Het goede leven. RRQR-congres over christelijke levenskunst in onze genotscultuur.
Het moet voor een predikant een koud kunstje zijn om de gereformeerde ziel op het punt van de levensstijl onrustig te maken. Het moderne leven is immers niet eenvoudig, het vlees is zwak en bovendien is ons geweten goed ontwikkeld. We komen na zo’n herderlijke vermaning tot de verzuchting dat het ‘eigenlijk’ anders moet, en gaan over tot de orde van de dag.
Hebt u de waardestijging van uw huis al te gelde gemaakt? Ook een pakketje aandelen gekocht, omdat een gewone spaarrekening zo suf is, of gewoon voor de lol? Beschikt u al over een magnetron, een vaatwasmachine en een mobiele telefoon, de moderne gemakken voor de postmoderne mens? Hebt u al een nieuwe naam gekregen in het wereldwijde web? En ook een paar afleveringen van Big Brother bekeken, uit human interest? Eet u ook wel eens met uw bord op schoot voor de tv? En laat de avonddienst lopen, omdat u twijfelt aan de toegevoegde waarde van nog zo’n preek, en er al te veel ‘moet’?
Afhankelijk van uw leeftijd, gezinssamenstelling en de plaats waar u woont of werkt zult u een of meer van voorgaande vragen met ‘ja’ kunnen beantwoorden. En ach, wat geeft dat op zich ook? De geciteerde woorden van Plaisier nodigen echter uit om eens nadrukkelijk stil te staan bij de christelijke levensstijl. Wat betekent het om in het jaar 2000 te leven, voor Gods aangezicht? Hoe genieten we er van en hoe lijden we er aan? Bewaren we het goede leven, te midden van alle drukte en onzin? Als bestuur van de RRQR willen we deze vragen centraal stellen op het congres van 11 november aanstaande.
Genieten
Ten slotte is er de doodgewone levensvreugde. Men nodigt elkaar onder de eigen wijnstok en onder de eigen vijgeboom. En daar zit men dan. Tezamen. En gezamenlijk het leven genietende.
De uitleggers – gewoonlijk kamergeleerden – tekenen hier gaarne bij aan: dit is typisch het ideaal van het boerenleven. Zij menen dan, dat ze er alles van gezegd hebben en ze zien over het hoofd, dat hier een van de allerbelangrijkste lijnen van de bijbelse leer loopt.
Wie het eenvoudige aardse leven niet liefkrijgt in zijn goedheid en schoonheid, die is nog verstoken van Godsvrucht. Dat is juist de kern van de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat: dat men om Godswil het simpele bestaan aanvaardt als geschenk van Gods genade.
Hij heeft het in het aanzijn geroepen. Hij heeft het – centraal in het offer van Jezus Christus – gered uit alle afgronden van het niets en van de schuld. Hij heeft het bestemd voor zijn eeuwige heerlijkheid. Hoe zouden wij deze grote werken van God anders ontvangen en bewaren dan in een stil en eenvoudig leven, waarin wij de gewone dingen van alle dag beminnen? (Dr. A.A. van Ruler over Zacharia 3:10 [2]).
Genieten mag tegenwoordig. Onlangs was ik gespreksleider in een discussie tussen ongeveer 25 jongeren in een ‘Bondsgemeente’. Over veel van de ingebrachte stellingen was er enig verschil van mening. Zo niet over de stelling ‘Als christen mag je van het leven genieten’, waarmee unaniem werd ingestemd. Terecht, denk ik. Het genieten heeft in de bijbel een gewaardeerde plaats, in die zin dat we de genadige gaven van onze goede God mogen of zelfs moeten genieten. Wat niet wegneemt dat daarnaast de lijn staat van de schuld, de zonde, de ellende en het ongeluk. De Prediker laat het danken en het dragen beide voluit bestaan, alles op Zijn tijd. Belangrijk daarbij is dat we het maar niet ‘nemen zoals het komt’, maar het beleven voor het aangezicht van God [3].
