Kunst als constante vernieuwing

Een impressie van een studiekring over Theo van Doesburg
Wie onlangs de tentoonstelling over Theo van Doesburg (1883-1931) in het Centraal Museum in Utrecht heeft bezocht zal de uitspraak 'Kunst is een worden, niet een zijn' niet over het hoofd hebben gezien. Het is één van Van Doesburgs uitspraken die in enorme zwarte letters zijn aangebracht op de muren van de tentoonstellingsruimten. Het wordt de bezoeker, die zich begeeft door het prachtig verbouwde museum, als het ware toegeroepen. De uitspraak is zeer typerend voor Van Doesburg want heel zijn leven was hij op haast manische wijze op zoek naar nieuwe ideeën. Hij was kunstenaar, journalist, dichter, kunsttheoreticus en architect; hij trouwde drie keer en liet als intrigant-pur-sang een spoor van conflicten na.

Koers

Wie is deze opmerkelijke figuur dat er dit jaar twee grote tentoonstellingen aan hem gewijd zijn, behalve de bovengenoemde ook één in het Kröller-Müller museum te Otterlo? Het is een vraag die we ons, als groep van plusminus tien oud-Ichthianen, onlangs stelden. Zo ongeveer om de twee maanden houden we namelijk een soort van studiekring om elkaar na het afstuderen niet uit het oog te verliezen en omdat het bijzonder inspireert om elkaar in een dergelijke setting te ontmoeten [1].

De onderwerpen die we op de kring bespreken zijn behoorlijk divers. Behalve Theo van Doesburg bespraken we Christelijke ethiek van G.G. de Kruijf en Verlost van vleselijke verlangens, een verhalenbundel over het jodendom van N. Englander. Verder konden we niet heen om de boeken van Geert Mak. Met talloze andere Nederlanders lazen we Hoe God verdween uit Jorwerd en De eeuw van mijn vader. Voorts hadden we een uitje naar de Efteling. Niet iedereen was onverdeeld gelukkig met dit reisdoel en uiteindelijk zaten we met slechts de helft van het aantal kringleden in de achtbaan.

Hoewel de kring bijna uitsluitend bestaat uit bedrijfseconomen en bedrijfskundigen hebben we geen mission-statement. We hebben zelfs geen naam. Dor zeggen we: ‘de economen kring’. Sommigen spreken over ‘ouwezakkenkring’ terwijl de kring vooralsnog bestaat uit twintigers. Het ontbreken van een mission-statement houdt overigens geenszins in dat we onze koers niet weten te bepalen. Steeds streven we er naar om de gereformeerde traditie als onderwerp van studie te kiezen.

Beslissend tijdperk

Theo van Doesburg stond bepaald niet in deze traditie. Hoewel hij door zijn steeds wisselende ideeën moeilijk is te ‘vangen’, is het bekend dat zijn kijk op het leven geïnspireerd is door de theosofie. Dat geldt ook voor zijn visie op de beeldende kunst. Hij geloofde dat de beeldende kunst zich, evenals de mensheid, noodzakelijkerwijze ontwikkelt tot een hoger, ‘geestelijker’ niveau. De uitspraak ‘Kunst is een worden, niet een zijn’, is dan ook niet alleen het product van zijn ongekende dadendrang maar heeft ook een meer fundamentele achtergrond.

Daarbij was Van Doesburg er van overtuigd dat hij leefde in een beslissend tijdperk waarin de kunst zich - na eeuwen - zelfstandig en vrij zou maken. Wat deze vernieuwing inhoudt schrijft hij in de essaybundel De nieuwe beweging in de schilderkunst [2]. Voor de studiekring hebben we een van de essays ter hand genomen. Van Doesburg was, zoals gezegd, behalve kunstenaar ook kunsttheoreticus en journalist. Dat laatste merk je aan de manier waarop hij schrijft. Zijn stijl is enthousiast en trefzeker. Een unicum, want kunstenaars hullen zich doorgaans in wolken van vaagheid.

