat oorlog een feestje was. Je vraagt je dan af hoe diep Landes de motieven van een cultuur peilt.
Een andere vraag is wat de bewijskracht is van Landes’ compilatie van historische gegevens. Hoe selectief zijn de voorbeelden? Hoe juist is de interpretatie van de historische feiten en de combinatie ervan in een bepaald beeld? Zo schetst Landes op bladzijde 234 een hypothetisch ideaalbeeld van een samenleving die het meest geschikt is om rijkdom te verwerven. De vraag is of dit beeld als conclusie uit zijn geschiedkundig onderzoek volgt of dat het veeleer de werkhypothese van zijn boek vormt van waaruit hij de geschiedenis interpreteert en voorbeelden selecteert.
Een derde vraag die de historische analyse oproept is hoe toepasbaar de lessen uit het verleden zijn voor de toekomst. Hoewel Landes ervoor waakt om prognoses te maken, formuleert hij zijn bevindingen zo algemeen dat je je niet aan de indruk kunt onttrekken dat hij ervan uitgaat dat zijn analyse ‘eeuwigheidswaarde’ heeft. Betekent dit dat allerlei noties ook voor de toekomst gelden? Bijvoorbeeld, als hij meerdere malen het belang van een militair overwicht voor economische mogelijkheden in een concrete historische context aantoont, betekent dit dan dat een militair overwicht ook in de toekomst een noodzakelijke garantie voor welvaart is?
Verder is het natuurlijk niet moeilijk om in zo’n dik boek wat tegenstrijdigheden te ontdekken. Landes stelt enerzijds dat de Portugese expansie gekenmerkt werd door pragmatisme (p. 143). Anderzijds spreekt hij ook van hun godsdienstijver die ernstige commerciële nadelen met zich meebracht (p. 144). Dus waren ze toch niet zo pragmatisch? Soms schiet hij ook in eigen voet. Bijvoorbeeld, als hij schattingen van de economische groei in het verleden van anderen wantrouwt (op p. 214), maar zelf natuurlijk ook zijn verhaal baseert op ruwe historische gegevens (p. 212).
Een laatste punt is dat Landes heel duidelijk redeneert vanuit een Amerikaans en puriteins wereldbeeld. Het boek past naadloos in de huidige trend van het loflied op de zegenrijke werking van de kapitalistische democratie en de kritiek op het socialisme. Bijvoorbeeld op bladzijde 251, waarbij het idealisme als een voorwendsel wordt beschouwd van mensen die vinden dat ze minder hebben dan ze verdienen in het gezelschap van mensen die meer bezitten. Ook op de laatste bladzijde komt het puriteins wereldbeeld pregnant naar voren als hij stelt dat ‘wat telt is werk, spaarzaamheid, eerlijkheid, geduld, vasthoudendheid. Als puntje bij paaltje komt, is niets zo effectief als zelfredzaamheid... Wil je hoge productiviteit? Dan moet je leven om te werken en geluk als bijproduct zien te krijgen.’ Dit roept de vraag op of Landes het verwerven van materiële rijkdom niet teveel als een centrale doelstelling van het menselijk project beschouwt. Opvallend is in dit verband het citaat uit Deuteronomium 30: 19. ‘Het leven en den dood stel ik u voor, den zegen en den vloek; kies dan het leven, opdat gij leeft’, waarmee het boek eindigt. Omdat Landes’s boek niet over het geestelijk leven gaat, maar over het verwerven van rijkdom, indiceert dit dat in Landes’ visie materiële rijkdom de kwaliteit van het leven bepaalt. Dat lijkt mij een wat armzalige opvatting over het leven.
Bovenstaande kritische noties zijn echter niet bedoeld om iemand te weerhouden om het boek te lezen. Het boek leest als een trein, de dikte ervan vormt dus geen enkel probleem. Een heerlijk boek voor de vakantie of de zaterdagavond. Het is, zoals The Economist zegt, ‘een onbescheiden, maar wel heel mooi boek ... van een begaafd en geestig schrijver ... waarvan de lectuur zowel leerzaam als een groot genoegen is.’
- Landes, D.S. (1998). Waarom sommige landen erg arm zijn en andere erg rijk. Utrecht: Het Spectrum. f75,-, 700 blz., ISBN 9027491062.