Beschouwen wij in dit licht de hedendaagse genotscultuur. Wij beleven een welvaartsexplosie. Op de beurs en op huizenmarkt worden kapitalen gespendeerd en geïncasseerd. Het laat ons niet onberoerd: ‘De Nederlander is geheel vernieuwd: we zijn een alternatief en hedonistisch volk geworden’ [4]. Wij hebben het ‘calvinisme’ achter ons gelaten. Jaar na jaar wordt meer uitgegeven aan vakanties, kerstinkopen en dergelijke luxe. Er wordt, om met Emil Brunner te spreken, geleefd als kort voor winkelsluitingstijd: het karretje moet snel worden volgeladen. Eeuwigheidsbesef is ingeruild voor eindigheidsbesef: zorg dat je er bij bent, want het leven duurt maar even! Genieten is in die levensinstelling een zaak van moeten geworden, ongeluk hoort er niet meer bij. Gezondheid, welvaart en luxe zijn vanzelfsprekendheden. Tegen allerlei ongeluk kunnen we ons verzekeren. En als bij het levensbegin of -einde onverhoopt toch gebrek aan kwaliteit ontstaat of dreigt te ontstaan, dan nemen we onze maatregelen.
Dit leventje is overigens niet altijd voor iedereen een pretje. De leefdruk is hoog, allerlei werk- en privéambities zijn moeilijk te combineren. Velen zijn chronisch vermoeid of worden depressief. Het consumentisme werkt vervreemdend. De vraag naar de zin van het leven, die aan de voordeur is genegeerd of op wijsgerig niveau bevredigend is beantwoord, komt via de achterdeur weer terug; achteromkijkend vragen wij ons af: is dit alles, leven wij hiér voor?
De waardering van onze hedendaagse genietingen is, vind ik, lastig. Wie kennis neemt van de vroegere armoede, telt de zegeningen van de hedendaagse maatschappij. Wij hebben geen zorgen om de primaire levensbehoeften, en hebben tenminste de mogelijkheden om ons te ontwikkelen, om mens, persoon te zijn, om het leven vorm te geven. Kortom: om te leven in plaats van geleefd te worden.
Tegelijkertijd dringt zich de vraag op of we al die overvloed wel in dankbaarheid uit Gods hand kunnen aanvaarden. Leidt het niet tot een oppervlakkigheid waarin God niet gevonden wordt? [5]. Hoe zeer ik het citaat van Van Ruler ook inspirerend vind, verwijzen begrippen als ‘het eenvoudige aardse leven’ en ‘een stil en eenvoudig leven’ niet naar een werkelijkheid die – helaas – niet meer bestaat? En als gezegd wordt ‘gezamenlijk het leven genietende’, dan gaat dat toch over een cultuur waarin tijd en ruimte is voor de ontmoeting met de ander? Is daarvoor inmiddels niet noodzakelijk dat wij onszelf matigen en bewust afzien van genot? Bestaat de echte genieting eigenlijk wel buiten inspanning, creativiteit of onthouding, zoals de zevende dag pas komt na de zes scheppingsdagen?
De rol van ethiek en theologie
...verloren, goddeloze zwervers, die in Adam kozen voor de dood, de duisternis, satan, wereld, mode van Parijs... (een predikant te Opheusden [6]).
In de voorgaande alinea’s is duidelijk geworden dat het goede leven in onze genotscultuur geen vanzelfsprekendheid is. ‘En ach, wat geeft dat op zich ook?’, voegde ik aan het begin van dit artikel toe aan een opsomming van moderne gedragingen. Die vraag is niet bedoeld als een uitdrukking van onverschilligheid, maar wil zeggen dat het vandaag de dag niet eenvoudig is om goed en kwaad te benoemen. Het kwaad wordt onzichtbaar meegeleverd met artikelen waarmee ‘op zich’ niets mis is, zoals een virus in een e-mail. In onze contacten zijn er legio vooronderstellingen of verwachtingspatronen, die we niet onmiddellijk in de gaten hebben, laat staan dat wij er weerstand aan bieden.
