'Leer ons te bedenken dat wij moeten sterven'

Onlangs werd Jan Wolkers 75 jaar. In een interview in het Magazine van de Volkskrant was het volgende dialoogje te lezen.

Wolkers: ‘Je weet natuurlijk dat je op een gegeven moment doodgaat. Dat staat vast. Maar hoe? En wanneer?’
Praten jullie weleens over de dood?
Wolkers: ‘Nee, hoor, nee… We praten alleen over het leven.’
U denkt daar toch weleens aan?
Karina: ‘Ja, natuurlijk wel.’
Wolkers: ‘Maar we zeuren er niet over.’
Is het over bij de dood?
Wolkers: ‘Ja. Alles is voorbij.’

Kan dat, alleen praten over het leven? De C.S.F.R. vond blijkbaar van niet, want ze organiseerde een zomerconferentie over de dood. Is dat nu een thema voor een zomerconferentie, kan men zich afvragen. Men komt toch ook voor de gezelligheid en de sfeer? Na een jaar van zwoegen en zweten even bijkomen. Zeker bij mooi weer kan de stemming uitbundig zijn, meende ik mij te herinneren. Moet je dan wel zo’n zwaar thema kiezen?

Het thema was gekozen juist vanwege het existentiële karakter. Maar ook een existentieel thema kan te theoretisch benaderd worden. Waardoor het dor blijft en niet echt tot leven komt. Door je te vroeg aan een thema te wagen, kun je je eraan vertillen. De oudtestamenticus Maarsingh – helaas al een tijdje geleden overleden; hij zag er met zijn grote witte baard en wat gebogen gestalte uit als een profeet – schijnt tijdens een lezing eens gezegd te hebben dat je het bijbelboek Job voor je veertigste beter niet kunt lezen. Je moet eerst wat meegemaakt hebben wil je met vrucht met dat boek bezig kunnen zijn. Kom je te vroeg dan is de kans dat je semi-wijsneuzig gaat kwaken niet denkbeeldig.

Toch is de keuze van het thema moedig en zinvol. Zeker als we kijken naar de tijd waarin we leven. Daarin is voor de dood niet zoveel plaats meer. Sterven is een eenzaam gebeuren geworden. Niet voor niets schreef de socioloog Norbert Elias een essay onder de titel De eenzaamheid van stervenden in onze tijd [1]. Omringd door professionals, liggend aan allerlei apparatuur in een ziekenhuis of een verpleeghuis. Als we zo oud worden tenminste.

Sociale en technische ontwikkelingen liggen aan deze veranderingen ten grondslag. We zijn bijvoorbeeld veel minder opgenomen in grotere verbanden. Daardoor raakt ons sterven in veel gevallen slechts onze intimi. Een collega van mij begroef onlangs haar vader, een notabel uit een Brabants dorp. Een gezien man, actief in allerlei besturen, lid van de schutterij. De uitvaartdienst werd door ongeveer het hele dorp bezocht. De kerk zat stampvol. Die collega en haar man – een hoogleraar uit Tilburg – zeiden tegen elkaar: ‘Zo’n begrafenis zullen wij niet meer krijgen.’ Zo opgenomen in een groot verband, het raakt achter de horizon. Individualisering noemen we dat.

Het andere woord dat genoemd moet worden is secularisering. De dood als doorgang tot het eeuwige leven, weinigen geloven het nog. De dimensie van de eeuwigheid wordt vaag. Alleen de tijd blijft over. Dat heeft een dubbel gevolg. Als er alleen het leven is en anders niet – tussen twee stiltes is het even luid geweest, zegt een dichter – dan behoeven we ook niet meer bang te zijn voor de dood. Niet alleen de eeuwigheid is dan weg, ook het oordeel. De dood wordt dan een natuurlijk gegeven. Eenmaal komen we aan het einde. Het zij zo. ‘Mensen gaan nu eenmaal dood’, zegt dr. Meerten ter Borg, de eerste spreker op de conferentie, in zijn cultuur-sociologisch essay De dood als het einde [2], ‘en dat is pijnlijk genoeg. Maar het is niet iets bijzonders. Het is niet bijzonderder dan dat bladeren vallen in de herfst.’

Anderzijds, als er alleen het leven is, dan moet daarin wel alles gebeuren. Nog weer even Ter Borg: ‘Je leeft maar een keer en maak er het beste van. Doe je best, werk hard, beteken iets, haal eruit wat eruit te halen valt. Dat is het streven naar paradijselijkheid. Dat is onze moraal en hij staat onmiskenbaar in het teken van de dood.’

