De context en de ander
Wie zich begeeft op het terrein van het pastoraat of het terrein van de psychotherapie weet dat er altijd een zekere spanning heerst tussen deze twee praktijken.[1] Hebben pastoraat en therapie hetzelfde doel? Maakt pastoraat therapie overbodig? Is er sprake van verschillende uitgangspunten of mensbeelden? In hun gezamenlijke proefschrift richten Aat van Rhijn en Hanneke Meulink-Korf zich specifiek op deze spanningen. Zij doen dat door als theologen die ruime ervaring hebben opgedaan in de praktijk van pastoraat, psychotherapie, onderwijs en vormingswerk met volwassenen het werk van Nagy (contextueel therapeut) te herlezen met behulp van Levinas. Deze omschrijving op zich doet het beeld oprijzen van een pan waarin te veel verschillende ingrediënten bij elkaar zijn gestopt die niet bij elkaar passen, met als resultaat een smakeloos geheel. Toch blijkt dat beeld niet geheel terecht.
Uit de studie blijkt dat Van Rhijn en Meulink-Korf een grondige kennis hebben zowel van Nagy als van Levinas. Hun beider ervaring in de praktijk van pastoraat en psychotherapie komt wat minder uit de verf. Nagy geldt als de grondlegger van de contextuele therapie. Het begrip 'context' staat voor een door de therapeut gehanteerde hulpconstructie waarin het gaat om de betekenis die mensen voor elkaar zijn. In de contextuele therapie volgens de versie van Nagy staan de intergenerationele verhoudingen centraal. Volgens Nagy heeft ieder mens een schuldpositie tussen voorgaande en na haar of hem komende generaties. Het individu staat hiermee in een relationele werkelijkheid. Ook de ethische dimensie van het menselijk bestaan ligt volgens Nagy verankerd in intersubjectiviteit: geen normen en waarden vooraf, maar het apriori wordt gevonden tussen de personen waaruit een bevredigend leven mogelijk wordt. Nagy is in de eerste plaats therapeut, gericht op de praktijk van hulpverlening. Pas na verloop van tijd heeft hij zijn ideeën op schrift gesteld, zonder deze tot een samenhangende theorie te weven. Integendeel, volgende publicaties zijn regelmatig geheel verschillend qua formulering en zelfs terminologie dan voorafgaande publicaties. De onhelderheid die ontstaat bij de beschrijving van de theorie van Nagy is Van Rhijn en Meulink-Korf dan ook niet echt aan te rekenen. Nagy baseert zijn theorie sterk op het dialogische principe van Martin Buber (via Friedman). Nagy herkent in Buber het apriori van de verhouding, de ontmoeting. En hier ontstaat de link met Levinas. Levinas is het namelijk oneens met de dialoog zoals Buber die beschrijft. Volgens Levinas blijft de ontmoeting bij Buber vluchtig, formeel en inhoudsloos. Levinas wil de verantwoordelijkheid van het subject, die niet een gevolg is van de ontmoeting maar daaraan vooraf gaat, handhaven. Bubers intermenselijke relatie is ethisch leeg. Kan het concept van Nagy 'healing through meeting' met deze kritiek gehandhaafd blijven? Het antwoord op deze vraag wordt door Van Rhijn en Meulink-Korf niet eenduidig gegeven, doordat ze het antwoord zoeken in een opsomming van de overeenkomsten en verschillen tussen Nagy en Levinas. Dat is jammer, want hierdoor komt de zwakte van hun studie onbarmhartig aan het licht. De theoretische opvattingen van Nagy en Levinas zijn immers onvergelijkbaar met elkaar. Levinas de denker die een coherent wijsgerig systeem beschrijft versus Nagy de psychiater die de praktijk van hulpverlening van groter belang acht dan theoretische uitgangspunten. Deze verschillen gaan verder dan alleen verschillen in 'taalvelden' zoals de auteurs menen. Het is de vraag of je Nagy en Levinas voldoende recht doet door ze op dit conceptuele niveau naast elkaar te leggen. Het geheel blijft dan ook wat hangen in vergelijking van diverse formuleringen en definities, en de inzet - verrijking van de opvattingen van Nagy met behulp van de theorie van Levinas - wordt niet helemaal waar gemaakt. De indruk van theoretische verwarring wordt versterkt doordat de stijl van Van Rhijn en Meulink-Korf niet uitblinkt in helderheid. De opzet van de studie is nogal eens ondoorzichtig en er worden kwesties aan de zijlijn aangesneden maar niet uitgewerkt.
Dit alles laat onverlet dat de auteurs met Nagy een psychotherapeut voor het voetlicht stellen die - zonder zich overigens zelf religieus te noemen - centrale kwesties die in het pastoraat spelen behandelt, zoals de verplichtingen die voortvloeien uit familiale relaties en de noties van vergelding en vergeving. Waar de traditionele psychotherapie soms slecht uit de voeten kan met problemen die specifiek in het pastoraat aan de orde zijn, kan de contextuele therapie van Nagy een nuttig handvat bieden. Een specifiek element van pastoraat is de zorg om de mens te handhaven in haar of zijn betrekking tot God. Deze betrekking kan met behulp van Nagy nader ingevuld worden door (onder meer) te wijzen op de door de mens te nemen verantwoordelijkheid, en door de gemeente als geheel te beschouwen als de context waarbinnen deze betrekking gestalte krijgt. Ook op andere elementen die in het pastoraat een rol spelen kan de contextuele therapie van Nagy een nieuw licht werpen. Zo gaat het bij de opvoeding volgens Nagy vooral om de onomkeerbaarheid van de verhoudingen tussen generaties. Daarmee ligt volgens Nagy niet de nadruk op individuele ontwikkeling, maar op het intergenerationele verlangen naar vrede en hoop op geluk. Impliciet zijn in deze opvatting zorgen van de pastor om individuele kinderen altijd verweven met de zorgen van de ouders over die kinderen. Dit doet op z'n minst weldadig aan in een klimaat waar de zorg om de allerindividueelste persoonlijke ontplooiing het primaat lijkt te hebben. Zo zijn er meer voor het pastoraat verrijkende elementen in de contextuele therapie van Nagy te vinden. Alleen al het begrip 'contextueel' wijst de pastor erop dat zij of hij aanspreekbaar is voor ieder die door haar of zijn interventies wordt getroffen. Als pastor word je zo de bondgenoot van allen die in het leven van degene die je probeert bij te staan zijn betrokken. Misschien was een proefschrift niet de juiste manier om de mogelijke bevruchting van het pastoraat met de therapeutische principes van Nagy vorm te geven, maar hadden Van Rhijn en Meulink-Korf hun kracht meer moeten zoeken in een beschrijving van hun rijke praktijkervaring, ingekaderd met behulp van Nagy.
- Zoetermeer, Boekencentrum, 1997, F49,50