Begrijp me goed, ik schrijf dit niet om te somberen, maar omdat ik besef dat wij – hoe dan ook – kind zijn van onze tijd, en bloedarmoede oplopen in onze genotscultuur. Wij hebben grote behoefte aan een ethiek die wijst naar ‘wat goed is om te doen’ [7], en die dus alles te maken heeft met het goede leven. Dat is een andere rol voor de ethiek dan zoals die functioneert in de gereformeerde orthodoxie, waar het toch vooral gaat om de vraag wat wel mag en wat niet. Een ethiek die standpunten geeft maar geen richtingen wijst is weliswaar duidelijk over een aantal bekende vraagstukken (tv en film, lange broek, seks voor het huwelijk, abortus, euthanasie etc.), maar heeft als risico dat bij nieuwe of meer onderhuidse thema’s de moderniteit toeslaat.
Een te veel op microproblematiek gerichte ethiek zou wel eens een uitvloeisel kunnen zijn van een gereformeerde theologie waarin voor het gewone leven slechts een bijrol is weggelegd. ‘Het goede leven’ verwijst dan naar iets wat geweest is (het paradijs), of wat kan komen na de dood, maar niet naar een heilzaam ideaal voor het heden. In de orthodoxie wordt ‘de verzoening’ verdedigd als het hart van de leer en de prediking. Op de keper beschouwd is dat volgens mij niet onjuist; de vraag van Luther naar een genadig God ís cruciaal in ons bestaan. Maar wordt – in overreactie op de moderne theologie – niet vergeten dat een hart zonder lichaam alleen op kunstmatige wijze aan de praat kan worden gehouden? De zintuigen van onze theologie moeten waarnemen wat er in de cultuur geschiedt, de longen moeten de gezonde lucht van het Woord inademen, de ledematen moeten aan het werk. Heeft de gereformeerde theologie in die zin wat te melden voor de mens van vlees en bloed, zoals die achter de machine, het bureau, de stofzuiger of de krant vandaan komt?
Nu we het toch over heikele onderwerpen hebben: dreigt de Heere Jezus Christus in de orthodoxie – alle aandacht voor Zijn heilswerk ten spijt – niet te verdwijnen als persoon, om slechts te blijven bestaan als idee (‘Verlosser’). Ik vrees van wel. Het zou goed zijn als er in de prediking meer aandacht komt voor het voorbeeld dat Hij stelt. Juist het feit dat Hij zijn leven voor ons heil heeft willen geven, moet ons nieuwsgierig maken naar het goede leven waarin Hij ons is voorgegaan. Hij heeft laten zien dat het ánders kan, en die mogelijkheid voor ons geopend. In het verlengde daarvan zou er meer aandacht mogen komen voor de uitwerking van bijbelse kernwoorden over ‘levenskwaliteit’ (bijvoorbeeld de vruchten van de Geest, maar ook noties als ontvankelijkheid, zachtheid, vrede, vriendschap, creativiteit, broederschap, vruchtbaarheid, vieren, prijzen en bewonderen). Het zou ons stervelingen helpen in het goede leven voor Gods aangezicht.
Voor de vorm
Clara dankte God op haar sterfbed voor het leven dat ze had ontvangen. Was daar reden toe, gezien haar moeizame strijd met het kerkelijke gezag en haar veertien jaar lange ziekbed? Ja, want in de levensinvulling waarvoor zij had gekozen, heeft zij veel van God ontvangen.
Als jullie over een paar jaar van school gaan, kunnen jullie uit honderden vervolgopleidingen kiezen. En van mogelijke levenspartners zijn er zelfs miljoenen. Maar als jullie eenmaal hebben gekozen, zijn die alternatieven allemaal onbelangrijk geworden. Ik zelf ben een hartstochtelijk bergbeklimmer, mijn broer klimt nu in Peru, maar ik ben niet jaloers op hem. Want ik heb voor een ander leven gekozen, en dat is goed. (Een jonge monnik in het klooster San Damiano bij Assisi, tegen een groep Duitse scholieren [8].)