Juist de moderne opvatting dat de dood het definitieve einde is, heeft het sterven radicaal van karakter veranderd. En legt een geweldige druk op het leven. Zoals een andere collega laatst zei die haar vader had begraven en haar moeder naar een verpleeghuis gebracht: ‘Ik moet nu genieten, voor dat ik het weet is het voorbij’. Denk niet dat die collega een losbol is. De manier waarop zij samen met haar broer en zussen hun moeder begeleiden en ondersteunen is bewonderenswaardig. En toch schuilt er een diepe treurnis, een diepe tragiek in deze levenshouding. ‘De lust des levens tiert op een diep verdriet’, zegt Van Ruler in een van zijn meditaties over 1 Kor. 15 [3].

Wij zijn geneigd de dood te reserveren voor anderen. In zijn prachtige novelle De dood van Iwan Iljitsj laat Tolstoj de hoofdpersoon zeggen: ‘Het voorbeeld van syllogisme dat hij uit de logica van Kiesewetter geleerd had: Kai is een mens, mensen zijn sterfelijk, dus is Kai sterfelijk, had hem zijn hele leven lang slechts juist geschenen ten opzichte van Kai, maar helemaal niet van hemzelf. Kai was een mens, een mens in het algemeen, dat was volkomen juist; maar hij was geen Kai en geen mens in het algemeen, hij was altijd een wezen dat volkomen apart stond van alle andere; hij was Wanja, met zijn papa, zijn mama, met Mitja en Wolodja, met zijn speelgoed, de koetsier. Zeker, Kai is sterfelijk, en het is heel normaal dat hij doodgaat – maar ik, Wanja, (koosnaam voor Iwan Iljitsj), met al zijn gevoelens, gedachten – dat is heel wat anders. Het kan niet, dat ik zou behoren te sterven. Dat zou al te verschrikkelijk zijn.’

Martin Heidegger haalt deze novelle van Tolstoj aan in Sein und Zeit. Tolstoj haalt ons weg uit het algemene en het objectieve. Hij laat zien hoe de dood ons met onszelf confronteert, ons verenkelt. Een verenkeling die we vaak uit de weg gaan. Heidegger doet wijsgerig hetzelfde, daarbij aansluitend bij Kierkegaard en Dilthey. De tweede spreker op de conferentie – dr. Gerard Visser – heeft heel beknopt aangegeven hoe de moderne filosofie de dood als het ware in het leven trekt.

Op een bepaalde manier is de christelijke traditie verwant met de moderne filosofie. De neiging de dood aan het einde van het leven te parkeren, wordt onder kritiek gesteld. Midden in het leven zijn we door de dood omgeven zegt Luther en met hem de Middeleeuwen. Luther vertaalt Psalm 90:3 zo: ‘Leer ons te bedenken dat wij moeten sterven’. De dood is geen natuurlijk, biologisch gegeven, de dood is de straf op de zonde, zegt Paulus. En wij zijn zondaar. De dood heeft dus met onszelf, met ons handelen, willen en voelen te maken. Willen we met de dood in het reine komen, dan zullen we onze zonde onder ogen moeten komen. Midden in het leven. De Veluwse predikant J.T. Doornenbal zei het eens zo: ‘Maar de dood blijft ons vreemd, tenzij wij door genade sterven leren eer wij sterven.’ Of zoals ik het zelf wel eens heb horen zeggen: ‘Wie sterft voordat hij sterft, behoeft niet te sterven als hij sterft.’ Pas wanneer we tijdens ons leven zijn gestorven is de dood een doorgang tot het eeuwige leven. De doop is van dit gebeuren het sacrament. Het wordt bediend op het moment dat een kind nog kraait van levenslust.

Dr. Gerard den Hertog was de laatste spreker op de conferentie. Zijn bijdrage is – net als die van Ter Borg en Visser – bewerkt opgenomen in dit nummer. Deze bijdrage is tegelijk onderdeel van de jaarserie Vitaal Gereformeerd. Visser wijst erop dat in onze belevingscultuur de dood buiten elk verband dreigt te komen. Als dat zo is, dan is een hernieuwde bezinning op en een plaats geven aan de dood van vitaal belang voor een levende gereformeerde traditie. Den Hertog biedt hiervoor in zijn verhaal meer dan genoeg stof.

  1. Meulenhoff Amsterdam,1984.
  2. Ten Have Baarn, 1993.
  3. De dood wordt overwonnen, Callenbach Nijkerk, 1986.