Verbroken betovering

In het essay beschrijft Van Doesburg in vogelvlucht hoe de schilderkunst zich in de loop der eeuwen heeft ontwikkeld. Kort gezegd komt het er op neer dat de schilderkunst in het verleden nooit zelfstandig is geweest. Kunst was dienstbaar aan de kerk of de aristocratie, die haar opdrachtgevers waren. Maar een belangrijker vorm van onzelfstandigheid is dat kunst altijd afbeeldend is geweest. Altijd was er bij schilderijen sprake van een bepaald onderwerp: kunst bediende zich van religieuze thema’s, de historie, de allegorie of de natuur. Maar, zoals van Doesburg zegt, ‘een modern schilderij wil om haar zelfs wille bewonderd worden’. En: ‘een schilderij moet beeldend zijn, niet afbeeldend’.

Wat moet een mens zich voorstellen bij een beeldend schilderij? Van Doesburg beschrijft het als volgt: ‘Een schilderij is beeldend en zelfstandig zodra zij in haar uitingsmiddelen het vermogen bezit een innerlijke realiteit (ontroering, gedachte, enzovoort) in een uiterlijke (zichtbare) realiteit om te zetten.’ Hij stelt dat kunst niet alleen beoordeeld moet worden op schoonheid maar ook op het vermogen van de kunstenaar om zijn diepste gevoelens tot uitdrukking te brengen.

Om dit mogelijk te maken moet in ieder geval de afbeelding het veld ruimen. Beelden en afbeelden gaan niet samen. Van Doesburg illustreert dit aan de hand van een ervaring die voor Kandinsky beslissend is geweest om, als een van de eersten, over te gaan tot abstract schilderen. Kandinsky komt tegen de schemer in zijn atelier. ‘Hij ziet een van innerlijke gloed doortrokken schilderij staan en vraagt zich verbaasd af of hij dat geschilderd heeft.’ Bij nadere inspectie blijkt echter dat ‘het raadselachtige wonder’ een schilderij is dat op zijn kant tegen de muur staat. Het stelt een hooimijt voor. Nu hij weet wat het onderwerp is kan hij niet meer onbevangen de kracht van het schilderij ondergaan. Telkens ziet hij wat het voorstelt. De betovering is verbroken door de herkenbaarheid van het onderwerp van het schilderij.

Het onderwerp moet daarom worden uitgebannen en de schilderkunst moet dezelfde status krijgen als bijvoorbeeld de toonkunst. Deze is altijd al zelfstandig geweest. Muziek is vanaf de eerste tijden in staat geweest emoties te vertolken en ontroering te weeg te brengen zonder te verwijzen naar iets buiten zichzelf. Er bestaat natuurlijk ook programma-muziek waarin een bepaald onderwerp wordt uitgebeeld. Wie kent niet ‘De Moldau’ van Smetana of ‘De schilderijen tentoonstelling’ van Moussorgski? Dit zijn echter uitzonderingen en de muziek heeft het onderwerp nooit nodig gehad. De grootste composities worden slechts aangeduid met een opusnummer of een verwijzing naar de muzikale vorm en toonsoort.

De Stijl

Van Doesburg, die in het begin van zijn loopbaan nog schildert op een manier die aan Van Gogh doet denken, bekeert zich tot de abstractie. Eerst schildert hij, zoals Kandinsky, vanuit zijn intuïtie en emotie maar al spoedig laat hij deze manier van schilderen varen. Hij komt tot de conclusie dat het dergelijke kunst ontbreekt aan evenwicht en ratio.

Ook het symbolisme, een vorm van abstractie die in dezelfde tijd opkomt, kan Van Doesburg niet bekoren. Het is een vorm van abstractie waarbij er gebruik gemaakt wordt van een rijke symbolische taal. Het is voor Van Doesburg echter te weinig zelfstandig. De symbolen dienen als ‘intermediair’ en het kunstwerk drukt niet veel meer uit dan in een toelichting met woorden kan gegeven worden.

Uiteindelijk gaat Theo van Doesburg een eigen weg. Het schilderen wordt meer beredeneerd en niet meer bepaald door grillige invallen. Hij introduceert de methode van het ‘doorbeelden’. Een voorstelling wordt in enkele stadia teruggebracht tot lijnen, vlakken en kleuren die zich in harmonie en evenwicht tot elkaar verhouden. Geen enkel element mag overheersen.