Als we het hebben over levenskunst en over ethiek, dan mag de christelijke vrijheid niet onvermeld blijven. De geciteerde vakantie-ervaring maakte mij duidelijk dat de christelijke vrijheid niet betekent dat wij vrij zijn om zomaar van-alles-en-nog-wat te doen of te laten. Zij betekent wel dat wij vrij zijn van de zondige onderdrukking en bevoogding, en in vrijheid het goede mogen kiezen.
Dat gaat ons niet van nature goed af. We moeten allereerst wéten wat goed is (zie boven) en het vervolgens ook willen en kunnen doen. Ik kom steeds meer tot de conclusie dat we daarin rekening moeten houden met onze zwakheden, door onszelf enige grenzen te stellen. In een preek over 2 Samuel 6, over het ‘vreemde vuur’ en het onderscheid heilig-onheilig [9], hoorde ik een mooi verhaal over een gesprek tussen joodse, christen- en moslimvrouwen. De joodse en moslimvrouwen vertelden over hun spijswetten. De christin kon daar kort over zijn, want ‘Hetgeen de mond ingaat, ontreinigt de mens niet; maar hetgeen de mond uitgaat, dat ontreinigt de mens’ [10]. Dát is nu juist een reden om toch spijswetten toe te passen, repliceerden de anderen, om ons zo te helpen ons het onderscheid heilig-onheilig te blijven herinneren. Het gaat er niet om of iets ‘moet kunnen’, maar of het goed is.
Naast de grens is de vorm een belangrijk instrument van de christelijke levenskunst. De vorm is geen franje, maar een onmisbaar voertuig. Zoals melk niet zonder glas kan, kan het geloof niet zonder vorm. Het geloof moet immers beóefend worden. Op dit punt staat de christelijke levenskunst onder druk. De traditionele vormen hebben het niet gemakkelijk onder het regime van het individualisme. Wij kiezen zelf ons kringetje [11] en onze manieren. Zeker in de grote stad bestaat het ‘en doe als wij’ uit de berijming van psalm 122 niet meer als zodanig. In de (jonge) huishoudens worden oude gewoontes opzij gezet, en wordt geëxperimenteerd met alternatieven. Op de impact daarvan ben ik niet helemaal gerust. Aan dode vormen hebben we inderdaad niets, maar ontstaan er wel nieuwe vormen? Hoe vieren wij bijvoorbeeld de maaltijd, met ons bord op schoot? Beléven wij de dag en de week, als de door God geschapen ordening van de tijd? Of hollen we mee in de mallemolen van de 24-uurseconomie?
En bovendien: christelijk geloof geef je niet in je eentje vorm, noch in een zelfgekozen kringetje, maar in de christelijke gemeente. De vragen naar het goede leven horen in die gemeenschap thuis. Dát is de werkplaats waar een alternatief voor onze genotscultuur kan ontstaan. Daarbij zal het, om Plaisier nog eens te citeren, ‘om een levensstijl gaan die naast een terughouding en ascese een herkenbare gestalte aan levensheiliging oproept, die zich ook naar buiten als relevant kan presenteren’.
Invulling congresdag
In het voorgaande is een korte schets gegeven van onze genotscultuur en de invloed die zij onmiskenbaar uitoefent op ons doen, laten en geloven. Daarnaast zijn enkele pogingen tot antwoord gegeven: meer aandacht in ethiek en theologie voor de vraag ‘wat is goed om te doen?’ en een eerherstel voor grenzen en vormen.
Zitten we met deze aanzetten op de goede weg? Of doen we te moeilijk over het goede leven, en zou een beter advies zijn: maak een fijne wandeling langs het strand, doe de tv een avondje uit, pak een mooi boek en drink een glas wijn? Of steken we omgekeerd juist niet diep genoeg, en proberen we met kunst- en vliegwerk een manier van leven veilig te stellen die in onze samenleving toch onhoudbaar zal blijken te zijn? Dergelijke vragen zullen aan bod komen tijdens de congresdag, waarvan u onderstaand het programma vindt.
Lezing 1 over ‘Het genieten’, door dr. G.G. de Kruijf
De heer De Kruijf (1952) is hoogleraar in de christelijke ethiek aan de Rijksuniversiteit te Leiden. Hij promoveerde op een studie over de theologie van K.H. Miskotte. In 1994 verscheen van zijn hand het boek Waakzaam en nuchter, over christelijke ethiek in een democratie en vervolgens in 1999 Christelijke ethiek: Een inleiding met sleutelteksten.
Hij zal met name ingaan op de volgende vragen:
1 Welke posities zijn in de christelijke traditie ten opzichte van ‘het genieten’ ingenomen?
2 Welke accenten zou u heden ten dage leggen?
3 Welke kanttekeningen zijn in dit licht te plaatsen bij de huidige genotscultuur?
Lezing 2 over ‘Levenskunst’, door dr. A.F. Verheule
De heer Verheule (1934) is gemeentepredikant geweest in Sloten en Ridderkerk, is daarna gedurende vele jaren als predikant werkzaam geweest in de psychiatrie, en is thans met emeritaat. Hij is de auteur van het boek Angst en bevrijding uit 1997.
Aan hem zijn de volgende vragen voorgelegd:
1 Kun je het in de context van onze cultuur over het goede leven hebben?
2 Hoe leven we het goede leven in de huidige cultuur?
Wat zijn krachtige waarden of idealen voor in deze tijd?Welke rol spelen vormen in het goede leven?
Hoe kunnen we onze waarden en idealen vruchtbaar maken voor de samenleving, zonder in de massacultuur onder te gaan?
3 Wat betekent Christus in dit verband?
Daarnaast zijn er workshops waarin teksten van onder andere Calvijn en Van Ruler over het genieten zullen worden gelezen en besproken, of waarin kan worden gereflecteerd op momenten waarop u het leven als ‘goed’ of ‘niet goed’ hebt ervaren.
Gelet op het thema willen we de dag ontspannen houden. We beginnen daarom niet te vroeg, eindigen op tijd en ruimen ook nog tijd in voor de ontmoeting met oude bekenden.
Datum en plaats
Zaterdag 11 november 2000, aanvang 10.15 uur, sluiting rond 16.00 uur. Het congres wordt gehouden in het gebouw van de Christelijke Hogeschool Ede, Oude Kerkweg 100 te Ede. De school bevindt zich op tien minuten loopafstand van station Ede-Wageningen. Rondom het gebouw is voldoende parkeergelegenheid.
Opgave
U kunt zich opgeven voor dit congres door het verschuldigde bedrag over te maken naar gironummer 6872877 ten name van Congres RRQR, te Amsterdam. De kosten zijn: ƒ 10,- voor RRQR-leden en studenten, en ƒ 35,- voor de overige deelnemers.
Om de kosten beperkt te houden is de lunch niet in de congresprijs inbegrepen. Bij de catering van de hogeschool is in de pauze desgewenst een lunch verkrijgbaar.
Om onnodige drukte tijdens de congresdag te voorkomen, verzoeken wij u dringend u tijdig op te geven.
- De volledige tekst van de lezing is opgenomen in Wapenveld, jrg. 49, nr. 6.
- Heb moed voor de wereld, uitgeverij Callenbach, 1953.
- Zie ook Zondag 10 van de Heidelberger Catechismus.
- Gertjan van Schoonhoven, De nieuwe kaaskop: Nederland en de Nederlanders in de jaren negentig, uitgeverij Elsevier/Prometheus, 1999.
- Zie ook Mattheus 19:24.
- Waar de worm niet sterft, NPS-televisie, 1999.
- Ontleend aan: Dr. G.G. de Kruijf, Christelijke ethiek: Een inleiding met sleutelteksten, uitgeverij Meinema, 1999.
- Augustus 1997, kort voor de aardbeving. De scholieren luisterden ademloos, en wij met hen.
- Ds. L. van Reijendam-Beek, zondag 2 april 2000.
- Mattheus 15:11.
- ‘De naaste’ is voor velen iemand onder een van de voorkeuzetoetsen van de gsm geworden.