In 1917 richt Van Doesburg het internationale kunsttijdschrift De Stijl op om zijn ideeën uit te dragen. De Stijl staat voor de nieuw ontwikkelde kunstvorm, die een universele beeldtaal - de Stijl - wil zijn. Alle kunst moet zich hier van bedienen, of dit nu architectuur, schilderkunst, typografie of film is. De idee hierbij is, dat er een absolute harmonie tussen kunst en leven wordt bereikt als stedenbouwkundigen, architecten, industriële vormgevers en alle andere kunstenaars zich op deze stijl baseren. Grote namen als Piet Mondriaan, Gerrit Rietveld en de Rotterdamse stadsarchitect J.J.P. (Ko) Oud, zijn bij het tijdschrift betrokken.

‘Het heeft wel wat’

Van Doesburgs pleidooi dat een schilderij voor alles een expressie moet zijn van het innerlijk van de kunstenaar, raakt door deze verandering van inzicht op de achtergrond. Een verandering die met instemming begroet moet worden, lijkt me. Hoewel een schilder van abstracte kunst ongetwijfeld het idee heeft dat zijn schilderij zijn diepste gevoelens tot uitdrukking brengt, blijken die in de praktijk nooit of slechts zelden overgebracht te worden op degene die het schilderij bekijkt. Natuurlijk zorgen abstracte schilderijen bij de kijker voor gedachten, ideeën of emoties, maar die blijken zelden overeen te komen met die van de kunstenaar. Het meest gehoorde commentaar op abstracte kunst is: ‘het heeft wel wat’. Met deze vaagheid is het manco exact aangegeven: specifieke ideeën of emoties worden niet overgedragen. Het kan natuurlijk zijn dat de kijker geen antenne heeft voor abstracte kunst. Zoals alleen een muzikaal mens de essentie van een compositie weet te peilen, moet je, om het met Van Doesburg te zeggen, beeldend kunnen zien wil je abstracte kunst op waarde weten te schatten. Daarmee lijkt het probleem te zijn verschoven van de kunstenaar en zijn uitdrukkingsmiddelen naar de kijker. Dit zou kunnen opgaan voor het eerder genoemde Symbolisme. In principe is het mogelijk door kennis van de symboliek de bedoeling van de schilder te doorgronden. In de praktijk blijkt dit echter, zeker voor een niet-specialist, een utopie. Een bekend voorbeeld van een Nederlandse symbolist is Jan Toorop. Zijn schilderijen zijn in veel gevallen slechts met een geschreven toelichting te ontcijferen. Het kan echter niet de bedoeling zijn dat een schilderij een dergelijke uitleg behoeft. Een pijnlijker onderstreping van onzelfstandigheid is nauwelijks denkbaar. Van Doesburg heeft zich dan ook afgewend van deze stroming.

Van Doesburg c.s. bedienden zich van een vormentaal die tot het uiterste was gereduceerd. Denk aan de lijnen, vlakken en primaire kleuren van Piet Mondriaan. Mondriaan kwam in conflict met Van Doesburg omdat de laatste de diagonaal introduceerde: een ‘onzuiver’ element! Volstrekte abstractie is tegelijkertijd echter ook volstrekte betekenisloosheid. De schilderijen van Mondriaan en Van Doesburg krijgen evenwel betekenis door de onderlinge verhouding en het evenwicht van de, op zichzelf genomen, betekenisloze elementen waaruit het schilderij is opgebouwd. Zij spraken over composities. Er zijn echter schilders opgestaan die zeiden scheppers te zijn van schilderijen ‘an sich’: verf op doek. Zij vergaten dat het adagium ‘Kunst is een worden, niet een zijn’ allerminst wil zeggen dat iedere vernieuwing een verbetering is.

  1. De kring bestaat uit de volgende oudleden van het Rotterdamse CSFR-dispuut Ichthus: Ingrid Allemekinders, Teus-Jan van Dieren, Wilfred Hogendoorn, Henk-Jan Keur, Hanneke van Krimpen, Maarten Pronk, Arnold Spek, Jaco Stremler, Ruben Verzijl en Gerard van der Waal.
  2. Heruitgave: Meulenhoff, 1984.